Aangetroffen goederen
De genoemde hennepkwekerij was gesitueerd op de begane grond met daaronder een kelder. Het betroffen 2 aparte kweekruimtes die boven elkaar zaten. Om in kwekerij te komen moest men via een trap de zolder op, diverse bouwmaterialen verplaatsen om via een luik door een betonnen vloer de kwekerij in te gaan. Vervolgens kon men via een andere trap weer de kelder in voor de tweede kweekruimte. Men kon de kwekerij via een trap in het bedrijfsgedeelte bereiken maar ook via de woning van de eigenaar. Via het bedrijfsgedeelte moest men een ladder op naar de eerste verdieping, dan via een zolder met allerlei bouwmaterialen naar de plek waar het luik onder een stapel templexplaten verscholen zat. Via de woning van de eigenaar kon mijn via de gang waar de slaapkamers op de eerste verdieping aan lagen via een deur ook naar de ruimte waar het verscholen luik van de kwekerij zat. Deze deur zat dicht maar bleek vrij gemakkelijk te openen.
Alle op deze locatie aangetroffen en hennep gerelateerde goederen zijn onmiddellijk in beslag genomen en of vernietigd.
Op genoemde locatie was een stroommeter en een watermeter aanwezig die zowel de woningen, het bedrijfsgedeelte als de hennepkwekerij van voorzieningen voorzag. Beide meters bleken gemanipuleerd te zijn. De watermeter was in zijn geheel verwijderd en de stroomvoorziening voor de kwekerij was voor de meter illegaal afgetakt. Deze illegale aangelegde voorzieningen in een bedrijfspand met woningen waren bijzonder risicovol aangelegd. Indicatief voor dit risico is dat er in de hennepkweekruimtes meerdere sporen van eerdere branden zijn aangetroffen.
Gezien de sporen aangetroffen in de kwekerij alsmede de sporen aangetroffen op de locatie, oude afzuigmotoren, stekbakjes en bijvoorbeeld potgrondresten maakt dat ik verbalisant er van uitga dat deze locatie al sinds langere tijd in gebruik is als hennepkwekerij. De laatste jaren zijn er ook meerdere anonieme meldingen geweest die geleid hebben tot controles op deze locaties echter altijd zonder resultaat.
In de woning werd de hoofdbewoner als verdachte aangehouden. Dit betrof:
De aangehouden verdachte heeft in de mij te beschikking staande systemen 9 eerdere registraties met overtredingen van de opiumwet op zijn naam staan.
(…)”
Bij brief van 11 mei 2021 heeft de burgemeester verzoekers laten weten dat hij voornemens is om het gehele perceel inclusief alle daarop aanwezige opstallen aan de [adres] te sluiten voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft op 1 juni 2021 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Daarop is het bestreden besluit gevolgd.
Op 8 juli 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente Cranendonck een rapportage opgemaakt van de sluiting die op 6 juli 2021 heeft plaatsgevonden.
Verzoekers wonen thans samen in de woonruimte die zich aan de achterzijde van het pand bevindt.
2. Gelet op wat er is aangetroffen in het pand, namelijk een in werking zijnde hennepkwekerij met 390 hennepplanten, vindt de burgemeester dat hij, op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, bevoegd was om onder aanzegging van bestuursdwang de sluiting van het bedrijfsgedeelte en de drie woonruimtes op het perceel te gelasten. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een ruimtelijke en functionele samenhang tussen het bedrijfsgedeelte en de drie woonruimtes en dat daarom het gehele pand kan worden gesloten. De burgemeester vindt verder dat hij in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De sluiting is volgens de burgemeester noodzakelijk en evenredig. De burgemeester heeft geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht, die hem ertoe hebben bewogen om van de sluiting af te zien.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
3. Het gaat in deze zaak om een verzoek om voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat een bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij het besluit op zijn bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van het besluit op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die op een later moment in een mogelijke bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
4. De voorzieningenrechter vindt het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval voldoende spoedeisend. Immers, vaststaat dat verzoekers thans wonen in de woonruimte aan de achterzijde van het pand en dat sluiting van die woonruimte betekent dat zij – tijdelijk – geen woning hebben, waarbij in aanmerking is genomen dat de andere twee woonruimtes in het pand nog tot 6 oktober 2021 gesloten zijn.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd is om de sluiting van de bedrijfsruimte te gelasten en ook in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Verzoekers komen uitsluitend op tegen de sluiting van de drie woonruimtes en met name de woonruimte aan de achterzijde van het pand.
6. Verzoekers vinden dat de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan zich niet uitstrekt tot de woonruimte aan de achterzijde van het pand, omdat de hennepplanten en kwekerij in de bedrijfsruimte zijn aangetroffen. Volgens verzoekers ontbreekt er namelijk een ruimtelijke en functionele samenhang tussen deze woonruimte en de bedrijfsruimte.
7. Of de woonruimte en de bedrijfsruimte een samenhangend geheel vormen moet volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval (zie onder meer de uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1993). De voorzieningenrechter is op grond van de inhoud van de bestuurlijke rapportage van oordeel dat de burgemeester ervan heeft mogen uitgaan dat de woonruimtes en de bedrijfsruimte één samenhangend geheel vormen. Hierbij is ook het volgende in aanmerking genomen. Vast staat dat verzoeker eigenaar is van het pand, dat het pand in zijn oorspronkelijke vorm een bedrijfspand was, dat verzoeker in dat pand drie woonruimtes heeft aangebracht, en dat verzoeker met verzoekster I één van die woonruimtes bewoont en de andere woonruimtes in ieder geval op het tijdstip van de inval verhuurde. De ruimtes hebben ook hetzelfde adres. Binnen het pand kunnen via deuren de verschillende ruimtes worden bereikt. Ook staat vast dat het verzoeker is geweest die (illegaal) de elektriciteitsleiding net vóór de enige in het pand aangetroffen elektriciteitsmeter (illegaal) heeft afgetapt als stroomvoorzieningen voor de hennepkwekerij. Dat sprake is van (ook) een bouwkundige samenhang wordt bevestigd door de vaststelling van de politie in de bestuurlijke rapportage dat er een doorgang is aangetroffen in die woonruimte van waaruit de bedrijfsruimte met de twee kweekruimtes kon worden bereikt. Dat die doorgang is afgesloten met een deur die volgens verzoeker niet makkelijk te openen viel, leidt niet tot een ander oordeel. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de woonruimtes een eigen voordeur hebben. 8. Verzoekers voeren verder aan dat de hennepkwekerij voor eigen gebruik was en dat er geen enkele aanwijzing is dat er sprake is (geweest) van verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezigheid van genoemde hennepplanten. Zij stellen dat verzoeker de hennepplanten produceerde om daarvan wietolie te maken en die gebruikte tegen rugpijn. Verzoeker verwijst in dit kader naar een overgelegde huisartsenjournaal.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1276), is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, of vijf (hennep)planten (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan vervolgens aan de rechthebbende op de woning om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. 10. In de bedrijfsruimte zijn 390 hennepplanten aantroffen. Dat is aanzienlijk meer dan 5 planten. Ook heeft de politie in de bestuurlijke rapportage geconcludeerd dat de hennepkwekerij al langer in gebruik is. Gelet hierop en voor zover moet worden aangenomen dat de hennep en de hennepkwekerij alleen bedoeld waren om wietolie te produceren, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat de wietolie alleen bedoeld was voor eigen gebruik.Het overgelegde huisartsenjournaal leidt niet tot een ander oordeel, omdat hieruit slechts blijkt dat verzoeker in 2014 een verklaring van de huisarts wilde dat hij medicinale wietolie mag gebruiken voor zijn rug.
Noodzakelijkheid van de sluiting
11. Verzoekers betogen verder dat er sprake is van een verminderde noodzaak tot sluiting van de woning. Ze wijzen erop dat niet is gebleken dat er sprake is van overlast en/of verstoring van de openbare orde of dat er sprake is van een drugspand met aanloop van dealers en gebruikers. In dit kader verwijzen ze naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:267. 12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van verzoeksters woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en de openbare orde. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld en er geen of in mindere mate sprake is van een ‘loop’ naar de woning, kan de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot zijn. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of in de woning aangetroffen voorwerpen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld of wapens.
13. Vaststaat dat in het bedrijfspand een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen die ruim de gebruikershoeveelheid overschrijdt. Ook staat vast dat de politie in het verleden diverse anonieme meldingen over het pand heeft ontvangen en de politie toen ook al het pand heeft doorzocht naar drugs. Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester kunnen aannemen dat in of vanuit het pand in drugs werd gehandeld. De uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2021 waarnaar verzoekers hebben verwezen, ziet niet op een gelijk geval. Anders dan in de aangehaalde zaak, heeft verzoeker (als rechthebbende van het pand) zelf de hennepkwekerij opgezet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de noodzaak van de sluiting van de woonruimtes dan ook niet minder groot. Gelet op het voorgaande gaat de voorzieningenrechter ook voorbij aan het betoog van verzoekers dat niet langer een noodzaak bestaat om de woonruimte aan de achterzijde van het pand te sluiten. Zij stellen dat vanaf 6 oktober 2021 de sluiting van de bedrijfsruimte en de overige twee woonruimtes voorbij is en dat alleen een sluiting van de woonruimte aan de achterzijde van het pand vanaf de voorkant van het pand niet te zien is. Daartegenover heeft echter de gemachtigde van de burgemeester onweersproken toegelicht dat in de plaatselijke pers bekend is gemaakt dat de sluiting van die woonruimte is aangehouden in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter. In zoverre is een op handen staande sluiting van die woonruimte wel degelijk bekend geworden.
Evenredigheid van de sluiting
14. Verzoekers voeren aan dat de burgemeester onvoldoende alle omstandigheden in samenhang heeft bezien en beoordeeld en vinden dat de sluiting van de woning onevenredig is met het door de burgemeester beoogde doel. Zij betogen dat het voor hen onmogelijk is om op korte termijn vervangende woonruimte te vinden. De burgemeester is ten onrechte aan deze omstandigheid voorbij gegaan. Volgens verzoekers had kunnen worden volstaan met een waarschuwing en enkel het sluiten van de bedrijfsruimte met de inpandige appartementen. Daarmee wordt voldaan aan het door de burgemeester beoogde doel van de sluiting, aldus verzoekers.
15. Uit de Afdelingsuitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI::2019:2912) volgt dat het inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoners de woning moeten verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840). Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719) of gezien de ernst van de overtreding (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149). 16. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers vanaf 6 oktober 2021 in de andere woonruimtes in het pand hebben kunnen gaan verblijven. Verzoekers hebben niet onderbouwd waarom zij voor de betrekkelijk korte tussenperiode geen vervangende woonruimte zouden kunnen vinden, terwijl de burgemeester in zijn voornemen van 11 mei 2021 onder meer heeft gewezen op recreatie-/vakantiewoningen en een caravanpark. Verzoeker heeft gesteld dat deze om medische redenen niet geschikt zijn voor hem en verzoekster II, maar dat is niet met medische stukken onderbouwd. Daarnaast is de sluiting van de woonruimte aan de achterzijde van het pand wat tijd en financiële gevolgen betreft beperkt. Bovenal is het verzoeker zelf geweest die de hennepkwekerij heeft opgezet en aldus de aangetroffen hennepplanten heeft geproduceerd. Mede gelet hierop hoefde verweerder niet met een lichtere maatregel, zoals een waarschuwing, te volstaan. Alles bij elkaar genomen zijn de gevolgen van de sluiting voor verzoekers niet dusdanig onevenredig, dat de burgemeester in redelijkheid ervan af had moeten zien.
17. Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat het bezwaar van verzoeker tegen de sluiting van de woning geen redelijke kans van slagen heeft. Dat betekent dat het verzoek moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.