6.3.Voor de stelling van eiser dat het tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en de disciplinaire straf onaanvaardbaar lang is, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Zoals de korpschef terecht stelt blijkt uit de gedingstukken afdoende dat de korpschef het onderzoek voortvarend heeft opgepakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verweten gedragingen in de Effenaar dateren van 22 september 2018 en dat de korpschef na een intern disciplinair onderzoek, op 10 januari 2019 een voornemen heeft afgegeven om eiser de straf van ontslag op te leggen waarop eiser op 12 februari 2019 schriftelijk en op 6 maart 2019 mondeling heeft gereageerd. Kort erna heeft de korpschef op 8 april 2019 het ontslagbesluit afgegeven.
Overige vorderingen van eiser
7. Hoewel vooropstaat dat eiser voor rehabilitatie de korpschef dient te benaderen, zal daartoe geen aanleiding zijn omdat plichtsverzuim is bewezen. Omdat het ontslag wegens plichtsverzuim rechtmatig is, zal het verzoek om schadevergoeding (ook voor zover dat bestaat uit doorbetaling van het salaris wegens arbeidsongeschiktheid) worden afgewezen. Voor het opstarten van een onderzoek door de rijksrecherche zal eiser zich dienen te vervoegen bij de rijksrecherche of de civiele rechter. Ook als eiser een uitspraak wenst over smaad, laster, belediging, samenspanning en machtsmisbruik, kan eiser zich vervoegen bij de civiele rechter, dan wel aangifte doen bij de politie.
8. Op grond van artikel 7:13, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het advies van de commissie schriftelijk uitgebracht en bevat het een verslag van het horen. Zoals de korpschef terecht stelt en anders dan eiser meent, bevat het advies van de Bezwaaradviescommissie een weergave van wat tijdens het horen is besproken. Dat is terug te vinden op de pagina’s 3 en 4 van het advies. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Door eiser na sluiting van het onderzoek toegezonden stukken
9. Na de sluiting van het onderzoek heeft eiser enkele brieven aan de rechtbank toegezonden. Conform artikel 2.16, tweede en derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (Niet KEI-zaken) 2017 zijn de brieven in het dossier gevoegd en blijven die verder buiten beschouwing.
10. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de korpschef in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om eiser de straf van ontslag op te leggen. Dat de korpschef heeft gekozen voor de straf van ontslag op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 82 van het Barp en niet voor ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, staat de korpschef vrij. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de CRvB van 30 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1835, waaruit volgt dat het bestuursorgaan een zekere keuzevrijheid heeft bij een samenloop van ontslaggronden. Wel moet de gehanteerde ontslaggrond voldoende worden onderbouwd. Hierin is de korpschef naar het oordeel van de rechtbank geslaagd. 11. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de subsidiaire ontslaggrond, onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door eiser beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.