ECLI:NL:RBOBR:2021:381

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
20/168
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van legesheffing en toepassing van de hardheidsclausule in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de provincie Noord-Brabant over de leges die zijn geheven in verband met een aanvraag om tegemoetkoming in faunaschade. Eiser had leges van € 300 betaald, maar stelde dat hij recht had op teruggaaf of vermindering van deze leges. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard, wat door de rechtbank als onterecht werd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de leges correct had vastgesteld, maar dat hij niet bevoegd was om te beslissen over de hardheidsclausule, die aan het college van gedeputeerde staten toebehoort. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen het bezwaarschrift van eiser door te zenden naar het college, zodat deze kan beslissen over de toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak in stand, wat betekent dat de leges niet terugbetaald hoeven te worden. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 48.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/168

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de provincie Noord-Brabant, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Bij schriftelijke kennisgeving van 26 augustus 2019 ( [kenmerk] ) heeft de heffingsambtenaar van eiser leges geheven tot een bedrag van € 300 (hierna: de aanslag).
Bij uitspraak op bezwaar van 4 december 2019 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 18 november 2020. Eiser is verschenen. De heffingsambtenaar is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
Op de zitting heeft de enkelvoudige kamer de zaak verwezen naar de meervoudige kamer en in verband daarmee het onderzoek aangehouden.
De meervoudige kamer heeft het onderzoek hervat, het onderzoek op 22 december 2020 gesloten nadat partijen niet hebben aangegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting en partijen daarvan per brief van diezelfde datum in kennis gesteld.

Overwegingen

Feiten
Op 23 augustus 2019 heeft eiser bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (het college) een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming faunaschade op grond van artikel 6.1 Wet natuurbescherming. In verband met het in behandeling nemen van deze aanvraag is aan eiser de aanslag opgelegd.
Geschil en beoordeling
1. Volgens de heffingsambtenaar is eiser voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade op grond van de Tarieventabel paragraaf 6.1, onderdeel 5 behorend bij en deel uitmakend van de Legesverordening Noord-Brabant 2012, versie 1 januari 2019, (de verordening) een bedrag van € 300 aan leges verschuldigd.
2. Eiser voert aan dat hij recht heeft op (volledige of gedeeltelijke) teruggaaf van leges, dan wel dat hij de leges deels of geheel niet hoeft te betalen, omdat de faunaschade deels is veroorzaakt door de das. Ook wijst eiser erop dat de heffingsambtenaar de leges in 2019 wel heeft terugbetaald en eiser begrijpt niet waarom dat nu niet is gebeurd. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiser het besluit van 14 juni 2018 overgelegd waarmee de leges in verband met de aanvraag om tegemoetkoming in faunaschade op nihil zijn gesteld en de betaalde leges van € 300 zullen worden teruggestort.
Kan de rechtbank de zaak inhoudelijk beoordelen?
3. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar heeft dat tot uitdrukking gebracht door middel van een door hem zogenoemde herziene uitspraak op bezwaar van 19 december 2019 waarin het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard.
3.1.
Als de heffingsambtenaar de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, moet de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de heffingsambtenaar opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken als daar goede grond voor is, bijvoorbeeld als partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of als duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. [1]
3.2.
De laatstgenoemde situatie doet zich hier voor, omdat eiser op de zitting heeft aangegeven – mede met het oog op toekomstige aanvragen voor vergoeding van faunaschade – een inhoudelijk oordeel van de rechtbank te willen. Verder heeft de heffingsambtenaar door middel van de door hem zo genoemde herziene uitspraak op bezwaar van 19 december 2019 een inhoudelijk standpunt ingenomen dat door de rechtbank in de beoordeling kan worden betrokken. De rechtbank kan de zaak dus inhoudelijk beoordelen.
3.3.
Hieraan staat niet in de weg dat de bestreden uitspraak door de ‘programmamanager financiële en juridische concernsturing en advisering’ en dus onbevoegd is gedaan. Het doen van uitspraak op bezwaar is immers een bevoegdheid van de heffingsambtenaar. Uit het Aanwijzingsbesluit functionarissen provinciale belastingen Noord-Brabant 2018 [2] leidt de rechtbank echter af dat genoemde programmamanager door het college is aangewezen als heffingsambtenaar. De bestreden uitspraak is dus door een op zich bevoegde ambtenaar ondertekend, maar enkel verzuimd is te vermelden dat hij dit in zijn hoedanigheid als heffingsambtenaar deed.
Waar zijn eiser en de heffingsambtenaar het niet over eens?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de heffingsambtenaar de hoogte van de leges juist heeft vastgesteld op € 300. Het geschil gaat erover of aanleiding bestaat de leges van € 300 te verminderen dan wel terug te betalen. Eiser vindt dat die aanleiding wel bestaat en de heffingsambtenaar vindt dat dit niet het geval is.
Wat vindt de rechtbank van de zaak?
5. In de verordening staan twee mogelijkheden op grond waarvan leges worden verminderd dan wel terugbetaald. De rechtbank is van oordeel dat deze mogelijkheden in het geval van eiser niet aan de orde zijn. De rechtbank legt dat hieronder uit.
5.1.
De eerste mogelijkheid is opgenomen in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de verordening. Daarin staat dat een belastingplichtige een aanvraag tot vermindering of teruggaaf van leges kan doen. In dat geval moet sprake zijn van een niet in behandeling genomen aanvraag (a.), een ingetrokken aanvraag (b.) of een afgewezen of geweigerde aanvraag (c.). In artikel 10, vijfde lid, aanhef en onder b, van de verordening staat dat in afwijking van het eerste lid geen teruggaaf plaatsvindt als – kort gezegd – er al een taxatie van de schade heeft plaatsgevonden. Uit de ”bevestiging taxatie akkerbouw” van 3 september 2019 volgt dat die taxatie heeft plaatsgevonden. Om die reden is geen teruggaaf mogelijk. Verder heeft eiser op de zitting het besluit van het college van 9 oktober 2019 ( [kenmerk] ) overgelegd waaruit blijkt dat de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming faunaschade is ingewilligd. Gelet daarop is vermindering van de aanslag ook niet aan de orde.
5.2.
Vervolgens bevat de verordening een mogelijkheid van ambtshalve volledige teruggaaf. Op grond van de verordening heeft ambtshalve volledige teruggaaf van leges plaats als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 10, zesde lid. Het moet dan gaan om schade die is veroorzaakt door de wolf om schade die is veroorzaakt in een ganzenrustgebied gedurende de periode dat de schadeveroorzakende diersoort niet mag worden verontrust of gedood. Volgens de heffingsambtenaar voldoet eiser aan geen van beide voorwaarden zodat geen sprake kan zijn van ambtshalve volledige teruggaaf van leges. Eiser heeft op de zitting gesteld dat zijn faunaschade door een das en door wilde zwijnen is veroorzaakt en niet door een van de hiervoor genoemde diersoorten. Om die reden heeft de heffingsambtenaar terecht afgezien van ambtshalve volledige teruggaaf.
5.3.
Volgens de hierboven genoemde bepalingen van de verordening kan eisers stelling dat in eerdere jaren wel een teruggave werd verleend, er evenmin toe leiden dat de heffingsambtenaar de leges moet terugbetalen. Voor zover met deze stelling een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule, wordt daarop hierna verder ingegaan.
Kan eiser nog op een andere manier de betaalde leges terugkrijgen?
6. Naast de hiervoor genoemde mogelijkheden bevat de verordening in artikel 12 een hardheidsclausule. Op grond daarvan kan door het college in bepaalde individuele gevallen van de verordening afwijken. Het toepassen daarvan is dus geen bevoegdheid van de heffingsambtenaar. Met de overweging dat de belastingregels van de provincie Limburg geen aanleiding geven om af te wijken van de verordening, heeft de heffingsambtenaar zich uitgelaten over het (niet) toepassen de hardheidsclausule. In plaats van dat te doen, had de heffingsambtenaar het bezwaarschrift van eiser, voor zover daarbij om toepassing van de hardheidsclausule is verzocht, op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb als aanvraag aan het college moeten doorzenden. De rechtbank zal de heffingsambtenaar opdragen dat laatste alsnog te doen.
7. Op de zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat hij een klein perceel heeft waardoor zijn schade en dus ook de aan hem toe te kennen schadevergoeding weliswaar niet in relatieve maar wel in absolute zin beperkt is. Volgens eiser leggen de leges (€ 300) en het minimale eigen risico (€ 250) zodoende een te groot beslag op de toe te kennen schadevergoeding in vergelijking met eigenaren van grotere percelen die meer schade hebben en dus meer schadevergoeding ontvangen. Ook met deze stelling doet eiser naar het oordeel van de rechtbank een beroep op de hardheidsclausule. Het college zal die stelling – net als eisers stelling dat de leges in 2019 wel zijn terugbetaald en het niet begrijpelijk is waarom dat nu niet is gebeurd – moeten beoordelen bij de nog te nemen beslissing op eisers aanvraag om toepassing van de hardheidsclausule.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak in stand. Het beroep van eiser slaagt dus op formele gronden, maar inhoudelijk krijgt hij in deze procedure geen gelijk. Dit betekent in deze zaak dat de heffingsambtenaar de door eiser betaalde leges niet hoeft terug te geven of te verminderen.
9. Wel moet de heffingsambtenaar het bezwaarschrift van eiser met toepassing van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb alsnog als aanvraag doorzenden naar het college, zodat het college met inachtneming van wat hiervoor onder 6. en 7. is overwogen een beslissing kan nemen over het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak,
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak in stand blijven;
  • draagt de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift tegen de aanslag als aanvraag om toepassing van de hardheidsclausule aan het college door te zenden;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 48,– aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. F.M.S. Requisizione en mr. M. de Vries, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 januari 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330, en HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4811.
2.Provincieblad 2018, nr. 4246.