ECLI:NL:RBOBR:2021:2557

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
01/993352-20 pv
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen naar aanleiding van regie-zitting in strafzaak met betrekking tot Encrochat en voorlopige hechtenis

Op 4 mei 2021 vond een regie-zitting plaats in de strafzaak tegen de verdachte, waarbij de rechtbank beslissingen nam over onderzoekwensen in verband met het gebruik van Encrochat. De verdachte, geboren in 1957 en gedetineerd in PI Vught, werd vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. L. de Leon. Tijdens de zitting werd de identiteit van de verdachte vastgesteld en werd het verzoek van de verdediging om zes getuigen te horen besproken. De officier van justitie, mr. J.F. Le Fever, voerde het woord en stelde dat het onderzoek was afgerond, maar dat er nog aanvullende verklaringen waren van de verdachte en zijn vrouw over de overleden Colombiaan [naam 3], die in verband werd gebracht met het gebruik van een PGP-toestel. De verdediging betwistte de rechtmatigheid van de Encrochat-hack en vroeg om schorsing van de voorlopige hechtenis, maar de rechtbank wees dit verzoek af, verwijzend naar de ernstige bezwaren tegen de verdachte en zijn recidive. De rechtbank besloot om de zaak te schorsen en op een later moment verder te behandelen, waarbij de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen en om inzage in bepaalde stukken werden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de voorlopige hechtenis van de verdachte moest voortduren, gezien de ernst van de beschuldigingen en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/993352-20
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, locatie ’sHertogenbosch op 04 mei 2021 en 1 juni 2021.
De samenstelling van de rechtbank op 4 mei 2021 is als volgt:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. P.T. Heblij, leden,
en G.G. Dirks, griffier.
Als officier van justitie fungeert mr. J.F Le Fever.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter stelt de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte, ter terechtzitting op 4 mei 2021 aanwezig, antwoordt op de vragen van de rechtbank te zijn genaamd:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1957,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, [adres 2] HvB Regulier.
Als raadsman is ter terechtzitting op 4 mei 2021 verschenen mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De zaak wordt op 4 mei 2021 gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak met parketnummer 01/993221-21 tegen medeverdachte [medeverdachte] .
De officier van justitie draagt de zaak voor.
Voor zover op deze terechtzitting verklaringen zijn afgelegd, zijn deze steeds zakelijk weergegeven.
De officier van justitie:
Het onderzoek is afgerond. Het eindproces-verbaal is gereed. Nadat het eindproces-verbaal gereed was, is er nog een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten uitgebracht. In dit proces-verbaal zijn verklaringen opgenomen die [verdachte] , [de vrouw] (de vrouw van [verdachte] ) en [medeverdachte] hebben afgelegd in het onderzoek [onderzoeksnaam 1] . Dit betreft een onderzoek naar de dood van een Colombiaan met de naam [naam 3] .
De zitting van heden betreft een zogenaamde regie-zitting.
De voorzitter deelt mede dat de rechtbank voor de regiezitting de volgende stukken heeft ontvangen:
  • een verzoekschrift van de raadsman van 6 maart 2021 om zes in dat verzoekschrift genoemde personen als getuige te horen over het gebruik van een PGP-toestel;
  • een schrijven van advocatenkantoor De Leon van 27 april met verzoeken/onderzoekwensen voor de zitting van 4 mei 202 inzake 26Houille in het kader van onder meer de Encrochathack en de identificatie van de gebruiker van het PGP-toestel met gebruikersnaam “ [nickname] ”;
  • een ongedateerde schriftelijke reactie van het openbaar ministerie op de verzoeken/onderzoekwensen van de verdediging;
  • pleitaantekeningen van advocatenkantoor De Leon van 4 mei 2021 waarin de verdediging bij wijze van repliek een nadere invulling geeft ten aanzien van de onderbouwing van de onderzoekwensen.
De voorzitter geeft de verdediging de gelegenheid om de verzoeken/onderzoekwensen toe te toelichten.
De raadsman:
In oktober 2020 is in Zeeland in het water het stoffelijk overschot aangetroffen van een Colombiaan genaamd [naam 3] . In een uitzending van het televisie programma Opsporing Verzocht is nadien aandacht gevraagd voor deze zaak, omdat die Colombiaan kennelijk door geweld om het leven is gekomen. Mijn cliënt heeft die uitzending gezien. Omdat die [naam 3] eerder in 2020 ongeveer 7 maanden bij mijn cliënt heeft ingewoond heeft hij een dag na de uitzending contact opgenomen met de politie en verteld wat hij wist van die [naam 3] .
Vervolgens zijn mijn cliënt, zijn echtgenote en [medeverdachte] op 4 november 2020 door de politie gehoord. In de onderhavige strafzaak gaan verbalisanten ervan uit dat mijn cliënt de gebruiker was van het PGP-toestel met de nickname [nickname] . Mijn cliënt ontkent dit. Volgens hem was [naam 3] de gebruiker van het PGP-toestel met de nickname [nickname] . Mijn cliënt stelt nooit gebruik te hebben gemaakt van dat PGP-toestel met de nickname [nickname] . Dat moet de overleden Colombiaan [naam 3] zijn geweest. Getuigen die iets kunnen verklaren over het gebruik van een PGP-toestel door de Colombiaan [naam 3] en/of kunnen verklaren dat mijn cliënt nooit gebruik heeft gemaakt van een PGP-toestel betreffen:
- [getuige 1] e.v. [getuige 2] , geboren op [geboortedag 2] 1958, wonende te [adres 3] ;
- [getuige 2] , geboren op [geboortedag 3] 1953, wonende te [adres 3] ;
- [medeverdachte] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 4] 1990, wonende te [adres 4] ;
- [getuige 3] , geboren op [geboortedag 5] 1968, wonende te [adres 5] ;
- [getuige 4] , geboren op [geboortedag 6] 1974, wonende te [adres 5] ;
- [getuige 5] , geboren op [geboortedag 7] 1959 en wonende aan de [adres 4] .
Ik verzoek om deze personen als getuige te laten horen door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken. Bij mijn schrijven van 6 maart 2021 heb ik enkele foto’s gevoegd waarop is te zien dat [naam 3] meerdere telefoontoestellen voor zich heeft liggen en mijn cliënt maar één. Mijn cliënt heeft mij verteld dat hij de rechtbank graag zelf wil vertellen dat hij nooit gebruik heeft gemaakt van het PGP-toestel met de nickname [nickname] maar dat dat moet zien op de overleden Colombiaan [naam 3] .
De verdachte verklaart:
Op 2 november 2020 keek ik thuis naar een uitzending van het programma Opsporing Verzocht. In dat programma werd aandacht besteed aan de gewelddadige dood van de Colombiaan [naam 3] . Tijdens de uitzending bleek dat hij een tijdje eerder was gevonden in een water in Zeeland. Ik herkende [naam 3] meteen, omdat hij eerder in 2020 een tijdje bij ons had ingewoond. Ik heb na die uitzending de politie gebeld en gezegd wat ik wist. Op 4 november 2020 zijn wij vervolgens door de politie verhoord. Men vroeg mijn vrouw toen onder andere wanneer [naam 3] bij ons was gekomen. Mijn vrouw heeft toen gezegd dat ze dacht dat [naam 3] de dag voor Pasen bij ons is gekomen. Ze zag op dat moment de relevantie van die vraag niet in. Voor wat betreft de dag waarop [naam 3] bij ons was gekomen ben ik vervolgens toen uitgegaan van de verklaring van mijn vrouw. [naam 3] is volgens mij op 27 september 2020 bij ons vertrokken. Hij heeft 7 maanden bij ons verbleven. Dat zou betekenen dat hij al op 27 februari 2020 bij ons is gekomen. In mijn herinnering is hij op de 2e of 3e dag van de corona lockdown bij ons gekomen. Dat zou betekenen dat hij half maart bij ons is gekomen. Ik weet dat hij vanwege de lockdown plotseling niet meer naar het buitenland mocht reizen. Ik krijg altijd veel bezoek. Ook [naam 3] had regelmatig bezoek. [naam 3] heeft mij ooit verteld dat hij een Encro toestel had. Ik heb gezien dat kennissen van hem met zijn telefoon bezig waren. Als [naam 3] bezoek had ging hij dikwijls met zijn bezoek in de tuin aan de grote terrastafel zitten. Ik zat dan meestal ergens anders in de tuin. Ik heb toen een keer gezien dat [naam 3] en zijn bezoek met de telefoon van [naam 3] bezig waren. De meeste getuigen die mijn raadsman heeft genoemd kunnen bevestigen dat [naam 3] een Encro toestel had. Ik heb nooit een Encro toestel in mijn handen gehad. Ik kan enkel bellen en weet niet hoe zo’n toestel werkt. Behalve [naam 3] woonde enkel mijn neef [medeverdachte] bij ons.
De raadsman:
Ik persisteer bij mijn verzoek van 6 maart 2021 om voormelde zes personen als getuige te horen en bij mijn onderzoekwensen geformuleerd in mijn schrijven van 27 april 2021.
In mijn schrijven van 27 april 2021 heb ik onder andere de rechtmatigheid van de Encrochat hack betwist. De officier van justitie heeft in haar schriftelijke reactie een algemene onderbouwing van het Encrochat gebeuren gegeven. Sindsdien zijn er weer nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot het Encrochat gebeuren. Ik zal daar bij pleidooi nader op in gaan.
(Een kopie van het verzoek van de raadsman van 6 maart 2021 om zes in dat verzoek genoemde personen als getuige te horen over het gebruik van een PGP-toestel en een kopie van het schrijven van advocatenkantoor De Leon van 27 april 2021 met verzoeken en onderzoekwensen voor de zitting van 4 mei 2021 te 14.05 uur inzake 26Houille in het kader van onder meer de Encrochathack en de identificatie van de gebruiker van het PGP-toestel met gebruikersnaam [nickname] , worden als bijlagen bij dit proces-verbaal gevoegd).
De raadsman van verdachte voert het woord overeenkomstig de pleitnota met bijlagen, die aan dit proces-verbaal is gehecht. De inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
De raadsman:
Ik ben van mening dat de voorlopige hechtenis bij de huidige stand van zaken van het onderzoek niet langer mag blijven voortduren. De rechtbank dient een proportionaliteits- en subsidiariteitstoets te verrichten. De rechter moet de concrete feiten en omstandigheden toetsen aan het doel van de voorlopige hechtenis en moet alternatieven overwegen. Primair verzoek ik om de voorlopige hechtenis op te heffen. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat de Encrohack onrechtmatig is mag de voorlopige hechtenis niet blijven voortduren. Artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering speelt.
Subsidiair verzoek ik om de voorlopige hechtenis te schorsen. De woning van mijn cliënt aan de [adres 1] is na de vondst van joints in die woning tijdelijk gesloten. Verder moet mijn cliënt een groot bedrag betalen als wederrechtelijk verkregen voordeel in de zogenaamde [naam 4] -zaak. Hij heeft grote psychische problemen. Hij zit gedetineerd in P.I. Vught tussen allerlei jonge gasten. Hij is niet meer de jongste en heeft allerlei lichamelijke en geestelijke klachten. Ook zijn vrouw zit er doorheen. Dit alles zijn redenen om de voorlopige hechtenis te schorsen.
De voorzitter:
De rechtbank bespreekt met de officier van justitie en de raadsman het voornemen van de rechtbank om op de zitting van heden slechts een beslissing te nemen op het verzoek van de raadsman om de in zijn brief van 6 maart genoemde getuigen te horen en daarnaast om te beslissen over het wel of niet blijven voortduren van de voorlopige hechtenis. De beslissing op de overige onderzoekwensen zal dan op een nader te bepalen terechtzitting worden genomen en uitgesproken. De officier van justitie heeft tot die tijd alle gelegenheid om te reageren op de uitgebreide onderzoekwensen waar de verdediging bij pleidooi om heeft verzocht. Het schriftelijk pleidooi met bijlagen van de raadsman heeft de rechtbank immers ongeveer een half uur voor aanvang van deze zitting ontvangen en de rechtbank heeft nog niet de gelegenheid gehad om kennis te nemen van alle bijlagen.
De raadsman:
Ik heb geen bezwaar tegen het voorstel dat de rechtbank op de zitting van heden enkel een beslissing neemt op mijn verzoek om 6 personen als getuige te horen en op mijn verzoeken met betrekking tot de voorlopige hechtenis en dat mijn overige onderzoekwensen op een later te plannen zitting worden besproken. Dat geeft de officier van justitie de gelegenheid om in alle rust kennis te nemen van mijn onderzoekwensen en om met een gedegen reactie te komen.
De officier van justitie:
Ik ben in beginsel in staat om nu al te reageren op alle verzoeken/onderzoekwensen van de verdediging en op de verzoeken met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Het schriftelijk pleidooi met bijlagen van de raadsman heb ik net als de rechtbank ook nog niet kunnen lezen. Mocht ik na deze zitting nog behoefte hebben aan een reactie hierop, dan zal ik dat laten weten. (Opmerking griffier: de officier van justitie heeft na de zitting per e-mail van 21 mei 2021 aan de rechtbank en de raadsman laten weten dat het openbaar ministerie persisteert bij haar standpunt dat er geen reden is tot nader onderzoek middels het voegen van stukken of het horen van getuigen zoals door mr. de Leon in zijn pleitaantekeningen van 4 mei jl verzocht. De e-mail wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.)
De verdediging heeft op 6 maart 2021 een verzoek gedaan tot het horen van een zestal getuigen met betrekking tot het gebruik van een PGP-toestel. De verdediging heeft dat verzoek herhaald en aangevuld bij mailbericht van 27 april 2021. Tot slot hebben verdachte en de raadsman dat verzoek op de zitting van heden nog toegelicht.
Ik heb op het verzoek van 6 maart 2021 en op de aanvulling hierop van 27 april 2021 eerder schriftelijk gereageerd. Ik persisteer bij de inhoud van deze schriftelijke reactie.
In aanvulling hierop merk ik op dat ik van oordeel ben dat de verdediging onvoldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat niet verdachte [verdachte] maar [naam 3] de gebruiker zou zijn geweest van het PGP-toestel met de nickname [nickname] . Alle gesprekken die met dat toestel zijn gevoerd waren in de Nederlandse taal. Volgens de vrouw van [verdachte] sprak [naam 3] echter geen Nederlands. In gesprekken die met dat toestel zijn gevoerd wordt gesproken over de zoon. Het neefje van verdachte [verdachte] woonde bij hem in, terwijl [naam 3] voor zover bekend geen zoon heeft. Verder zijn er berichten van 8, 9 en 10 april waarin [nickname] spreekt over “de Colombo die bij hem is komen inwonen”. Dit slaat ongetwijfeld op de Colombiaan [naam 3] die bij verdachte [verdachte] is komen inwonen.
Uit het vorenstaande blijkt overduidelijk dat verdachte de gebruiker is geweest van het PGP-toestel met de nickname [nickname] en niet [naam 3] .
Ik heb in mijn schriftelijke reactie gemotiveerd aangegeven waarom ik me op het standpunt stel dat het verzoek om de zes door de verdediging genoemde personen als getuige te horen moet worden afgewezen. De verdediging heeft onder andere verzocht om [getuige 2] en zijn vrouw [getuige 1] als getuige te horen. Ik zie niet in wat deze personen over [naam 3] kunnen verklaren. De vrouw van verdachte heeft immers eerder gezegd dat [naam 3] altijd naar boven ging als mevrouw [getuige 1] koffie kwam drinken.
De verdediging heeft ook verzocht om de rechtmatigheid van de Encrochat hack te onderzoeken, om bepaalde stukken aan het dossier toe te voegen dan wel om inzage te krijgen in die stukken, om nog een aantal getuigen te horen, en om een betrouwbaarheidstoets van de verkregen chatresultaten.
Ook op deze verzoeken heb ik eerder schriftelijk gereageerd. Ik persisteer ook voor wat betreft deze verzoeken bij de inhoud van deze schriftelijke reactie.
Ik herhaal dat de Nederlandse overheid niet heeft meegewerkt aan het ontwikkelen van Encrochat. Er zijn al uitspraken van rechtbanken die mijn verhaal bevestigen. Ik verwijs naar een beslissing van de rechtbank Den Haag, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBDHA:2021:284 en een recente beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBOBR:2021:2234.
Nieuw is dat ik de raadsman op de zitting van heden heb horen zeggen dat de verdediging heeft vernomen dat KPN de simkaarten heeft verstrekt die in Encrochat-toestellen werden gebruikt en dat KPN derhalve medewerking heeft verleend aan de hack. De verdediging wil graag van de officier van justitie vernemen of dit juist is en op basis waarvan dan medewerking is verleend. In reactie daarop kan ik zeggen dat het onderzoek 26Lemont een onderzoek was van Frankrijk gericht op het bedrijf Encrochat. Dit verzoek van de verdediging is onvoldoende onderbouwd en gelet op mijn reactie is er geen noodzaak om hiernaar nader onderzoek te laten doen.
Aanvullend heeft de raadsman verzocht om de officieren van justitie bekend onder LAP0796, LAP0797, LAP0798, de verbalisant [verbalisant] , de rechercheurs 804, 1040, 825, 636,
officieren van justitie mrs. [namen officieren] rechter-commissaris mr. [naam RC] , en politiechef [naam chef] als getuige te horen. Dit verzoek van de verdediging om voornoemde personen als getuige te horen is onvoldoende onderbouwd en ik zie het belang niet dat de verdediging heeft om deze personen als getuige te horen.
Ik verzet me tegen de opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis.
De ernstige bezwaren zijn onverkort aanwezig. Ik verwijs naar het relaas proces-verbaal van de politie waarin is aangegeven waaruit de ernstige bezwaren bestaan en op grond waarvan de telefoon met de Encrochat gebruikersnaam [nickname] aan verdachte wordt gekoppeld. Ook de recidivegrond is aanwezig. Verdachte is in het verleden tot zeer forse straffen veroordeeld ter zake van opiumdelicten. Tijdens de geschorste voorlopige hechtenis is hij opnieuw fors in de fout gegaan. Ik heb geen persoonlijke belangen gehoord die zouden moeten prevaleren boven de strafvorderlijke belangen om de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Daarom verzet ik me tegen het schorsen van de voorlopige hechtenis.
(Een kopie van de schriftelijke reactie van de officier van justitie op de verzoeken/onderzoekwensen van de verdediging wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd).
Aan de verdachte en de raadsman wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd.
De raadsman:
Ik handhaaf mijn verzoeken. Mijn cliënt wil nog graag een en ander toelichten.
Verdachte:
Mevrouw [getuige 1] en de heer [getuige 2] kunnen verklaren dat zij er van op de hoogte zijn dat [naam 3] 3 telefoons had. [getuige 1] en [getuige 2] zagen [naam 3] zeker 3 keer per week als ze bij ons kwamen pokeren. Ik had enkel een Iphone om te bellen. Mevrouw [getuige 1] kan dit beamen. Ik belde haar namelijk regelmatig met dit toestel. De rechercheurs die mijn vrouw op 4 november 2020 hebben verhoord kunnen verklaren dat mijn vrouw aanvankelijk verklaarde dat [naam 3] ongeveer 7 maanden bij ons heeft verbleven. Toen haar dat werd gevraagd zagen wij het belang nog niet van de exacte datum waarop [naam 3] bij ons is ingetrokken.
De raadsman:
Toen de rechtbank Den Haag de beslissing nam waar de officier van justitie naar verwijst
beschikte die rechtbank nog niet over de meest recente informatie over het Encrochat gebeuren. Ik wil niet vooruitlopen op de beslissing van de rechtbank, maar ik heb concrete informatie dat KPN de simkaarten heeft verstrekt die in de Encrochat toestellen werden gebruikt. Ik wil graag van het openbaar ministerie vernemen of het klopt dat de medewerking van KPN nodig is geweest bij het Encrochat onderzoek, en zo ja, op basis waarvan die medewerking is verleend.
De officier van justitie:
Het NFI heeft op een gegeven moment een manier gevonden om individuele toestellen te kraken.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter het volgende mede:
*De rechtbank zal op de zitting van heden haar beslissing mededelen op het verzoek van de raadsman van 6 maart 2021 om zes in het schrijven van de raadsman van die datum genoemde personen als getuige te horen en daarnaast de beslissing mededelen op het verzoek van de verdediging met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Om zich te beraden over de overige verzoeken/onderzoekwensen en aanvullende verzoeken van de verdediging heeft de rechtbank, gelet op de omvang van deze verzoeken/onderzoekwensen en gelet op het tijdstip waarop deze verzoeken zijn gedaan, meer tijd nodig.
*De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting vervolgens onderbreken tot de zitting op 1 juni 2021 te 08.45 uur teneinde de rechtbank in de gelegenheid te stellen om zich te beraden over de verzoeken/onderzoekwensen van de verdediging waarop nog niet is beslist.
* Voor wat betreft het verzoek van 6 maart 2021 om zes getuigen te horen het volgende.
De verdediging heeft bij schrijven van 6 maart 2021 verzocht om:
- [getuige 1] e.v. [getuige 2] ;
- [getuige 2] ;
- [medeverdachte] ;
- [getuige 3] ;
- [getuige 4] , en
- [getuige 5]
als getuige te horen.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verzoek om voormelde personen als getuige te horen dateert van 6 maart 2021. De rechtbank zal bij het oordelen over het verzoek om deze personen als getuige te horen het verdedigingsbelang als uitgangspunt nemen. Dat betekent dat de motivering van het verzoek betrekking moet hebben op het belang dat het afleggen van een verklaring door de getuige kan hebben voor enige in deze strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. In het bijzonder dienen de redenen te worden opgegeven waarom de verklaringen kunnen strekken ter onderbouwing van een verweer of standpunt dat betrekking heeft op een van de andere door de rechter uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissingen, dan wel tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde. Dat betekent dat een door de verdediging opgevoerde getuige niet kan worden geweigerd, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte daardoor niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Gelet op voormeld juridisch kader wijst de rechtbank het verzoek tot het horen van de 6 getuigen af nu gelet op de inhoud van de voorhanden zijnde processtukken door de verdediging onvoldoende is onderbouwd welk belang met het horen van de getuigen is gemoeid en waarom dat onderzoek van belang is voor enige door de rechtbank te nemen beslissing, zodat de verdachte door het niet horen van deze zes getuigen redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vraag die de raadsman onder andere aan de getuigen wil stellen, te weten of [naam 3] een PGP-toestel had, niet relevant is, omdat dat immers niet uitsluit dat verdachte ook over een dergelijk toestel beschikte. Dat de getuigen kunnen bevestigen dat verdachte een Iphone toestel heeft, sluit evenmin uit dat verdachte ook over een PGP-toestel beschikte.
* De voorzitter deelt mede dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte afwijst, omdat de rechtbank van oordeel is dat de ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig zijn en voorts het bepaalde bij artikel 67a, lid 3 Sv. nog niet van toepassing is. Voor de ernstige bezwaren verwijst de rechtbank naar het relaas proces-verbaal/overzichtsproces-verbaal waarin staat vermeld waaruit de ernstige bezwaren ten aanzien de tenlastegelegde feiten bestaan en waarin staat vermeld op grond waarvan de telefoon met de Encrochat gebruikersnaam [nickname] aan verdachte wordt gekoppeld.
Ook de recidivegrond is onverkort aanwezig. Verdachte is meermalen ter zake van soortgelijke opiumdelicten tot zeer forse vrijheidsstraffen veroordeeld en bovendien liep hij op het moment dat de tenlastegelegde feiten zouden zijn gepleegd nog in een schorsing van de voorlopige hechtenis van een nog lopende soortgelijke zaak bij het gerechtshof.
* De voorzitter deelt mede dat de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijst, omdat zij van oordeel is dat het belang van strafvordering en het belang dat de maatschappij heeft bij het voortduren van de voorlopige hechtenis moeten prevaleren boven het belang dat verdachte heeft bij schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank onderbreekt vervolgens het onderzoek tot de zitting op 1 juni 2021 te 08.45 uur teneinde de rechtbank in de gelegenheid te stellen zich te beraden over de overige verzoeken/onderzoekwensen en aanvullende verzoeken van de verdediging. De aanwezigheid van verdachte en de raadsman op die zitting is niet vereist nu de rechtbank zich op die zitting enkel zal uitlaten over de overige verzoeken/onderzoekwensen en aanvullende verzoeken.
De rechtbank hervat het onderzoek op de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, locatie ’sHertogenbosch op 1 juni 2021.
De samenstelling van de rechtbank op 1 juni 2021 is als volgt:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. P.T. Heblij (via videoconferentie), leden,
en J.F.A. Verhagen, griffier.
Als officier van justitie fungeert mr. J.F Le Fever.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter stelt de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte, genaamd:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1957,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, [adres 2] HvB Regulier,
is op 1 juni 2021 niet verschenen.
Raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting op 1 juni 2021 niet verschenen zoals was afgestemd ter zitting van 4 mei j.l..
De voorzitter deelt als beslissingen van de rechtbank op de overige verzoeken/onderzoekwensen van de verdediging het volgende mede.
De rechtbank merkt hierbij op voorhand op dat alle overwegingen en daaraan gekoppelde beslissingen die hierna volgen naar hun aard en inhoud – en gelet op de fase waarin de behandeling van de strafzaak zich bevindt - een voorlopig karakter hebben.
Door de raadsman zijn bij brief van 27 april 2021 onderzoekwensen ingediend met betrekking tot Encrochat. Ter zitting van 4 mei 2021 zijn er nog aanvullende onderzoekswensen ingediend.
De raadsman heeft ook onderzoekwensen met onderbouwing van collega’s in andere onderzoeken als bijlage toegevoegd. De raadsman heeft hier echter geen concrete onderzoekwensen in de zaak van verdachte aan gekoppeld. Gelet daarop zal de rechtbank niet nader op die stukken van de collega’s ingaan.
De rechtbank zal hierna ingaan op de verschillende onderzoekwensen die zijn ingediend met betrekking tot Encrochat. Dit doet de rechtbank aan de hand van een aantal onderwerpen:
A.
Toepassing EU-recht
B.
Verzoeken ziende op de Frans-Nederlandse samenwerking
C.
Stukken en getuigen met betrekking tot onderzoek 26Lemont
D.
Betrouwbaarheidstoets Encrochatdata
E. Overige verzoeken
Ter onderbouwing van deze ingediende onderzoekwensen zijn onder andere stukken uit het buitenland overgelegd.
Ten aanzien van de verzoeken gedaan met betrekking tot Encrochat:
Inleiding Encrochat
Encrochat was een communicatieaanbieder van telefoons, waarmee middels de Encrochat applicatie versleutelde chats, bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen, konden worden verzonden en ontvangen en waarmee onderling gebeld kon worden. Ook was het mogelijk om notities te bewaren op de telefoontoestellen. De gebruiker had niet de mogelijkheid om zelf applicaties te installeren op het toestel en was dus beperkt in het gebruik van de communicatieapplicaties die er door de leveranciers op gezet werden. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de Encrochat applicaties vooraf geïnstalleerd waren in combinatie met een abonnement om de service te kunnen gebruiken. De duur van het abonnement was vaak 1, 3 of 6 maanden en kon verlengd worden.
Een Encrochattelefoon werd geleverd met een simkaart waarmee alleen dataverkeer verzonden en ontvangen kon worden. Deze simkaart had een wereldwijde dekking.
Een Encrochattelefoon kon door de gebruiker volledig worden gewist. Dit werd ook wel ‘panic-wipe’ genoemd.
Door Encrochat zijn diverse typen telefoontoestellen geleverd voor het gebruik van de Encrochat applicatie. In de periode dat er live data van de telefoons is verkregen, betroffen dit de BQ Aquaris X2 en de BQ Aquaris X3/Carbon.
Middels de Encrochat applicatie konden de Encrochat gebruikers alleen onderling en 1-op-1 communicatie voeren. Er konden dus geen groepsgesprekken worden gevoerd. Deze communicatie kon tot stand komen nadat een gebruiker zijn ‘username’ stuurde naar een andere gebruiker, met het verzoek om toegevoegd te worden aan diens contactenlijst. Gebruikers konden elkaars username opslaan in hun contactlijst onder een zelfgekozen omschrijving (‘nickname’). Er kon dus slechts gecommuniceerd worden met contacten in de contacten lijst en niet met elke Encrochatgebruiker waarvan de Encrochatgebruikersnaam bekend was.
Een Encrochat username bestond standaard, maar niet altijd, uit een combinatie van twee Engelse woorden.
Een chat kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. Ieder bericht verliep na een vooraf ingestelde tijd, ook wel burn-time of beveiligde verwijdertijd genoemd. Deze tijd was door de gebruiker aan te passen, standaard stond hij ingesteld op zeven dagen.
Tevens kon er vanuit de chat een VoIP gesprek gevoerd worden.
Gang van zaken
Op basis van de stukken waarover de rechtbank beschikt wordt voorshands van het volgende uitgegaan:
  • De in deze zaak aan de orde zijnde informatie van gebruikers van Encrochat crypto telefoons is in Frankrijk verzameld op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden waarvoor een Franse rechter een machtiging heeft verleend.
  • Voormelde informatie is in Frankrijk verzameld in het strafrechtelijk onderzoek naar het bedrijf Encrochat en daaraan gelieerde (natuurlijke) personen.
  • In het kader van het onderzoek naar het bedrijf Encrochat is samengewerkt tussen Franse en Nederlandse opsporingsdiensten. Ten behoeve van die samenwerking is een JIT-overeenkomst gesloten.
  • Omdat reeds tevoren bekend was dat binnen de georganiseerde criminaliteit in Nederland op grote schaal gebruik werd gemaakt van crypto-telefoons en daarbij behorende e-mailadressen, waaronder die van Encrochat, is als extra waarborg aan de Nederlandse rechter-commissaris een machtiging gevraagd om de informatie betreffende de Nederlandse gebruikers van cryptotelefoons of e-mailadressen van Encrochat te mogen analyseren en gebruiken in individuele strafzaken tegen gebruikers van Encrochat. De wettelijke basis daarvoor betreft artikel 126uba, lid 1 sub a, b, c en d van het Wetboek van Strafvordering. De rechter-commissaris heeft, na toetsing aan dat artikel en de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, die (algemene) machtiging verleend met daarin bepaalde nadere kaders met waarborgen ten aanzien van de personen van wie en waarover data ontvangen zou worden. Met inachtneming van die kaders zijn de verzamelde gegevens door Nederlandse opsporingsambtenaren geanalyseerd. Indien daaruit informatie naar voren kwam die de onderzoekers wilden delen met een ander strafrechtelijk onderzoek, is daarvoor eerst toestemming gevraagd aan de rechter-commissaris.
Er wordt vooralsnog van uitgegaan dat deze gang van zaken ook is toegepast met betrekking tot de informatie uit de cryptotelefoon waarvan vermoed wordt dat deze in gebruik was bij de verdachte.
A.
Toepassing EU-recht
Er is door de verdediging bij de motivering van de onderzoekwensen verwezen naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2021. Hierbij is gesteld dat er in strijd met het EU-recht is gehandeld in onderzoek 26Lemont en in het onderhavige onderzoek 26Houille.
Handvest
Betoogd is dat de wijze van bewaren en gebruiken van de Encrochatdata onrechtmatig zou kunnen zijn en dat dat een schending van artikel 7, 8 en 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zou kunnen opleveren. De rechtbank overweegt dat vooralsnog niet gebleken is van enige onrechtmatigheid met betrekking tot het bewaren en gebruiken van de Encrochatdata, nog afgezien van wat dat in deze zaak tot gevolg zou kunnen hebben.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank op dit moment van oordeel dat voor zover de verdediging ter onderbouwing van haar onderzoekwensen heeft verwezen naar het Handvest en voornoemd arrest, dat onvoldoende is voor toewijzing van de verzoeken.
Verzoeken ziende op de Frans-Nederlandse samenwerking
Verzocht is om diverse stukken ter inzage en/of voeging te verstrekken en om diverse getuigen te horen om vervolgens – zo begrijpt de rechtbank – te toetsen wat de gang van zaken is geweest voorafgaand aan de inzet van de ‘interceptietool’ in Frankrijk, of deze ‘interceptietool’ rechtmatig is ingezet en of er door een mogelijke onrechtmatige inzet sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM.
Er is in dat kader aangevoerd dat Nederland een grotere rol heeft gehad bij de Encrochathack in Frankrijk dan door het Openbaar Ministerie is en wordt gepresenteerd en dat het internationale vertrouwensbeginsel op basis hiervan geen stand kan houden.
. Er is verzocht om verschillende stukken in te kunnen zien en/of in het dossier te voegen, zodat de verdediging de rechtmatigheid van het optreden in Frankrijk kan toetsen. Hiertoe zijn verschillende stukken uit Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ingebracht, zoals hiervoor gemeld.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Vooropgesteld wordt dat (vooralsnog) niet is gebleken dat de Encrochatdata onrechtmatig zijn verkregen. Uit de stukken uit Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk trekt de verdediging de conclusie dat Nederland grotere betrokkenheid heeft gehad dan is en wordt gesteld door het Openbaar Ministerie en dat de verdediging daarom de rechtmatigheid moet kunnen toetsen. Het Openbaar Ministerie benoemt in de brief van 28 september 2020 dat voorafgaande aan het JIT in Nederland al een strafrechtelijk onderzoek liep naar Encrochat en dat dat in Frankrijk ook het geval was. Het Openbaar Ministerie geeft aan dat voorafgaande aan het ondertekenen van de JIT-overeenkomst in Frankrijk de toetsing van het gebruik van de ‘interceptietool’ door de Franse rechter heeft plaatsgevonden. Dit is gebeurd zonder dat Nederland daar ter onderbouwing feiten en omstandigheden voor heeft aangedragen. Dit houdt in dat door een Franse machtiging in een Frans onderzoek een hack heeft plaatsgevonden op Frans grondgebied. Zelfs al zou de rol van de Nederlandse autoriteiten dus meeromvattender zijn dan tot nu toe is gesteld, dan is het naar oordeel van de rechtbank nog steeds een onderzoek dat onder de Franse regelgeving heeft plaatsgevonden. Op grond van het vertrouwensbeginsel ligt dit onderzoek niet ter toetsing voor. Wel is het aan de Nederlandse rechter om te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
In HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629, is immers bepaald:
Ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, is de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels (vgl. HR 18 mei 1999, NJ 2000/107).
Het vertrouwen dat de tot het EVRM toegetreden staat de bepalingen van dat verdrag eerbiedigt en dat de verdachte in geval van schending van enig ander recht dan zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM dat hem in dat verdrag is toegekend, het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in art. 13 EVRM voor een instantie van die staat brengt voorts mee dat niet ten toets staat van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende buitenland al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de verrichte onderzoekshandelingen eventueel gemaakte inbreuk op het recht van de verdachte op respect voor zijn privéleven, zoals bedoeld in art. 8, eerste lid, EVRM, en of die inbreuk geacht kan worden noodzakelijk te zijn, zoals bedoeld in het tweede lid van die bepaling. Daarbij neemt de Hoge Raad tevens in aanmerking dat (i) gelet op de rechtspraak van het EHRM aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd (vgl. EHRM 12 mei 2000, nr. 35394/97, NJ 2002/180 ( [naam 5] tegen Verenigd Koninkrijk) en EHRM 25 september 2001, nr. 44787/98, NJ 2003/670 (P.G. en [naam1] tegen Verenigd Koninkrijk) en (ii) het in de Nederlandse strafzaak niet ten toets staande buitenlandse recht van doorslaggevende betekenis is voor de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van een dergelijke inbreuk.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat thans onvoldoende is onderbouwd waarom aan het vertrouwensbeginsel voorbij moet worden gegaan. Evenmin is er een begin van aannemelijkheid dat de wijze waarop van de resultaten van voornoemd onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, een inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Gelet op het voorgaande
wijstde rechtbank het verzoek ter inzage en/of voeging van de volgende stukken
af:
Een afschrift van de (diplomatieke) klacht(en) door Nederland bij het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van de disclosure van relevante informatie omtrent de Encrochathack;
Alle (officiële) overheidsstukken (Verenigd Koninkrijk en Frankrijk) uit disclosure-procedures;
Rechtshulpverzoeken aangaande Encrochat;
De JIT-overeenkomst;
De ‘compliance’-documenten JIT;
Franse rechterlijke machtigingen + vorderingen daartoe;
PV’s informatieverzameling;
Gelet op het voorgaande en aangezien onvoldoende is gebleken dat het horen van deze getuigen van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing,
wijstde rechtbank tevens
afhet verzoek tot horen van de volgende getuigen:
Franse officier van justitie [naam2] ;
Nederlandse officier van justitie [naam officier]
Nederlandse officier van justitie [naam officier2]
[getuige 6] ;
[getuige 7] ;
[getuige 8] ;
[getuige 9] ;
[getuige 10] ;
De Franse
Juges des libertés et de la détention[namen Franse rechters] ;
Verbalisant [verbalisant] , werkzaam bij de Dienst Landelijke Recherche;
Rechercheur 804, inspecteur bij de Landelijke Eenheid;
Rechercheur 1040, werkzaam bij de Landelijke Eenheid;
Rechercheur 825, werkzaam bij de Landelijke Eenheid;
Rechercheur 636, werkzaam bij de Landelijke eenheid.
Stukken en getuigen met betrekking tot onderzoek 26Lemont
Het openbaar ministerie heeft meermalen te kennen gegeven dat 26Lemont een onderzoek is naar het bedrijf Encrochat als verdachte en naar daaraan gelieerde personen. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de verdachte in het onderzoek 26Houille ook specifiek onderwerp van onderzoek was in onderzoek 26Lemont.
De raadsman heeft een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, met betrekking tot de doorwerking van vormverzuimen. In dat arrest is beslist dat de begrenzing van artikel 359a Wetboek van Strafvordering tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” niet uitsluit dat een rechtsgevolg wordt verbonden aan een onrechtmatige handeling die buiten het bereik ligt van artikel 359a Wetboek van Strafvordering, dus (onderzoeks)handelingen die buiten het kader van het voorbereidend onderzoek plaatsvinden. Echter, ook dan geldt onverkort dat het daarbij moet gaan om onrechtmatig handelen “jegens de verdachte”. Er is vooralsnog geen begin van aannemelijkheid dat er sprake is van een vormverzuim jegens verdachte(n) in onderzoek 26Lemont dat een schending van artikel 6 EVRM in de huidige procedure oplevert.
Gelet op het voorgaande
wijstde rechtbank het verzoek ter inzage en/of voeging van de volgende stukken
af:
  • De schriftelijke vastlegging van het doel van het verwerken, bewaren en gebruiken van de bulk Encrochatdata als genoemd in art. 9 lid 2 Wet persoonsgegevens (Wpg), en waarin zich ook alle Encrochatdata bevond die onderdeel uitmaakten van onderhavig dossier, ook voordat deze formeel aan het onderhavig dossier werd toegevoegd, waaronder alle Encrochatdata die worden toegeschreven aan verdachte,;
  • De gegevensbeschermingseffectbeoordeling(en) die ex art. 4c Wpg is/zijn opgemaakt, betreffende de data als genoemd onder 1;
  • Het/de register(s) dat/die ex. art. 31d lid 1 Wpg is/zijn opgemaakt door de verwerkingsverantwoordelijke in verband met de onder het eerste gedachtestreepje genoemde data;
  • Alle registers die ex art. 31d lid 2 Wpg zijn opgemaakt, in verband met de onder het eerste gedachtestreepje genoemde data;
  • Alle documentatie als genoemd in art. 32 Wpg, in verband met de onder het eerste gedachtestreepje genoemde data;
  • Alle verslagen van eventuele audits die ex art. 33 lid 1 Wpg hebben plaatsgevonden, waaronder de afschriften van de controleresultaten die zijn verstuurd aan de Autoriteit Persoonsgegevens ex. art. 33 lid 2 Wpg, in verband met de onder het eerste gedachtestreepje genoemde data;
  • Een volledig verslag van de voorafgaande raadpleging van de Autoriteit Persoonsgegevens, ex. art. 33b Wpg, in verband met de onder het eerste gedachtestreepje genoemde data, vergezeld van alle stukken die in dit verband aan de Autoriteit Persoonsgegevens zijn gestuurd en de schriftelijke reacties c.q. adviezen die de Autoriteit Persoonsgegevens heeft gegeven;
  • Een volledig verslag van de Autoriteit Persoonsgegevens, vergezeld van onderliggende stukken, over de wijze waarop het toezicht en de bevoegdheden ex. art. 35b en 35c Wpg zijn aangewend in verband met de data als genoemd onder het eerste gedachtestreepje, waarbij de verdediging ook wenst te worden geïnformeerd of verdachte op enigerlei wijze vooraf om toestemming is gevraagd om de onderhavige data te verwerken, bewaren en/of gebruiken en zo ja, hoe dat plaatsvond en op welke wijze daarop is gereageerd;
Gelet op het voorgaande en aangezien onvoldoende is gebleken dat het horen van deze getuigen van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing,
wijstde rechtbank tevens
afhet verzoek tot horen van de getuigen:
  • Rechter-commissaris mr. [naam RC] .
  • De officieren van justitie van het Landelijk Parket LAP0796, LAP0797 en LAP0798;
  • Politiechef [naam chef] .
Betrouwbaarheidstoets Encrochatdata
Er zijn verschillende onderzoekswensen ingediend met betrekking tot de ‘chain of evidence’ van de Encrochatdata. De rechtbank verstaat dat, conform de toezegging van de officier van justitie in haar schriftelijke reactie op de ingediende onderzoekswensen, rapportages van het NFI worden opgemaakt en verstrekt over de betrouwbaarheid van de inhoud van de chats zoals afkomstig uit 26Lemont en over wat er in Hansken inzichtelijk is van de informatie die door de interceptietool is verkregen. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank thans geen noodzaak tot toewijzing van deze onderzoekswensen en
wijstde rechtbank deze aldus
af.
Overige verzoeken
De verdediging stelt te hebben vernomen dat KPN de simkaarten heeft verstrekt die in de Encrochat-toestellen werden gebruikt. Volgens de verdediging zou dat betekenen dat KPN ook medewerking heeft moeten verlenen aan de hack. De verdediging zou graag van de officier van justitie vernemen of het klopt dat er medewerking van KPN nodig is geweest en zo ja, op basis waarvan die medewerking is verleend.
De verdediging stelt enkel iets te hebben vernomen, maar geeft niet concreet aan hoe zij aan deze informatie komt. Voorts is – mede in het licht van hetgeen de rechtbank ten aanzien van de eerdere verzoeken heeft gesteld – niet duidelijk in hoeverre deze informatie van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst dit verzoek af.
Tot slot heeft de verdediging verzocht om inzake 26Houille van het Openbaar Ministerie te vernemen of de dataset 26Houille alle berichten bevat die kunnen worden toegeschreven aan [nickname] , en zo ja, of het dossier een complete dataset bevat. Zo niet dan wenst de verdediging op de korte termijn een excel-bestand aangeleverd te krijgen met daarin alle gesprekken en verzoekt de verdediging de rechtbank, voor zover nodig, te bevelen dat een
dergelijke dataset integraal aan de verdediging wordt verstrekt door het Openbaar Ministerie.
Nu de officier van justitie op de zitting van 4 mei 2021 heeft aangegeven dat het dossier 26Houille een complete dataset met alle berichten bevat die kunnen worden toegeschreven aan [nickname] , is dit verzoek van de verdediging beantwoord en is het niet nodig dat de rechtbank op dit verzoek beslist.
De rechtbank zal het onderzoek in de onderhavige zaak voor onbepaalde tijd schorsen teneinde de zaak op een nader te bepalen terechtzitting gelijktijdig te behandelen met de zaak met parketnummer 01-993221-21 tegen medeverdachte [medeverdachte]

De rechtbank:

-
schorsthet onderzoek voor onbepaalde tijd teneinde de zaak op de nader te bepalen terechtzitting gelijktijdig te behandelen met de zaak met parketnummer 01-993221-21 tegen medeverdachte [medeverdachte] ;
- stelt de termijn van de schorsing op langer dan één maand na 4 mei 2021, doch een termijn van drie maanden na 4 mei 2021 niet te boven gaande, om de klemmende redenen dat alle binnen één maand na voormelde datum te houden terechtzittingen reeds zijn geappointeerd en geen ruimte bieden om deze zaak te behandelen;
-
draagtde officier van justitie
optoe te voegen aan het dossier rapportages van het NFI over de betrouwbaarheid van de inhoud van de chats zoals afkomstig uit het onderzoek 26Lemont en over wat er in Hansken allemaal inzichtelijk is van de informatie die door de interceptietool is verkregen, een en ander zoals door de officier van justitie is toegezegd in haar schriftelijke reactie op de ingediende onderzoekwensen;
-
beveeltde oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting met kennisgeving van dat tijdstip aan zijn raadsman;
- stelt de stukken met dat doel in handen van de officier van justitie.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffiers is vastgesteld en ondertekend.
Als bijlagen zijn bij dit proces-verbaal gevoegd:
  • een verzoek van de raadsman van 6 maart 2021 om 6 in dat verzoek genoemde personen als getuige te horen over het gebruik van een PGP-toestel;
  • een schrijven van advocatenkantoor De Leon van 27 april 2021 met verzoeken/onderzoekwensen voor de zitting van 4 mei 2021 te 14.05 uur inzake 26Houille in het kader van onder meer de Encrochathack en de identificatie van de gebruiker van het PGP-toestel [nickname] ;
  • een ongedateerde schriftelijke reactie van het openbaar ministerie op de verzoeken/onderzoekwensen van de verdediging;
  • pleitaantekeningen van advocatenkantoor De Leon van 4 mei 2021 waarin de verdediging bij wijze van repliek een nadere invulling geeft ten aanzien van de onderbouwing van de onderzoekwensen.
  • een e-mail van de officier van justitie van 21 mei 2021 ‘FW: regiezitting 26 Houille dd 4 mei 2021’