ECLI:NL:RBOBR:2021:227

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
20/953 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015 voor aanpassing badkamer en toiletstoel

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 25 januari 2021, wordt de aanvraag van eiseres voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) behandeld. Eiseres, geboren op 10 februari 1959, heeft een aanvraag ingediend voor de aanpassing van haar badkamer door het plaatsen van een vast toilet op de bovenverdieping, omdat zij door incontinentieproblemen en andere medische aandoeningen niet in staat is om het toilet op de begane grond tijdig te bereiken. De aanvraag werd eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, die stelde dat een toiletstoel de goedkoopst compenserende voorziening was en verwees naar de Zorgverzekeringswet (Zvw) als voorliggende voorziening.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van eiseres en dat er geen adequaat huisbezoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank benadrukt dat verweerder in samenspraak met eiseres en de zorgverzekeraar moet komen tot een goed afgestemde dienstverlening. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank wijst erop dat de incontinentieproblemen van eiseres langdurig zijn en dat de aanvraag voor een toilet op de bovenverdieping niet zomaar kan worden afgewezen op basis van de Zvw. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en geeft verweerder acht weken de tijd om het gebrek te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/953

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A. van 't Laar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. J.C.N. van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor een maatwerkvoorziening in de vorm van aanpassing van de badkamer in de vorm van plaatsing van een vast toilet en een douchestoel afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres met een wijziging van de motivering ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Eiseres is niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en J. Speldenbrink, de cliëntondersteuner van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren op 10 februari 1959. Zij woont met haar echtgenoot in een eengezinswoning. Het toilet bevindt zich op de begane grond. De doucheruimte en slaapkamers bevinden zich op de bovenverdieping.
Eiseres heeft incontinentie van urine als gevolg van een blaasverzakking. Daarnaast heeft zij visusklachten en beperkingen aan de linkerschouder en –arm na behandeling tegen borstkanker. Eiseres moet ’s nachts met regelmaat naar het toilet. Zij heeft aangegeven dat zij beperkingen ervaart bij het zichzelf wassen en ’s nachts naar het toilet gaan.
2. Bij besluit van 30 november 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om aanpassing van de badkamer afgewezen omdat dat niet de goedkoopst compenserende oplossing is. Eiseres kan volgens verweerder gebruik maken van goedkopere voorliggende voorzieningen in de vorm van een douchekruk/-stoel en toiletstoel via Welzorg. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
3. De WIJ-generalist heeft vervolgens geprobeerd om een woningaanpassing te regelen via de wooncorporatie. Dit is op niets uitgelopen. Omdat de situatie van eiseres is veranderd, heeft zij zich gemeld voor een nieuwe aanvraag. De kinderen van eiseres wonen inmiddels elders en de operatie om de blaasverzakking te verhelpen is op de lange baan geschoven omdat er opnieuw borstkanker is geconstateerd. Op 21 oktober 2019 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen de WIJ-generalist en eiseres.
4. Op 29 november 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor plaatsing van een toilet op de bovenverdieping en een voorziening waardoor zij veilig zittend kan douchen.
5. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag met toepassing van artikel 4.3, derde lid van de Verordening Sociaal Domein 2015 (de verordening) afgewezen.
Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van een toiletstoel de goedkoopst compenserende voorziening is om de beperkingen op te heffen die eiseres bij het gebruik van het toilet in de nacht ondervindt. Daarvoor kan eiseres een beroep doen op de Zorgverzekeringswet (Zvw). Tevens kan gebruik gemaakt worden van een care bag in de toiletstoel, die zorgt voor omzetting van de vloeistof naar gel. Dit maakt het legen van de toiletstoel en het verplaatsen van de inhoud van de po naar de benedenverdieping hygiënischer en minder belastend. Om zittend te kunnen douchen, heeft verweerder verwezen naar de mogelijkheid van het oppluspakket van de woningcorporatie.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder met een wijziging van de motivering volhard in de afwijzing van de aanvraag. Verweerder heeft de afwijzing gebaseerd op artikel 4.3, eerste lid van de verordening.
Eiseres kan de toiletstoel in een andere slaapkamer plaatsen, zodat het argument dat daarvoor te weinig ruimte in de slaapkamer is en zij te weinig privacy heeft, niet opgaat. Het legen van de po kan door haar echtgenoot worden gedaan. Dit is ook hygiënischer en minder belastend als gebruik wordt gemaakt van de care bag.
Verweerder merkt de incontinentie niet als chronisch aan. Eiseres heeft namelijk aangegeven dat zij aan de blaasverzakking geopereerd zou worden, maar dat die operatie is uitgesteld omdat zij opnieuw de diagnose borstkanker heeft gekregen. Omdat de incontinentie niet chronisch is, kan eiseres voor de toiletstoel een beroep doen op een verstrekking op grond van de Zvw. Mocht geen aanspraak bestaan via de Zvw, dan kan eiseres zich opnieuw tot de gemeente wenden voor het verkrijgen van een toiletstoel. Een toiletstoel is een veel goedkopere voorziening. De aanvraag was gericht op het plaatsen van een tweede toilet en is daarom terecht afgewezen. Voor het zittend douchen kan eiseres via het oppluspakket van de woningcorporatie een douchestoel verkrijgen. Dit is een voorliggende voorziening waar eiseres gebruik van kan maken.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en niet voldoet aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, daaraan heeft gesteld. Er heeft geen huisbezoek of gesprek plaatsgevonden ter voorbereiding van het besluit. In de informatie van de ergotherapeut van 18 juni 2019 is vermeld dat eiseres al geruime tijd beneden op de bank slaapt omdat zij ’s nachts niet vanaf de bovenverdieping op tijd het toilet kan bereiken. Niet is gebleken dat deze informatie is meegewogen bij het advies van de generalist en bij de besluitvorming. Eiseres heeft bij de aanvraag gevraagd om een beter onderzoek, maar verweerder is hier niet op ingegaan. Verweerder verwijst naar een second opinion-advies van Radar van 30 november 2018. Dit advies ontbreekt. Eiseres heeft eerder via de zorgverzekeraar een toiletstoel gebruikt. Dit leidde tot ongelukjes bij het gebruik en bij het transport naar het toilet. Plaatsing in een andere kamer doet niet af aan het ongemak en de ongelukjes.
Een eventuele blaasoperatie is nog ver weg. Dit is een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiseres is herstellende van een tweede operatie vanwege borstkanker. Eiseres is pas 61 jaar en zou tot in lengte van dagen gebruik moeten maken van een toiletstoel. Permanent gebruik van een toiletstoel is naar huidige hygiënische maatstaven niet verantwoord. Gezien de lange duur dat zij al incontinentie ondervindt, is de gevraagde voorziening langdurig noodzakelijk. De Wmo 2015 en de jurisprudentie schrijven niet voor dat sprake moet zijn van een chronische aandoening. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte geconcludeerd dat de echtgenoot van eiseres de po kan legen. Hij heeft hartklachten en is 75 jaar oud. Ook omdat verweerder geen huisbezoek heeft afgelegd, heeft verweerder zich er niet van vergewist dat hij hiertoe in staat is. Als er een ongelukje gebeurt zou volgens het verslag van 30 november 2018 haar echtgenoot niet in staat zijn dit schoon te maken en eiseres te helpen met douchen en zou eiseres hiervoor een beroep moeten doen op de kinderen. De dochters hebben hun eigen leven. Verweerder heeft verder niet duidelijk gemaakt welke afwijzingsgrond in artikel 4.3, eerste lid, onder a, van de verordening van toepassing is. Aangenomen wordt dat verweerder heeft gedoeld op het bepaalde onder 5 ‘
met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen’. De CRvB heeft drie eisen geformuleerd die aan een algemene voorziening in de concrete situatie gesteld moeten worden. Daaraan heeft verweerder niet getoetst. Met name is van belang of de voorziening financieel kan worden gedragen door een betrokkene op minimumniveau, zoals bij eiseres het geval is. Daarbij dienen de kosten voor de aanschaf van de toiletstoel en het gebruik van de carebags te worden betrokken. Die kosten zijn € 1,50 per stuk. Bij een gebruik van 1 à 2 stuks per dag, bedragen de jaarlijkse kosten meer dan € 550,-. Die kosten kunnen zij niet dragen. Eiseres verwijst naar uitspraken van de CRvB van 11 juli 2018 en 10 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2182 en ECLI:NL:CRVB:2018:3093 en van 20 november 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:3535). Verwijzen naar de Zvw als voorliggende voorziening voor de toiletstoel is feitelijk onjuist, omdat de incontinentie langdurig van aard is.
Eiseres heeft verder met een beroep op het gelijkheidsbeginsel aangevoerd dat verweerder in een identieke situatie bij mevrouw [naam] wel het plaatsen van een toilet op de bovenverdieping heeft vergoed. Bij mevrouw [naam] heeft verweerder de aanvraag om een toilet op de bovenverdieping weliswaar afgewezen, maar betrokkene wel in aanmerking gebracht voor een toiletstoel en voor carebags op declaratiebasis. Tegen dit besluit is beroep ingesteld (SHE 20/1939).
Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat in de landelijke richtlijn ‘urinelozing en stoelgang’ van 2016 van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) hygiënerichtlijnen worden beschreven voor onder meer kleinschalige woonvoorzieningen voor ouderen, die ook voor gebruik van een toiletstoel in de thuissituatie zouden moeten gelden. Volgens een publicatie van Kennisplein Zorg voor Beter adviseert de WIP aan thuiszorgorganisaties om de richtlijn als uitgangspunt te nemen. Eiseres heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren en zelf te voorzien in de zaak door de gevraagde voorziening toe te kennen.
8. Eiseres heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de in het bestreden besluit vervatte weigering een douchestoel te plaatsen.
9. Tussen partijen is dus in geschil of verweerder de aanvraag voor een toilet op de bovenverdieping af kon wijzen omdat een toiletstoel voor eiseres adequaat is en eiseres die via de Zvw kan verkrijgen.
Wettelijk kader
10. In artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat gebruikelijke hulp de hulp is die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
11. Ingevolge artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 onderzoekt het college de mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren.
12. Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 genoemde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
De Raad van de gemeente Eindhoven heeft, ter uitvoering van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015, de Verordening Sociaal Domein (hierna: de verordening) vastgesteld. In artikel 4.3, derde lid, van de verordening is bepaald dat als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, het college de goedkoopst compenserende voorziening verstrekt.
13. Artikel 4.1, aanhef en onder c, van de verordening definieert ‘andere voorziening’ als: voorziening op basis van een andere wet dan de Wmo 2015.
14. Artikel 4.1, aanhef en onder g, van de verordening definieert ‘voorliggende voorziening’ als: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen.
15. In artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de verordening is bepaald dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
1. op eigen kracht,
2 met gebruikelijke hulp,
3 met mantelzorg,
4 met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk,
5 met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of
6 met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
16. Op grond van artikel 4.3, derde lid, van de verordening verstrekt het college als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, de goedkoopst compenserende voorziening.
Beoordeling
17. Verweerder heeft de grondslag van het primaire besluit – artikel 4.3, derde lid, van de verordening – gewijzigd in artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de verordening, omdat bij het primaire besluit geen maatwerkvoorziening is verstrekt. In het bestreden besluit is niet toegelicht welk onderdeel van de opsomming van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De rechtbank houdt het er gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting voor dat de afwijzing is ingegeven door de overweging dat eiseres in afwachting is van medische behandeling voor haar incontinentieproblemen en dat deze problemen dus van tijdelijke aard zijn. Om die reden kan en moet eiseres zich wenden tot haar zorgverzekeraar voor het treffen van een tijdelijke voorziening. Kennelijk heeft verweerder daarmee beoogd de aanvraag af te wijzen omdat een voorliggende voorziening in de vorm van een andere voorziening aanwezig is, te weten de Zvw. Artikel 4.3, eerste lid, kent echter geen afwijzingsgrond van die strekking. De termen ‘voorliggende voorziening’ en ‘andere voorziening’ komen behalve in de definitiebepalingen in Hoofdstuk 4. Maatschappelijke Ondersteuning, van de verordening namelijk niet voor. Het bestreden besluit is dan ook niet voorzien van een wettelijke grondslag die tot de verordening te herleiden is.
18. Dit wil echter niet zeggen dat verweerder ongeacht de vraag of eiseres in aanmerking zou komen voor een voorziening op grond van de Zvw, steeds maatschappelijke ondersteuning zou moeten bieden. De wetsgeschiedenis van de Wmo 2015 vermeldt hierover het volgende.
19. De wetgever heeft met de Wmo 2015, de Jeugdwet (Jw), de Wlz en de Zvw beoogd een samenhangend wettelijk kader te creëren waarbinnen zorg geleverd kan worden die gericht is op de wensen, mogelijkheden en behoeften van individuele mensen (Kamerstukken II, 2013/14, 33891, nr. 3, p. 4). Deze wetten zijn voorwaardenscheppend voor de doelstelling van de wetgever. De vier zorgdomeinen ‒ Wmo 2015, Jw, Wlz en Zvw – vullen elkaar aan. Elk domein kent zijn eigen sturingsmechanismen, uitvoeringsmethodieken en informatiestromen. Voor een goed functionerende langdurige zorg is het essentieel dat de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen helder zijn en dat partijen elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid nauw samenwerken. Omdat er verschillende wettelijke systemen zijn, blijven er ook schotten tussen wetten en zijn er altijd schaduwgebieden in onder andere het verzekerd pakket. Om ervoor te zorgen dat een cliënt zo min mogelijk last heeft van de schotten tussen de domeinen, is afstemmen en samenwerking tussen de domeinen noodzakelijk. Het leven van mensen is immers niet in stelsels op te knippen. Daarom heeft de wetgever willen bevorderen dat gemeenten, zorgverzekeraars, Wlz-uitvoerders, zorgkantoren en zorgaanbieders intensief samenwerken bij het tot stand brengen van zorg en ondersteuning op maat (Kamerstukken II 2013/14, 33891, nr. 3, p. 67). Samenwerking tussen gemeenten, zorgverzekeraars, Wlz-uitvoerders (waaronder ook de zorgkantoren) en zorgaanbieders is onontbeerlijk voor het tot stand brengen van zorg en ondersteuning op maat (Kamerstukken II 2013/14, 33891, nr. 3, p. 122 en 33841, nr. 3, p. 2). Met de Wmo 2015 is beoogd gemeenten breed verantwoordelijk te maken voor het bieden van ondersteuning aan mensen met beperkingen binnen het sociale domein. Het is de bedoeling dat mensen ondersteuning en zorg aangeboden krijgen die aansluit op hun persoonlijke omstandigheden en levensfase. De Wmo 2015 voorziet in belangrijke waarborgen voor het uitvoeren van een goed onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften van mensen. Van gemeenten wordt verwacht dat zij dit onderzoek uitvoeren in goede samenspraak met de mensen om wie het gaat en dat zij samen met betrokkenen komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening. Daarbij dienen zij samen te werken met zorgverzekeraars, zorgaanbieders en andere betrokken partijen op het gebied van jeugdzorg, onderwijs, preventieve gezondheidszorg, welzijn, wonen, werk en inkomen. De wetgever heeft zich voorgesteld dat gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders met elkaar afspraken maken over goede dienstverlening, waarbij de ondersteunings- en zorgvraag van de cliënt centraal staat (Kamerstukken II 2013/14, 33841, nr. 3, p. 2 en 7). Een meer integrale benadering van de specifieke situatie van cliënt is het vertrekpunt van de gemeente bij de vraag of het voor de te verlenen ondersteuning van belang is samen te werken met deze andere partijen met als doel te komen tot een zo goed mogelijk op elkaar afgestemde zo integraal mogelijke dienstverlening (Kamerstukken II 2013/14, 33841, nr. 3, p. 22 en 23). Over de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor hulp en ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 vermeldt de memorie van toelichting van die wet ook dat de afbakening van de verantwoordelijkheden en taken van de gemeenten niet alleen plaatsvindt in de opdracht voor gemeenten en de uitwerking daarvan, maar ook in de beschrijving van de groepen van personen die een beroep kunnen doen op de Wlz, de Jw en de Zvw. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het bieden van samenhangende ondersteuning aan cliënten opdat zij zoveel mogelijk kunnen participeren in de maatschappij en zelfredzaam zijn. “Indien op grond van de criteria voor de toegang tot zorg op grond van de Wlz en de Zvw recht op zorg op basis van deze wetten bestaat, is de gemeente, voor de onderdelen die het betreft, niet gehouden maatschappelijke ondersteuning te bieden. Voor de onderdelen waarvoor geen recht op zorg bestaat, kan de cliënt een beroep op ondersteuning door de gemeente doen.” (Kamerstukken II 2013/14, 33841, nr. 3, p. 14 en 15).
20. Uit voorgaande citaten blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat van verweerder wordt verwacht dat hij een goed onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van eiseres uitvoert, en dat hij in samenspraak met eiseres en de zorgverzekeraar komt tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening. Weliswaar is verweerder niet gehouden maatschappelijke ondersteuning te verlenen wanneer aanspraak op ondersteuning op grond van de Zvw bestaat, maar verweerder kan zich binnen het kader van de Wmo 2015 niet onttrekken aan de opdracht daar actief onderzoek naar te doen.
21. Uit het rapport overdracht specialistisch onderzoek WMO van 8 november 2019 blijkt dat eiseres – voor zover relevant – op 19 oktober 2019 telefonisch heeft verzocht om een aanpassing in de badkamer op de eerste verdieping in de vorm van een toilet. De gemachtigde van eiseres heeft op 29 november 2019 een schriftelijke aanvraag ingediend om een aanpassing van de badkamer op de bovenverdieping door de plaatsing van een toilet. Bij die aanvraag is een rapportage van ergotherapie Van Bakel van 18 juni 2019 gevoegd, waarin is vermeld dat eiseres al geruime tijd op de bank in de woonkamer slaapt omdat zij in de nachtelijke uren niet in staat is tijdig het toilet op de begane grond te bereiken.
22. Niet in geschil is dat eiseres ’s nachts vaker naar het toilet moet en dan niet zonder ongewild urineverlies gebruik kan maken van het toilet op de begane grond. De afstand is te groot en ook het afdalen van de trap leidt tot urineverlies. Ook zijn partijen het erover eens dat eiseres niet zelf een po naar het toilet op de begane grond kan brengen en legen.
23. De beroepsgrond dat eiseres door het ontbreken van een keukentafelgesprek niet voldoende in de gelegenheid is gesteld haar aanvraag toe te lichten slaagt.
24. Uit de besluitvorming blijkt niet dat verweerder het door de CRvB uiteengezette stappenplan zoals genoemd in de uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819) heeft gevolgd. De hulpvraag was duidelijk. Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.
25. Eiseres heeft er op gewezen dat haar dochters niet meer thuis wonen en dat haar echtgenoot om – onder meer - medische redenen niet in staat is de po in het toilet op de begane grond te ledigen. Ook heeft eiseres gewezen op het feit dat de ruimte op de slaapverdieping te beperkt is om een toiletstoel te plaatsen. In het licht hiervan ziet de rechtbank niet in dat verweerder in de omstandigheid dat eiseres ook in 2018 heeft verzocht om een aanpassing van de badkamer aanleiding kon vinden een keukentafelgesprek achterwege te laten. Weliswaar is in beroep een rapport van Radar overgelegd, maar dat rapport dateert van 20 juni 2018. Verweerder heeft er niet zonder meer van uit mogen gaan dat dit rapport na bijna anderhalf jaar nog actueel was, al was het maar vanwege de gevorderde leeftijd van de echtgenoot van eiseres, het feit dat haar dochters niet meer thuis wonen en het feit dat bij eiseres opnieuw borstkanker was geconstateerd.
26. Bij het keukentafelgesprek had bovendien onderzoek kunnen plaatsvinden naar de situatie op de bovenverdieping om te beoordelen of, zoals eiseres betoogt, daar geen geschikte plaats voor een toiletstoel te creëren is. Bovendien had verweerder bij het gesprek aan eiseres en haar echtgenoot duidelijk kunnen maken dat van de echtgenoot werd verwacht dat hij eiseres behulpzaam zou zijn bij het legen en reinigen van de po en toiletstoel, en hen er op kunnen wijzen dat het aan eiseres en haar echtgenote was eventuele medische belemmeringen daarvoor te onderbouwen.
Ook had informatie kunnen worden ingewonnen over de vraag of de incontinentie van eiseres van zodanig tijdelijke aard was dat een beroep op een voorziening op grond van de Zorgverzekeringswet voorliggend was. Hiertoe bestond temeer aanleiding omdat de gedingstukken geen aanknopingspunten bieden voor de kennelijke aanname van verweerder dat de incontinentieproblemen louter werden veroorzaakt door de blaasverzakking van eiseres en dat deze problemen ook volledig verholpen zouden kunnen worden door de geplande, maar inmiddels uitgestelde, operatie. Uit het rapport van Radar van 20 juni 2018 blijkt immers dat het urineprobleem van eiseres tweeledig is. Eiseres is bekend met diabetes mellitus waardoor zij vaker moet plassen en vanwege verzakkingen in de buik lukt het ophouden van urine niet altijd. Tenslotte had verweerder bij de zorgverzekeraar nadere informatie kunnen inwinnen over de vraag of, gezien de stelling van eiseres dat zij reeds eerder tijdelijk gebruik heeft gemaakt van een kennelijk door of vanwege de zorgverzekeraar beschikbaar gestelde toiletstoel, in de situatie van eiseres nog steeds aanspraak op een tijdelijke voorziening op grond van de Zvw zou bestaan.
27. Bij gebreke van adequaat onderzoek heeft verweerder dus ook niet voldoende onderbouwd dat in het geval van eiseres sprake was van een voorliggende voorziening op grond van de Zvw.
28. Dit betekent dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke grondslag berust en niet in stand kan blijven. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2, 7:11 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
29. Met het oog op finale geschilbeslechting overweegt de rechtbank als volgt. In het dossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten om nu zelf in de zaak te voorzien. Verweerder kan met aanvullend onderzoek echter wel het geconstateerde gebrek herstellen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder daartoe op grond van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid te stellen.
29. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in overweging.
31. Uit de aanvraag en de overige gedingstukken blijkt duidelijk dat eiseres geen toiletstoel wil, maar een aanpassing van de badkamer op de eerste verdieping in de vorm van een vast toilet. Zij heeft eerder een toiletstoel gebruikt, maar heeft daar slechte ervaringen mee.
32. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 3 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3064, blijkt echter dat het gebruik van een toiletstoel van eiseres kan worden gevergd, tenzij zij om medische redenen niet adequaat gebruik kan maken van een toiletstoel. Voorts kan van haar worden verwacht op de verdieping waar de toiletstoel moet worden geplaatst, daarvoor een plek te creëren.
33. Het standpunt van eiseres dat langdurig gebruik van een toiletstoel onhygiënisch is, volgt de rechtbank niet. Uit de WIP-richtlijn die eiseres heeft overgelegd blijkt dat een toiletstoel is gemaakt van niet-vochtdoorlatend materiaal dat bestand is tegen reinigings- en desinfectiemiddelen, zo glad mogelijk is afgewerkt en zo min mogelijk randen en richels bevat, dat de po gemakkelijk kan worden geplaatst en verwijderd, en dat de toiletstoel een kantelbare zitting heeft zodat de onderkant gemakkelijk kan worden gereinigd en gedesinfecteerd. Verder vermeldt de richtlijn dat het gebruik van een wegwerpzak inclusief absorberend materiaal in een po de kans op smeren, spatten en aerosolvorming voorkomt. Daarom valt niet in te zien dat een toiletstoel niet langdurig op hygiënische wijze zou kunnen worden gebruikt.
34. Verweerder heeft daarom in beginsel terecht het standpunt ingenomen dat een toiletstoel voor eiseres in beginsel een adequate voorziening is, mits daarbij ook carebags ter beschikking worden gesteld.
35. Verweerder zal echter nog onderzoek moeten doen naar de vraag of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen eiseres de nodige hulp en ondersteuning bij het gebruik van de toiletstoel kunnen bieden.
36. Verweerder zal gezien het hiervoor overwogene ten eerste zelf informatie moeten inwinnen bij de zorgverzekeraar over de vraag of eiseres gezien de aard, de ernst en de verwachte duur van haar medische aandoeningen op grond van de Zvw aanspraak heeft op beschikbaarstelling van een toiletstoel.
37. Omdat niet in geschil is dat eiseres zelf niet in staat is een toiletstoel te legen en te reinigen is zij daarvoor afhankelijk van andere personen. Verweerder zal dus voorts moeten onderzoeken of de niet meer thuis wonende dochters, de echtgenoot of de kennelijk nog wel thuiswonende zoon in staat is eiseres hulp te bieden bij het legen en reinigen van een toiletstoel. De rechtbank wijst er hierbij op dat het aan eiseres is om te onderbouwen dat de medische problemen van haar echtgenoot het hem onmogelijk maken de toiletstoel te legen en te reinigen. Wanneer eiseres of haar echtgenoot medewerking hieraan zouden weigeren, is dat een omstandigheid die voor de rekening van eiseres mag worden gelaten.
38. Tenslotte zal verweerder moeten onderzoeken of de stelling van eiseres dat op de bovenverdieping van de woning geen plaats is voor een toiletstoel slaagt.
39. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van het verstrekken van een woningaanpassing aan mevrouw [naam] slaagt niet. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat in die situatie sprake is van een persoon die alleen woont. Dat alleen al maakt dat voldoende is toegelicht dat geen sprake is van gelijke gevallen.
40. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van het verstrekken van een toiletstoel en een vergoeding voor het gebruik van carebags aan mevrouw [naam] behoeft gezien het voorgaande geen bespreking.
41. Op grond van artikel 8:51b van de Awb moet verweerder binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mededelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Indien verweerder hiervan geen gebruik maakt of niet reageert zal de rechtbank het onderzoek sluiten.
42. Als verweerder van de geboden gelegenheid gebruik wil maken moet verweerder volgens artikel 8:51b, tweede lid, van de Awb aangeven hoe het gebrek is hersteld. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op grond van artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb op acht weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Eiseres mag binnen vier weken na het herstel door verweerder haar zienswijze daarop geven. Na ontvangst van deze zienswijze wordt het onderzoek in beginsel gesloten. Als de rechtbank een nadere behandeling ter zitting noodzakelijk vindt, krijgen partijen daarvan bericht.
43. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak mede te delen of zij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
- bepaalt de termijn waarbinnen het gebrek kan worden hersteld op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak;
- stelt eiseres in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van het herstel door verweerder daarop haar zienswijze te geven;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, voorzitter, en mr. M. van 't Klooster en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van J.H. van Wordragen - van Kampen, griffier.
De tussenuitspraak is in het openbaar geschied op 25 januari 2021.
De griffier is verhinderd deze tussenuitspraak
mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.