In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij de Belastingdienst/Douane, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een stimuleringspremie en zijn ontslag op verzoek in het kader van de remplaçantenregeling. De staatssecretaris van Financiën had op 30 januari 2019 het verzoek van eiser afgewezen, waarna eiser in bezwaar ging. Het bezwaar werd op 23 augustus 2019 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 13 april 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen en gedragingen van de staatssecretaris aan hem konden worden toegerekend, en dat de directeur Douane niet bevoegd was om een vaststellingsovereenkomst (vso) te sluiten. De rechtbank erkende het belang van voldoende douanepersoneel, maar concludeerde dat er in dit geval geen concrete bedreigde belangen waren. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiser slaagde, en de rechtbank vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, en veroordeelde hem in de proceskosten van eiser.