ECLI:NL:RBOBR:2021:590

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
19/3370
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en leugenachtige verklaringen

In deze zaak gaat het om een politieambtenaar die ontslagen is vanwege ernstig plichtsverzuim. De korpschef heeft de ambtenaar de onvoorwaardelijke straf van ontslag opgelegd, omdat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie door met zijn politielegitimatiebewijs een cultureel centrum binnen te gaan tijdens privétijd. De rechtbank oordeelt dat het plichtsverzuim bewezen is, omdat de ambtenaar geen proces-verbaal heeft opgemaakt van zijn waarnemingen, terwijl hij daartoe verplicht was. De rechtbank acht de verklaring van de ambtenaar, dat hij een drugsdealer meende te volgen, niet geloofwaardig. De rechtbank concludeert dat het plichtsverzuim toerekenbaar is en dat het ontslag niet onevenredig is, ondanks de medische problematiek van de ambtenaar. De rechtbank wijst het beroep van de ambtenaar tegen het ontslag af en verklaart het verzoek om schadevergoeding ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3370
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 februari 2021 inzake het beroep en het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (België), eiser,

en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. S.C.M.A. Gommans).

Procesverloop

Met het besluit van 25 maart 2019, dat aan eiser is uitgereikt op 8 april 2019, heeft de korpschef eiser met onmiddellijke ingang de straf van ontslag opgelegd. Subsidiair heeft de korpschef eiser eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door eiser beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
In het besluit van 14 november 2019 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser verzocht om schadevergoeding en een aantal nader te noemen verzoeken gedaan.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadien de gronden van beroep aangevuld en daarbij stukken overgelegd.
De zitting was op 27 januari 2021 en heeft wegens de maatregelen tegen het coronavirus plaatsgevonden via een skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser was sinds 2011 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van Generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de eenheid Oost-Brabant. Hiervoor heeft eiser acht jaar gewerkt bij de vrijwillige politie.
1.2.
Op 2 oktober 2018 heeft de politie eenheid Oost-Brabant een e-mailbericht ontvangen vanuit cultureel centrum de Effenaar in Eindhoven. Daarin is vermeld dat op zaterdagavond 22 september 2018 twee heren zijn toegelaten omdat zij van de politie zouden zijn en een mogelijke dealer op de korrel zouden hebben. Twee uur later waren ze nog binnen en stonden ze bij de rode bar. In deze e-mail is de vraag gesteld of dat politieagenten waren of twee heren op stap die met een (valse) ID wachtrijen en tickets voor een uitverkocht dance-programma hebben ontlopen. Ook is daarin vermeld de vraag of de heren toch in de verkeerde zaal waren omdat dezelfde nacht in de kleine zaal een dealer is aangehouden. Bij de e-mail zijn bij de entree van de Effenaar gemaakte foto’s gevoegd van – naar later is gebleken – eiser en de heer [naam] ( [naam] ).
1.3.
Naar aanleiding van deze melding is een intern onderzoek gestart. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 19 december 2018.
1.4.
De korpschef heeft eiser bij brief van 10 januari 2019 zijn voornemen kenbaar gemaakt om hem met onmiddellijke ingang de straf van ontslag op te leggen.
1.5.
Nadat eiser zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef aan eiser op 8 april 2019 met onmiddellijke ingang de straf van ontslag opgelegd op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 82 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Eiser wordt (ernstig) plichtsverzuim verweten wegens de volgende gedragingen:
  • het misbruik maken van het aan hem verstrekte legitimatiebewijs en zijn positie als politieambtenaar (ernstig plichtsverzuim);
  • het schaden van het imago van de politie (plichtsverzuim);
  • het afleggen van een leugenachtige verklaring tijdens het intern onderzoek over de gang van zaken op 22 september 2018 (ernstig plichtsverzuim);
  • het mogelijk hebben beïnvloed van de verklaring van een getuige (ernstig plichtsverzuim);
  • het bij herhaling leugenachtig verklaren over het opmaken van een proces-verbaal (plichtsverzuim).
1.6.
De korpschef is van mening dat het plichtsverzuim eiser kan worden aangerekend. Ook acht hij de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig. Subsidiair is eiser met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, in samenhang met artikel 94, tweede lid, van het Barp met directe ingang eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door eiser beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
De standpunten van partijen
2. De korpschef is van mening dat eiser een ongeloofwaardige verklaring heeft gegeven over de reden waarom hij in privétijd met gebruik van zijn politielegitimatiebewijs de Effenaar is binnengegaan op de avond van 22 september 2018. Dit betreft ernstig plichtsverzuim en is aan eiser toe te rekenen. Ook de andere gedragingen betreffen plichtsverzuim en worden eiser toegerekend. Bij afweging van alle belangen acht de korpschef de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig aan het plichtsverzuim. Ook de subsidiaire ontslaggrond kan standhouden.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit.
3.1.
Volgens eiser is – samengevat weergegeven – geen sprake van plichtsverzuim. Hij heeft opsporingshandelingen verricht, omdat hij een hem bekende verdachte meende te zien en omdat hij meende dat iets aan deze verdachte werd overgedragen vanuit een auto. Om die reden is hij van mening dat hij geen misbruik heeft gemaakt van zijn positie door met zijn politielegitimatie de Effenaar binnen te gaan. Voor zover bij eiser bekend, bestaat binnen de politie geen protocol voor het optreden in privétijd. Op de zitting licht eiser toe dat hij niet zeker wist of hij de betreffende verdachte had gezien, dat hij niet zeker wist of het een misdrijf was en dat hij geen gegevens had over de auto en dat hij daarom geen proces-verbaal heeft opgemaakt, wat hij nu wel betreurt. Hij had een onderbuikgevoel en is de verdachte gaan observeren wegens zijn opsporingsdrang en impulsiviteit. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de verklaringen van de heren [naam] en [naam] . Eiser betwist alle redenen die de korpschef heeft gegeven voor de ongeloofwaardigheid van eisers verklaring. Daarbij is eiser van mening dat de korpschef onvoldoende en ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan, onder meer omdat onderdelen daarvan in strijd zijn met het protocol disciplinair onderzoek. Verder heeft de korpschef geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de verdachte op camera’s in de buurt, terwijl in het uitgaansgebied veel camera’s aanwezig zijn. Een aantal zaken zijn ten onrechte niet uitgerechercheerd.
3.2.
Ook het overige ten laste gelegde plichtsverzuim wordt door eiser bestreden. Verder vindt eiser dat hem onnodig schade is toegebracht door een naar hem herleidbaar persbericht af te geven. De korpschef heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat bij eiser sprake is van een beroepsziekte (PTSS). Als goed werkgever had de korpschef ervoor kunnen kiezen eiser na twee jaar te ontslaan wegens medische gronden. Verder acht eiser het juridisch niet houdbaar dat voorvallen uit het verleden worden meegenomen bij de belangenafweging. Tot slot vindt eiser het tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en de disciplinaire straf onaanvaardbaar lang. Eiser heeft in zijn brief van 7 januari 2021 ook een aantal afzonderlijke verzoeken neergelegd, zoals uitspraak doen over smaad en laster.
De beoordeling door de rechtbank
Het beoordelingskader
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) gelden in het ambtenarenrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van disciplinaire straf aanleiding kan geven, is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de gedragingen plichtsverzuim opleveren, en zo ja, of de verweten gedragingen aan de betreffende ambtenaar kunnen worden toegerekend. Ten slotte dient de in dit geval opgelegde straf van ontslag evenredig te zijn met de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
Gedraging: het misbruik maken van het aan hem verstrekte legitimatiebewijs en zijn positie als politieambtenaar
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zich op zaterdagavond 22 september 2018 bij de portier van de Effenaar als politieagent heeft gemeld en heeft verzocht om naar binnen te worden gelaten omdat hij een dealer aan het volgen was. Vaststaat ook dat eiser samen met de heer [naam] naar binnen is gegaan en dat hij zich bij de hoofdportier heeft gelegitimeerd door zijn politielegitimatiebewijs te laten zien. De hoofdportier heeft verklaard dat hij ongeveer twee uur later eiser heeft gevraagd of hij de dealer had gespot en of eiser hem aan ging houden. Eiser heeft hierop geantwoord dat dat nog niet het geval was en dat als de hoofdportier wilde dat hij zou gaan, hij zou gaan.
4.2.
Eiser heeft verklaard dat hij de Effenaar binnen is gegaan op de wijze zoals hij heeft gedaan, om een drugsdealer te volgen. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk en onderschrijft de motivering van de korpschef hierover. Ten eerste had eiser, als zijn verklaring dat hij een verdachte volgde waar zou zijn, kunnen volstaan met het observeren van de wachtrij buiten de Effenaar. Eiser heeft dit echter niet gedaan. Eiser heeft hierover bovendien ook wisselende verklaringen afgelegd, wat de geloofwaardigheid niet ten goede komt. Aanvankelijk zou er geen rij zijn, zo heeft eiser op 10 december 2018 verklaard terwijl hij bij de Bezwaarcommissie heeft verklaard dat er 10 tot 15 wachtenden waren. Volgens het beroepschrift stond er een rij. De beveiliger van de Effenaar heeft verklaard dat er die avond een rij was. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de vermeende dealer, als de verklaring van eiser zou kloppen, dan ook voor de Effenaar in de rij had moeten staan om de Effenaar binnen te komen.
4.3.
Een belangrijke reden die maakt dat de verklaring van eiser ongeloofwaardig is, vindt de rechtbank in het gegeven dat eiser geen proces-verbaal heeft opgemaakt en in geen enkel politiesysteem heeft vastgelegd dat hij die avond een voor hem bekende dealer zou observeren. De korpschef heeft hierover opgemerkt dat eiser in het verleden proces-verbaal heeft opgemaakt van zijn optreden in privétijd, zodat deze verplichting bij eiser bekend kan worden verondersteld. De verplichting tot het opmaken van proces-verbaal bij opsporingshandelingen volgt ook zonder meer uit artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Dat de politie geen protocol heeft voor het optreden in privétijd doet geenszins aan die verplichting af. Op de zitting heeft eiser te kennen gegeven dat hij geen proces-verbaal heeft opgemaakt omdat 1) hij, achteraf gezien, niet zeker wist of hij daadwerkelijk de betreffende drugsdealer had gezien, 2) hij niet zeker wist of iets werd overgegeven en 3) hij geen gegevens had over de waargenomen auto. Dit ontslaat eiser echter niet van de wettelijke verplichting om in de door hem beschreven situatie een proces-verbaal op te maken. Eiser verrichtte in zijn visie namelijk opsporingshandelingen. Gelet op zijn eerdere ervaringen met het opmaken van een proces-verbaal in privétijd en de wettelijke verplichting daartoe, kan het niet anders dan dat eiser zich daarvan als politieagent bewust moet zijn geweest. Het nalaten hiervan maakt eisers verklaring dat hij opsporingshandelingen verrichtte ongeloofwaardig. Eiser spreekt zichzelf bovendien tegen, omdat bij de door hem op de zitting gepresenteerde stand van zaken kan worden betwijfeld of het wel nodig was een verdachte te volgen en de Effenaar binnen te gaan op de wijze zoals eiser heeft gedaan.
4.4.
De door eiser overgelegde verklaring van de heer [naam] acht de rechtbank evenmin geloofwaardig. De rechtbank onderschrijft wat de Bezwaaradviescommissie in haar advies van 7 november 2019 hierover heeft opgemerkt, onder meer dat het ongeloofwaardig is dat [naam] eiser spontaan – zonder dat eiser hem hierover had geïnformeerd – zou hebben gevraagd hoe het is afgelopen met het volgen van de drugsdealer. Verder blijft het vreemd dat eiser zijn werkzaamheden wilde staken alleen omdat de beveiliger het vervelend zou vinden dat hij aanwezig was. “Als u het vervelend vindt dat we hier zijn, dan gaan we wel”, heeft eiser immers gezegd.
4.5.
Over het door de korpschef verrichte onderzoek naar het misbruik maken van zijn positie en zijn politielegitimatiebewijs, overweegt de rechtbank het volgende.
4.5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef heeft aangetoond dat de verklaring van eiser ongeloofwaardig is en dat om die reden verder onderzoek niet nodig is, ook niet naar de diezelfde nacht in een andere zaal in de Effenaar aangehouden drugsdealer, zoals eiser op de zitting suggereerde. Uit een proces-verbaal over de aanhouding van die verdachte, blijkt namelijk dat het niet de verdachte is die eiser meende te herkennen.
4.5.2.
Eiser heeft erop gewezen dat de korpschef het onderzoek niet volgens het protocol disciplinair onderzoek heeft verricht. De korpschef meent van beleid te kunnen afwijken en meent dat eiser niet is benadeeld. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef zich in beginsel dient te houden aan door hem vastgestelde protocollen. Van redenen om daarop een uitzondering te maken is niet gebleken. Zoals eiser heeft aangevoerd had in de onderzoeksopdracht van 9 oktober 2018 behoren te worden vermeld in welke hoedanigheid de heer Heeres de opdracht voor het disciplinair onderzoek heeft gegeven. De rechtbank is het wel met de korpschef eens dat het duidelijk is dat dit namens de korpschef is geschied en dat niet is gebleken dat eiser van deze omissie nadeel heeft ondervonden. Het protocol zegt verder dat de intake plaatsvindt nadat het onderzoek is aangezegd. In de situatie van eiser heeft dit tegelijkertijd plaatsgevonden. Ook hierbij is niet gebleken dat eiser daarvan nadeel heeft ondervonden. Over eisers opmerking dat [naam] ten onrechte niet is geïnformeerd dat het afleggen van een verklaring plaatsvindt op basis van vrijwilligheid, overweegt de rechtbank dat dit ziet op de wijze waarop [naam] is bejegend. Niet is gebleken dat dit tot nadeel voor eiser heeft geleid. [naam] heeft zijn eerdere verklaring met zijn schriftelijke verklaring immers niet gewijzigd, behalve wat betreft de duur van zijn aanwezigheid in de Effenaar. Met de aanvulling die hij heeft gegeven over zijn gehoorproblemen, wordt zijn verklaring in essentie niet anders. Hoewel het niet de schoonheidsprijs verdient dat de korpschef zijn eigen beleid niet naleeft, ziet de rechtbank in dit geval geen reden hier consequenties aan te verbinden, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. Voor de stelling van eiser dat bij het verhoor door team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) sprake is geweest van vooringenomenheid en een tunnelvisie ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten.
4.6.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien [naam] op de zitting te horen. Het op de zitting gedane verzoek van eiser om [naam] te horen over (met name de bij eiser en [naam] levende frustratie over) de bejegening van [naam] door de korpschef, heeft de rechtbank op de zitting afgewezen. In deze procedure is aan de orde de rechtmatigheid van het aan eiser verleende strafontslag zodat het verzoek van eiser ziet op een onderwerp dat buiten de omvang van het geding valt en het redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van deze zaak.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk weten te maken dat hij in privétijd als politieambtenaar toegang tot de Effenaar wenste om een verdacht persoon te volgen. De rechtbank vindt het daarom niet nodig om op alle aspecten van de verklaring van eiser in te gaan. De korpschef stelt terecht dat eiser misbruik heeft gemaakt van zijn positie als politieambtenaar door met het vertonen van het aan hem verstrekte legitimatiebewijs zich, zonder de toegangsprijs te betalen, toegang tot de Effenaar te verschaffen.
Gedraging: het schaden van het imago van de politie
4.8.
De rechtbank volgt de korpschef in zijn stelling dat eiser met de hiervoor genoemde gedraging het imago van de politie heeft geschaad. Door de medewerkers van de Effenaar is nadrukkelijk verklaard dat zij zich gefopt voelen door eisers gedrag. Tussen de politie en de Effenaar zijn juist afspraken gemaakt over hoe men elkaar snel kan vinden en bereiken. Een goede samenwerking was dus het uitgangspunt. De korpschef ziet dit als een afzonderlijke gedraging. Op de zitting heeft de korpschef toegelicht dat het veroorzaken van imagoschade een gedraging en plichtsverzuim kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen gedraging, maar een omstandigheid die bij de evenredigheid van de opgelegde disciplinaire straf kan worden betrokken.
Gedraging: het afleggen van een leugenachtige verklaring tijdens het intern onderzoek over de gang van zaken op 22 september 2018
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich tevens schuldig gemaakt aan het afleggen van een leugenachtige verklaring tijdens het intern onderzoek over de gang van zaken op 22 september 2018. Zoals hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank eisers verklaring over de reden van het binnentreden van de Effenaar niet aannemelijk.
Gedraging: het bij herhaling leugenachtig verklaren over het opmaken van een proces-verbaal
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich schuldig gemaakt aan de gedraging dat hij bij herhaling leugenachtig heeft verklaard over het opmaken van een proces-verbaal. Uit de stukken maakt de rechtbank op dat een collega van het Coördinatiepunt Operationeel Politiewerk (COP) uit de inhoud en de schrijfstijl van een proces-verbaal had opgemaakt dat eiser dit had opgesteld. Toen de collega van het COP eiser op de kwaliteit van dit proces-verbaal had aangesproken, heeft eiser dit bij herhaling ontkend. Eisers collega zou het proces-verbaal hebben opgemaakt. De collega van het COP heeft dit bij die betreffende collega nagevraagd, maar die ontkent het proces-verbaal te hebben opgemaakt. Enkele dagen later heeft eiser alsnog erkend dat hij het betreffende proces-verbaal heeft opgemaakt. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank niet gebleken dat deze problematiek al eerder was afgedaan of dat dit op miscommunicatie is gebaseerd.
Conclusie: plichtsverzuim
4.11.
De korpschef heeft het misbruik maken van eisers politielegitimatiebewijs en eisers positie als politieambtenaar en het (bij herhaling) leugenachtig verklaren, terecht aangemerkt als (ernstig) plichtsverzuim. De rechtbank ziet in de vaststelling van dit plichtsverzuim in combinatie met de overwegingen over de evenredigheid van de opgelegde straf (r.o. 6.1), aanleiding om onbesproken te laten of eiser mogelijk de getuige [naam] heeft beïnvloed. Het onder 4.8 beschreven veroorzaken van imagoschade, merkt de rechtbank niet aan als plichtsverzuim.
Toerekenbaarheid
5. De korpschef heeft in het verweerschrift over de beroepsziekte PTSS gesteld dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van het ontslagbesluit. Niet gesteld of gebleken is dat het plichtsverzuim niet toerekenbaar zou zijn. Eiser is van mening dat zijn gedrag verklaarbaar is gelet op de kenmerken die horen bij PTSS, namelijk impulsief en super alert zijn. Hij verwijst naar een rapport van de HSK-groep.
5.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van HSK. Daarin staat: “Op basis van de ADP-IV, een screeningsvragenlijst voor persoonlijkheidsstoornissen zijn er aanwijzingen voor persoonlijkheidspathologie. Volgens de ADP-IV is sprake van paranoïde en borderline persoonlijkheidskenmerken.” Ook is vermeld dat het van belang is deze scores met voorzichtigheid te interpreteren daar het huidige toestandsbeeld hier ook invloed op kan hebben. Bij GGzE is reeds een narcistische persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. De korpschef heeft op de zitting hierover enkel naar voren gebracht dat hij het plichtsverzuim toerekenbaar acht. Tevens is in het rapport vastgesteld dat sprake is van PTSS.
5.2.
De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft ingezien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen (zie de uitspraak van de CRvB van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155).
5.3.
Hoewel op basis van de gegevens van HSK een mogelijke invloed van eisers aandoeningen op zijn gedrag niet is uit te sluiten en daar mogelijk ook een verklaring voor kan zijn, is niet aannemelijk geworden dat eiser ten tijde van zijn handelen de onjuistheid daarvan niet heeft kunnen inzien en niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Daarvoor heeft de rechtbank geen aanknopingspunten. Ook eiser heeft nimmer aangevoerd dat hij ten tijde van de verweten gedragingen de onjuistheid ervan niet kon inzien. Het plichtsverzuim is toerekenbaar.
Evenredigheid
6. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1379) mogen aan politieambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld; ook handelen buiten werktijd kan onder omstandigheden strijdig zijn met wat een goed ambtenaar betaamt.
6.1.
Gelet op de ernst van het vastgestelde plichtsverzuim, namelijk het misbruik maken van zijn politielegitimatiebewijs en zijn positie als politieambtenaar en het bij herhaling leugenachtig verklaren, is de zwaarste straf van onvoorwaardelijk ontslag reeds om die reden niet onevenredig. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser in het verleden al meerdere malen (in 2005, 2009, 2012, 2013, 2016 en 2018) is aangesproken op zijn gedrag en hierbij is gewezen op zijn verantwoordelijkheid en voorbeeldfunctie als politieagent. Ook heeft eiser waarschuwingen gehad voor enkele van deze gedragingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef niet onjuist gehandeld door de incidenten in het verleden, ook al hebben die zich langer geleden voorgedaan, te betrekken bij de vraag of de maatregel van ontslag evenredig is. Dat wordt niet anders doordat de korpschef ten aanzien van een aantal van deze incidenten in de disciplinaire afdoening doortastender had kunnen optreden, zoals door de korpschef ook op de zitting is erkend. Ook de inhoud van het HSK-rapport leidt, gelet op de ernst van het plichtsverzuim, niet tot een ander oordeel.
6.2.
De korpschef heeft bij het maken van de belangenafweging in redelijkheid de belangen van de dienst zwaarder laten wegen dan de belangen van eiser. Het vastgestelde (ernstig) plichtsverzuim van eiser heeft ernstige afbreuk gedaan aan de aan hem als politieambtenaar te stellen eisen. Door met een beroep op het dienstbelang en het vertonen van een politielegitimatiebewijs de Effenaar binnen te komen, heeft eiser financieel voordeel behaald en hoefde hij niet, zoals als anderen, in de rij te staan. Ook heeft hij daardoor het imago van de politie beschadigd. Daarnaast heeft eisers vriend financieel voordeel genoten en heeft eiser welbewust de indruk gewekt dat hij belast was met een ambtshalve onderzoek, terwijl dit niet zo was. Ook het (bij herhaling) leugenachtig verklaren zoals bij het opstellen van een proces-verbaal, past niet bij het gedrag dat van een goed politieambtenaar mag worden verwacht.
6.3.
Voor de stelling van eiser dat het tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en de disciplinaire straf onaanvaardbaar lang is, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Zoals de korpschef terecht stelt blijkt uit de gedingstukken afdoende dat de korpschef het onderzoek voortvarend heeft opgepakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verweten gedragingen in de Effenaar dateren van 22 september 2018 en dat de korpschef na een intern disciplinair onderzoek, op 10 januari 2019 een voornemen heeft afgegeven om eiser de straf van ontslag op te leggen waarop eiser op 12 februari 2019 schriftelijk en op 6 maart 2019 mondeling heeft gereageerd. Kort erna heeft de korpschef op 8 april 2019 het ontslagbesluit afgegeven.
Overige vorderingen van eiser
7. Hoewel vooropstaat dat eiser voor rehabilitatie de korpschef dient te benaderen, zal daartoe geen aanleiding zijn omdat plichtsverzuim is bewezen. Omdat het ontslag wegens plichtsverzuim rechtmatig is, zal het verzoek om schadevergoeding (ook voor zover dat bestaat uit doorbetaling van het salaris wegens arbeidsongeschiktheid) worden afgewezen. Voor het opstarten van een onderzoek door de rijksrecherche zal eiser zich dienen te vervoegen bij de rijksrecherche of de civiele rechter. Ook als eiser een uitspraak wenst over smaad, laster, belediging, samenspanning en machtsmisbruik, kan eiser zich vervoegen bij de civiele rechter, dan wel aangifte doen bij de politie.
Het hoorverslag
8. Op grond van artikel 7:13, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het advies van de commissie schriftelijk uitgebracht en bevat het een verslag van het horen. Zoals de korpschef terecht stelt en anders dan eiser meent, bevat het advies van de Bezwaaradviescommissie een weergave van wat tijdens het horen is besproken. Dat is terug te vinden op de pagina’s 3 en 4 van het advies. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Door eiser na sluiting van het onderzoek toegezonden stukken
9. Na de sluiting van het onderzoek heeft eiser enkele brieven aan de rechtbank toegezonden. Conform artikel 2.16, tweede en derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (Niet KEI-zaken) 2017 zijn de brieven in het dossier gevoegd en blijven die verder buiten beschouwing.
Conclusie
10. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de korpschef in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om eiser de straf van ontslag op te leggen. Dat de korpschef heeft gekozen voor de straf van ontslag op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 82 van het Barp en niet voor ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, staat de korpschef vrij. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de CRvB van 30 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1835, waaruit volgt dat het bestuursorgaan een zekere keuzevrijheid heeft bij een samenloop van ontslaggronden. Wel moet de gehanteerde ontslaggrond voldoende worden onderbouwd. Hierin is de korpschef naar het oordeel van de rechtbank geslaagd.
11. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de subsidiaire ontslaggrond, onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door eiser beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, en mr. A.F. Vink en mr. S. Croes, leden, in aanwezigheid van drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 februari 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.