ECLI:NL:RBOBR:2021:5513

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
WR 21/024
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 juni 2021 een verzoek tot wraking van drie rechters afgewezen. Het verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.W.J.H.A. Neijndorff, stelde dat de rechters vooringenomen waren in de strafzaak die tegen hem aanhangig was gemaakt onder parketnummer 01.291472.20. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de terechtzitting en het schriftelijk standpunt van de rechters. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag hebben zowel de raadsman als de rechters hun standpunten toegelicht.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad, met name de arresten van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770 en ECLI:NL:HR:2018:1413). De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechters geen aanwijzingen gaven voor vooringenomenheid. De motivering van de beslissingen was helder en inzichtelijk, en er waren geen objectieve feiten of omstandigheden aangevoerd die de vrees voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen.

De beslissing werd openbaar mondeling gegeven door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, en er staat rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 21/024
Beslissing van 24 juni 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [verzoeker] ,
wonende te [adres]
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door mr. R.W.J.H.A. Neijndorff, advocaat te ’s-Hertogenbosch,
strekkende tot de wraking van:
mr. M.L.W.M. Viering, mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. L. Feuth,
in hun hoedanigheid van rechters in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder parketnummer 01.291472.20,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, op 24 juni 2021 en
  • het schriftelijk standpunt van de rechters op het wrakingsverzoek van 24 juni 2021.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van deze wrakingskamer van 24 juni 2021. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • mr. R.W.J.H.A. Neijndorff, de raadsman van verzoeker en;
  • de rechters.
Ter zitting van de wrakingskamer van 24 juni 2021 zijn de raadsman en de rechters in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak tegen verdachte, aanhangig gemaakt onder parketnummer 01.291472.20. De raadsman van verzoeker heeft daartoe (onder meer en zakelijk weergegeven) aangevoerd dat de zeer onbegrijpelijke motivering van de beslissingen op verzoeken van de verdediging ter terechtzitting van 24 juni 2021, twijfel aan de onpartijdigheid en de vrees van vooringenomenheid van de rechters heeft doen ontstaan.
De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en te persisteren bij de inhoud van de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 24 juni 2021.

3.De beoordeling

De wrakingskamer neemt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, tot uitgangspunt. In dat arrest overweegt de Hoge Raad (onder meer en voor zover hier van belang), als volgt:
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956).
In het Nederlandse systeem van strafvordering kan een procespartij bij de behandeling van een strafzaak een beroep doen op zulke uitzonderlijke omstandigheden. Bij gegrondbevinding van dat beroep zal de rechter op wie dat beroep ziet, zich onttrekken aan de behandeling van de strafzaak. Bij verwerping van het beroep kan de desbetreffende procespartij een rechtsmiddel aanwenden tegen de eindbeslissing en in het kader daarvan het beroep herhalen. Indien dat beroep op bedoelde uitzonderlijke omstandigheden alsnog wordt gehonoreerd, leidt dat tot terugwijzing van de zaak naar het eerder oordelende gerecht. (Vgl. bijvoorbeeld HR 16 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1502, NJ 2000/335.)
Daarnaast voorziet art. 512 Sv in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van zo een verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het openbaar ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het openbaar ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. (Vgl. het heden uitgesproken arrest ECLI:NL:HR:2018:1413.)
Met toepassing van het toetsingskader dat de Hoge Raad in zijn arrest heeft gegeven, oordeelt de wrakingskamer dat de beslissingen, die de rechtbank heeft genomen naar aanleiding van de tijdens de zitting door de verdediging ingediende verzoeken, geen blijk geven van zwaarwegende aanwijzingen voor het oordeel dat de rechters tegen verzoeker een vooringenomenheid koesteren noch dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het proces-verbaal van de zitting biedt een kenbare en inzichtelijke motivering van die beslissingen. De wrakingskamer volgt verzoeker daarom niet in zijn betoog dat die motivering en de daarvoor gebezigde bewoordingen niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters.
3.3
Voor de eventuele vrees dat de rechters vooringenomen zouden zijn, zijn door of namens verzoeker ook overigens geen objectieve feiten of omstandigheden aangevoerd. Ook voor dat oordeel bieden het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juni 2021 of andere feiten of omstandigheden immers geen aanleiding. Van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechters is derhalve ook geen sprake.
3.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechters afwijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van de rechters af.
Deze beslissing is op 24 juni 2021 in het openbaar mondeling gegeven door:
mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. L. Soeteman, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier.
de griffier: de voorzitter:
Tegen deze beslissing staat
geenrechtsmiddel open.