Op 5 maart 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De eiser had beroep ingesteld tegen de aanslagen watersysteemheffing voor het kalenderjaar 2020, die waren opgelegd op basis van een gecombineerd aanslagbiljet. De eiser betoogde dat het tarief was gebaseerd op onzorgvuldig tot stand gekomen aannames over het aantal inwoners in het gebied van het waterschap. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had toegelicht hoe het tarief was vastgesteld en dat de systematiek inzichtelijk en controleerbaar was, ondanks dat de totstandkomingswijze niet was vastgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen onjuiste aannames waren gedaan die zouden leiden tot onredelijke of willekeurige belastingheffing. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de griffier was drs. H.A.J.A. van de Laar. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.