ECLI:NL:RBOBR:2021:5813

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
WR 20/036
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in strafzaken en beoordeling van onpartijdigheid

In deze zaak, behandeld door de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant, hebben verzoekers op 21 januari 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.W.A. Kap-Knippels, de rechter die hen in hun strafzaken behandelt. De wrakingsverzoeken zijn voortgekomen uit een zitting op 1 december 2020, waar de rechter een verzoek van de raadsvrouwe van verzoekers om zeven politieagenten als getuigen te horen, heeft afgewezen. Tevens heeft de rechter een preliminair verweer van de verdediging verworpen, wat verzoekers als een teken van vooringenomenheid beschouwen. De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, waarbij het uitgangspunt is dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De wrakingskamer concludeert dat de afwijzing van de getuigenverzoeken en de verwerping van het ontvankelijkheidsverweer geen grond vormen voor wraking, aangezien deze beslissingen binnen het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken vallen. De verzoeken tot wraking worden afgewezen, omdat er geen objectieve feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een vrees voor vooringenomenheid van de rechter rechtvaardigen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 20/036
Beslissing van 21 januari 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op de verzoeken van
[verzoekers],
allen wonende te [woonplaats]
hierna tezamen te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. A.W.A. Kap-Knippels,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de processen-verbaal van de terechtzitting van 1 december 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 24 december 2020.
De wrakingsverzoeken zijn behandeld op de Skypezitting van 7 januari 2021. Verzoekers hebben zich daarbij laten vertegenwoordigen door mr. L. Poucke, advocaat te Best. De rechter is verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
De vier verzoeken strekken tot wraking van de rechter in de tegen verzoekers aanhangige strafzaken met parketnummers 01.080239.20 ( [naam] ), 01.080242.20 ( [naam] ), 01.080244.20 ( [naam] ) en 01.080247.20 ( [naam] ).
2.2
Verzoekers hebben het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. Tijdens de terechtzitting van 1 december 2020 heeft hun raadsvrouwe mr. Poucke de rechter verzocht om nog zeven politieagenten als getuigen te horen. De rechter heeft dit verzoek afgewezen. Vervolgens heeft mr. Poucke als preliminair verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechter heeft dit preliminaire verweer verworpen. Verzoekers vinden dat de afwijzing van de getuigenverzoeken en de verwerping van het ontvankelijkheidsverweer getuigen van vooringenomenheid van de rechter.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op de verzoeken gereageerd.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer neemt voor de beoordeling van de wrakingsverzoeken het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, tot uitgangspunt. In dat arrest overweegt de Hoge Raad als volgt:
“4.2.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956).
4.2.2.
In het Nederlandse systeem van strafvordering kan een procespartij bij de behandeling van een strafzaak een beroep doen op zulke uitzonderlijke omstandigheden. Bij gegrondbevinding van dat beroep zal de rechter op wie dat beroep ziet, zich onttrekken aan de behandeling van de strafzaak. Bij verwerping van het beroep kan de desbetreffende procespartij een rechtsmiddel aanwenden tegen de eindbeslissing en in het kader daarvan het beroep herhalen. Indien dat beroep op bedoelde uitzonderlijke omstandigheden alsnog wordt gehonoreerd, leidt dat tot terugwijzing van de zaak naar het eerder oordelende gerecht. (Vgl. bijvoorbeeld HR 16 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1502, NJ 2000/335.)
4.2.3.
Daarnaast voorziet art. 512 Sv in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van zo een verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het openbaar ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het openbaar ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
4.2.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. (Vgl. het heden uitgesproken arrest ECLI:NL:HR:2018:1413.)”
3.2
Met inachtneming van de hiervoor gegeven overwegingen uit het arrest van de Hoge Raad overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.3
Verzoekers leggen aan hun wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter op de terechtzitting van 1 december 2020 hun verzoek om getuigen te horen heeft afgewezen en vervolgens het ontvankelijkheidsverweer heeft verworpen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt echter mee dat deze rechterlijke (tussen)beslissingen als zodanig nimmer grond kunnen vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van deze beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4
Wat betreft de motivering van de beslissingen geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissingen, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413 en HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770). Tijdens de terechtzitting op 1 december 2020 heeft de rechter de afwijzing van de getuigenverzoeken en de verwerping van het ontvankelijkheidsverweer gemotiveerd. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan van die motivering niet gezegd worden dat die niet anders verstaan kan worden dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
3.5
Voor de eventuele vrees dat de rechter vooringenomen zou zijn, zijn door of namens verzoekers ook overigens geen objectieve feiten of omstandigheden aangevoerd. Evenmin is daarvan uit het proces-verbaal van de terechtzitting of uit andere feiten of omstandigheden gebleken. Van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter is derhalve ook geen sprake.
3.6
De verzoeken worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven op 21 januari 2021 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, en mr. M.F.M.T. Franke en mr. J.H.L.M. Snijders, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 515 lid 5 Rv).