In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 juni 2021 een verzoek tot wraking van drie rechters afgewezen. Het verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.W.J.H.A. Neijndorff, stelde dat de rechters vooringenomen waren in de strafzaak die tegen hem aanhangig was gemaakt onder parketnummer 01.291472.20. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de terechtzitting en het schriftelijk standpunt van de rechters. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag hebben zowel de raadsman als de rechters hun standpunten toegelicht.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad, met name de arresten van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770 en ECLI:NL:HR:2018:1413). De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechters geen aanwijzingen gaven voor vooringenomenheid. De motivering van de beslissingen was helder en inzichtelijk, en er waren geen objectieve feiten of omstandigheden aangevoerd die de vrees voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen.
De beslissing werd openbaar mondeling gegeven door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, en er staat rechtsmiddel open tegen deze beslissing.