ECLI:NL:HR:2000:AA5135

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35324
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Korthals Altes
  • Zuurmond
  • Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag waterschapsomslag en rechtsgeldigheid van belastingverordening

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 april 1999, waarin een aanslag in de waterschapsomslag voor het jaar 1997 is gehandhaafd. De aanslag, opgelegd door het waterschap Sevenwolden, bedroeg in totaal f 15.078,--. Na bezwaar van belanghebbende heeft het dagelijks bestuur van het waterschap de aanslag bevestigd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van het bestuur bevestigd, wat leidde tot het cassatieberoep.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, die onder andere aanvoert dat de belastingverordening onterecht is vastgesteld en dat de verhoging van de aanslag in strijd is met het rechtsbeginsel dat belastingheffing niet meer dan tien procent hoger mag zijn dan het voorgaande jaar. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onjuist heeft geoordeeld over de mogelijkheid om de verordeningen te betwisten, maar dat dit niet leidt tot cassatie omdat het Hof de klachten van belanghebbende op andere gronden heeft verworpen. De Hoge Raad bevestigt dat de tariefstelling als resultaat van wetgevende arbeid niet aan de belastingrechter ter beoordeling staat, tenzij er sprake is van strijd met hogere wetgeving of algemene rechtsbeginselen.

De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende falen en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof wordt bevestigd en het beroep in cassatie wordt verworpen. Dit arrest is op 15 maart 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 35324
15 maart 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 april 1999 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de waterschapsomslag.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de waterschapsomslag opgelegd tot een bedrag van in totaal f 15.078,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het dagelijks bestuur van het waterschap Sevenwolden (hierna: het bestuur) is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van het bestuur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het bestuur heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende is voor het jaar 1997 aangeslagen in de waterschapsomslag van het waterschap Sevenwolden. Dit waterschap is per 1 januari 1997 ontstaan uit een fusie. Onder de vanaf het jaar 1997 van toepassing zijnde belastingverordening van het nieuwe waterschap is belanghebbende in totaal voor een aanmerkelijk hoger bedrag aan waterschapsomslag aangeslagen dan in het voorgaande jaar het geval was. Het Hof heeft de daartegen door belanghebbende aangevoerde bezwaren verworpen.
3.2. De klachten bestrijden terecht het in onderdeel 5.3 van de uitspraak van het Hof gegeven oordeel dat voorzover het beroep zich richt tegen (onderdelen van) de omslagklassenverordening dan wel de kostentoedelingsverordening, daarop in de onderhavige procedure geen antwoord kan worden gegeven. Het Hof heeft dat oordeel gebaseerd op de omstandigheid dat deze verordeningen op de wettelijk voorgeschreven wijze zijn totstandgekomen, met inbegrip van het ter inzage leggen daarvan teneinde ingelanden in staat te stellen bezwaren kenbaar te maken. Dat oordeel is onjuist (vergelijk HR 22 juli 1997, nr. 31017, BNB 1997/328). Tot cassatie kan dit evenwel niet leiden, nu het Hof in weerwil van dit onjuiste oordeel niettemin op de desbetreffende klachten is ingegaan. De dienaangaande gegeven oordelen dat belanghebbende de verordeningen niet voldoende in hun uitgangspunten heeft bestreden (rechtsoverweging 5.3), onderscheidenlijk dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de omslagklassenverordening onvoldoende rekening is gehouden met verschillen in hoedanigheid of ligging en met verschillen in voorzieningenniveau (rechtsoverweging 5.6), kunnen, als berustende op aan het Hof voorbehouden waarderingen van feitelijke aard en geen nadere motivering behoevend, in cassatie niet met vrucht worden bestreden.
3.3 De klachten van belanghebbende berusten voor het overige op de opvatting dat het recht gebiedt dat een over enig jaar te heffen belasting nimmer meer dan tien percent hoger mag zijn dan die belasting zoals geheven over een voorgaand jaar. Die opvatting is onjuist. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de tariefstelling als vrucht van wetgevende arbeid op zichzelf niet aan de belastingrechter ter beoordeling staat. Wel kan de tariefstelling in een verordening onder omstandigheden in strijd zijn met hogere wetgeving, of kan bij de totstandkoming of wijziging van een verordening in strijd gehandeld zijn met algemene rechtsbeginselen. In ’s Hofs uitspraak ligt echter besloten het oordeel dat een zodanig geval zich te dezen niet voordoet. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 15 maart 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.