ECLI:NL:RBGEL:2021:267

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6586
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 januari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die door de burgemeester van Apeldoorn was gelast haar woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Dit besluit was genomen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in de woning een hennepkwekerij was aangetroffen met 60 oogstrijpe hennepplanten en andere druggerelateerde voorwerpen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting.

Tijdens de zitting op 23 december 2020 heeft de voorzieningenrechter het besluit geschorst tot 11 februari 2021, terwijl de burgemeester het besluit op 6 januari 2021 opschortte tot 1 februari 2021. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de argumenten van verzoekster beoordeeld, waaronder de noodzaak en evenredigheid van de sluiting. Verzoekster stelde dat er geen overlast was en dat de sluiting niet noodzakelijk was, mede gezien de aanwezigheid van haar minderjarige dochter en de omstandigheden rondom de coronamaatregelen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat het handelen van de burgemeester onevenredige gevolgen had in verhouding tot de doelen van het beleid. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd de sluiting van de woning voorlopig geschorst. De burgemeester werd veroordeeld in de proceskosten en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de afweging van belangen bij de toepassing van de Opiumwet en de verantwoordelijkheden van ouders in situaties met minderjarige kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6586

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. S. Maakal),

en

de burgemeester van de gemeente Apeldoorn, verweerder(gemachtigde: mr. L.A. Bolmers).

ProcesverloopBij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester verzoekster gelast de woning en bijgebouwen aan de [locatie] in [woonplaats] vanaf 4 januari 2021 om 16:00 uur voor de duur van drie maanden te sluiten en gesloten te houden.

Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft online plaatsgevonden op 23 december 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel het besluit geschorst tot 11 februari 2021 en partijen in de gelegen een nadere schriftelijke reactie te geven.
Bij besluit van 6 januari 2021 heeft de burgemeester de last opgeschort tot 1 februari 2021.
Daarop heeft verzoekster een schriftelijke reactie gegeven.
Het onderzoek is gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

Waarover gaat deze zaak?
1. Deze zaak gaat over de sluiting van de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden zoals gelast in het besluit van 18 december 2020.
1.1.
Verzoekster woont met haar echtgenoot en minderjarige dochter aan de [locatie] in [woonplaats] . Op 10 december 2020 heeft de FIOD de woning van verzoekster doorzocht. Uit het hennepbericht van 10 december 2020 blijkt dat daarbij op de eerste etage van de woning in een kamer een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen met 60 oogstrijpe hennepplanten. In de kweekruimte zijn aanwijzingen gevonden voor eerdere oogsten. De politie benoemt daarbij de aangetroffen gedroogde resten, een knipschaartje, diverse vuilniszakken met potgrond en wortels en de mate van vervuiling. In de badkamer naast deze kamer stonden ook diverse vuilniszakken met potgrond en wortels. De stroom voor de hennepkwekerij werd illegaal afgetapt vanuit de meterkast. Verder zijn in de kelder van de woning 264 hennepstekken aangetroffen en een grote zak met verdroogde hennepstekken. In een slaapkamer op de begane grond zijn twee vuurwapens gevonden. Eén daarvan was doorgeladen.
1.2.
De kweekruimte was voorzien van de volgende goederen:
- 2 schakelborden;
- 5 transformatoren / 5 assimilatielampen;
- 4 ventilatoren;
- dompelpomp;
- 2 koolstoffilters;
- 7 tijdschakelaars;
- kweekzeilen;
- 4 plantenvoedingsmiddelen.
1.3.
De burgemeester ziet hierin aanleiding verzoekster te gelasten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, ingaande op 4 januari 2021. Hij doet dit op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet omdat in de woning middelen als bedoeld in lijst II van deze wet aanwezig waren.
1.4.
Verzoekster is het niet eens met de last tot sluiting en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verzoekster wil daarnaast dat het bestreden besluit wordt geschorst. Daarom heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend .
Waarover moet de voorzieningenrechter beslissen?
2. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning van verzoekster. Hij beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden, of de burgemeester gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan. Zo ja, dan beoordeelt hij vervolgens of de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot sluiting van de woning mag overgaan en of de begunstigingstermijn zorgvuldig is. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet.
2.1.
Verzoekster bestrijdt niet dat de burgemeester op basis van de aangetroffen drugs in de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is om de woning te sluiten. In geschil is of de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen de woning voor drie maanden te sluiten.
Past de sluiting in het beleid van de burgemeester?
3. De bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet biedt de burgemeester beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
3.1.
De burgemeester heeft beleidsregels vastgesteld. [1] Volgens het beleid wordt bij aanwezigheid van meer dan 5 hennepplanten in een woning bij een eerste overtreding een sluiting van 3 maanden bevolen. De sluiting past dus binnen het beleid van de burgemeester. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze beleidsregels zijn vastgesteld voor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019. [2] De stelling van verzoekster dat het beleid niet in overeenstemming is met deze uitspraak omdat de bestuurlijke waarschuwing structureel wordt overgeslagen, leent zich niet voor beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter zal deze stelling hier dan ook niet bespreken.
Had de burgemeester reden moeten zien om van dit beleid af te wijken?
4. De burgemeester moet vervolgens alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, zogenoemde bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De Afdeling is in de hiervoor genoemde uitspraak ingegaan op het toetsingskader dat zij hanteert om dit te beoordelen.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
5. In de eerste plaats moet sluiting noodzakelijk zijn. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van het perceel noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen.
5.1.
Verzoekster stelt dat sluiting niet noodzakelijk is. Zij voert aan dat geen sprake is van overlast en/of verstoring van de openbare orde. Er is geen sprake van een ”drugspand” met aanloop van dealers en gebruikers. Zij wijst erop dat de aanleiding voor de inval daar ook niet in gelegen was. Verzoekster stelt dat de kweekruimte dusdanig klein was, dat het onmogelijk was om veel geld te verdienen. Verder stelt zij dat de vuurwapens geen verband hielden met de hennepkwekerij, maar met doodsbedreigingen aan het adres van haar man. Daarbij komt dat de vuurwapens inmiddels in beslag zijn genomen en dat de situatie in de meterkast hersteld is. Sluiting is volgens verzoekster ook daarom niet (meer) noodzakelijk.
5.2.
Vaststaat dat in de woning van verzoekster een hoeveelheid softdrugs is aangetroffen die ruim de gebruikershoeveelheid overschrijdt. De drugs is op verschillende plekken in de woning aangetroffen. De echtgenoot van verzoekster heeft verklaard dat de hennepkwekerij van hem was. Het enkele feit dat meer dan 5 hennepplanten zijn aangetroffen in een woning maakt zoals gezegd in beginsel al aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt geldt dat als een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd.
5.3.
De hoeveelheid aangetroffen hennepplanten, de druggerelateerde voorwerpen en de aangetroffen wapens mag de burgemeester meewegen bij de beoordeling in hoeverre een noodzaak bestaat tot sluiting van de woning.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de burgemeester de omstandigheid dat tussen partijen niet ter discussie staat dat er geen sprake is van de loop naar de woning en dat ook anderszins niet van overlast vanwege drugscriminaliteit is gebleken ook een belangrijk aspect is dat moet meewegen bij de beoordeling of en zo ja, in hoeverre een noodzaak bestaat tot sluiting van de woning. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betekent de afwezigheid van loop naar de woning in dit geval dat sprake van een verminderde noodzaak tot sluiting van de woning.
Is sluiting van de woning evenredig?
6. Naast noodzakelijk moet de sluiting evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is van belang wat de gevolgen zijn van de sluiting voor verzoekster en haar minderjarige kind. Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning – die raakt aan het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht – moet een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
6.1.
Verzoekster stelt dat zij nooit iets heeft geweten of iets te maken heeft gehad met de hennepkwekerij. Deze was gevestigd in een kleine slaapkamer en was voorzien van professionele filters. Zij kon de hennep dus niet ruiken. Verder had zij ook geen reden om op de eerste etage te komen, omdat deze werd verbouwd en daardoor niet toegankelijk was. De kelder is ook een ruimte waar verzoekster nooit komt. Verzoekster stelt dat de burgemeester ten onrechte van haar verwacht dat zij ten allen tijde weet waar haar echtgenoot mee bezig is.
In de tweede plaats voert verzoekster aan dat moet worden afgezien van sluiting, vanwege het grote belang van haar minderjarige kind. Volgens verzoekster heeft [instantie] geadviseerd om haar dochter niet uit de eigen omgeving weg te halen. Het meermaals moeten verhuizen zou ontwrichtend en traumatisch zijn.
Verder voert verzoekster aan dat op dit moment een nest met puppy’s in de woning aanwezig is en dat het niet redelijk is om deze puppy’s uit huis te zetten of te vernietigen. Als de woning al gesloten zou moeten worden, dan zou dat op zijn vroegst na het vertrek van de puppy’s naar hun nieuwe eigenaar moeten gebeuren.
Sluiting van de gehele woning gaat volgens verzoekster veel te ver. Zij stelt dat ook volstaan kan worden met een minder ingrijpende maatregel, namelijk het sluiten van de eerste verdieping en de kelder, of het opleggen van een last onder dwangsom.
Tenslotte voert verzoekster aan dat het zeer lastig is om vervangende woonruimte te vinden, met name gezien de dubbele lasten die daarmee samenhangen.
6.2.
Voor zover verzoekster stelt dat zij van niks wist en dat haar geen verwijt kan worden gemaakt geldt het volgende. Gelet op het feit dat de drugs zowel in een badkamer en een slaapkamer op de eerste verdieping – die volgens het hennepbericht vrij toegankelijk was – en in de kelder zijn aangetroffen en de situatie er op wijst dat er ook eerdere oogsten zijn geweest, had verzoekster redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van het feit dat haar echtgenoot zich bezighield met drugshandel. Voor zover verzoekster stelt dat zij nu slachtoffer worden van de daden van haar echtgenoot, is dat iets wat zij aan hem kan verwijten. Dit hoeft de burgemeester niet tot een ander besluit te brengen.
6.3.
Wat betreft de puppy’s overweegt de voorzieningenrechter dat op de zitting is besproken dat deze half januari het nest zouden kunnen verlaten. Nu de burgemeester de sluiting heeft opgeschort tot 1 februari 2021, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat ten aanzien van het herplaatsen van de puppy’s geen belemmering meer bestaat. Hierin bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6.4.
Wat betreft de mogelijkheid om voor de duur van de sluiting woonruimte te vinden overweegt de voorzieningenrechter dat het, hoewel niet onmogelijk, voor verzoekster met haar minderjarige dochter wel een stuk lastiger is om tijdens de
lockdownin verband met de maatregelen rondom het coronavirus vervangende woonruimte te vinden. Op zichzelf genomen is dit geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, maar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het wel een omstandigheid die moet worden meegewogen.
6.5.
Wat betreft de minderjarige dochter heeft de Afdeling in de uitspraak van 28 augustus 2019 overwogen dat de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Echter ook hier geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.
6.6.
De burgemeester heeft [instantie] ingeschakeld om de veiligheid van de minderjarige dochter te waarborgen. [instantie] heeft gelet op de korte termijn echter geen uitgebreid advies kunnen opstellen. Uit de stuken volgt dat [instantie] heeft toegelicht dat in het uiterste geval crisisopvang kan worden georganiseerd voor de dochter.
De voorzieningenrechter vindt het belangrijk dat de moeder en het minderjarige kind samen vervangende woonruimte kunnen vinden.
Had de burgemeester gelet op alle omstandigheden reden moeten zien om van het beleid af te wijken?
7. Gelet op de verminderde noodzaak tot sluiting van de woning, de
lockdownals gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus en de belangen van de minderjarige dochter om zeker te zijn van huisvesting samen met haar moeder, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tezamen maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de burgemeester vooralsnog in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Wat betekent dit voor het verzoek om voorlopige voorziening?
8. Het bezwaar heeft een redelijke kans van slagen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Dit betekent dat de woning van verzoekster voorlopig niet wordt gesloten.
8.1.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van € 1.068. [3]
8.2.
Ook moet de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht van € 178 aan hem vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van € 1.068;
- bepaalt dat de burgemeester de door verzoekster betaalde griffierechten van € 178 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. M.I. Tuk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Beleidsregels Wet Damocles (art. 13b Opiumwet).
3.Verzoekster heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van een verzoekschrift en het bijwonen van de online zitting. Deze proceshandelingen leveren ieder één punt op met een waarde van € 534.