ECLI:NL:GHDHA:2013:3177

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
BK-13/00164 en 13/00165
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtmatigheid van waterschapsbelastingen opgelegd aan agrarisch ondernemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een agrarisch ondernemer tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin de rechtmatigheid van aanslagen in de waterschapsbelastingen voor de jaren 2011 en 2012 aan de orde is. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop hij door de inspecteur in de watersysteemheffing en de wegenheffing is betrokken, en stelt dat er sprake is van een weeffout in het heffingssysteem. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, en de aanslagen zijn door de inspecteur gehandhaafd.

Het Gerechtshof Den Haag heeft op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. Het Hof overweegt dat het vaststellen van de kostenverdeling en de tarieven voorbehouden zijn aan het waterschap, en dat de belastingrechter zich bij de beoordeling van de keuzes die het waterschap heeft gemaakt terughoudend opstelt. Het Hof concludeert dat niet is gebleken dat de waterschapsbelastingheffing ten aanzien van de belanghebbende als onredelijk en willekeurig kan worden aangemerkt. De belanghebbende heeft geen voldoende onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de aanslagen onjuist zijn vastgesteld.

De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de Kostentoedelingsverordening 2011 niet in strijd is met de algemene rechtsbeginselen en dat er geen sprake is van willekeurige belastingheffing. Het Hof sluit zich aan bij deze overwegingen en oordelen van de rechtbank. De belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
nummers BK-13/00164 en 13/00165
meervoudige kamer

Uitspraak van 14 augustus 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de
heffingsambtenaar van het waterschap Hollandse Delta, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 18 december 2012, nummers AWB 12/860 en 12/949, betreffende de hierna vermelde aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Belanghebbende zijn voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen in de waterschapsbelastingen opgelegd.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Tegen de uitspraken van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 84 (2 keer € 42) is geheven.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 115 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, dat door het Hof is ontvangen op 5 augustus 2013. Dit nader stuk heeft de Inspecteur niet bereikt. Ter zitting is de Inspecteur een kopie ervan uitgereikt en in de gelegenheid gesteld erop te reageren.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 augustus 2013, gehouden te Den Haag. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. De Inspecteur is verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.
Belanghebbende is agrarisch ondernemer en heeft bezwaar tegen de wijze waarop hij door de Inspecteur in de watersysteemheffing en de wegenheffing is betrokken.

Verordening

4.
Het algemeen bestuur van het waterschap Hollandse Delta heeft in de verenigde Vergadering van het waterschap Hollandse Delta van 25 november 2010 de Verordening watersysteemheffing Waterschap Hollandse Delta 2011, de Verordening wegenheffing Waterschap Hollandse Delta 2011, en de Kostentoedelingsverordening Hollandse Delta 2011 vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de verordeningen op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

Oordeel van de rechtbank

5.
De rechtbank heeft het navolgende overwogen, waarbij belanghebbende als ’eiser’ en de Inspecteur als ’verweerder’ is aangeduid:
”(…)
2.4.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een weeffout in de Waterschapswet waardoor agrariërs onevenredig hoog belast worden. Naar de rechtbank begrijpt richt deze beroepsgrond zich tegen de Kostentoedelingsverordening 2011. De rechtbank toetst verordeningen aan de wet en aan algemene rechtsbeginselen, waaronder het verbod op willekeurige belastingheffing. De belastingrechter stelt zich afstandelijk op bij de beoordeling van de keuzes die het bestuur heeft gemaakt bij de totstandkoming van de verordeningen van een waterschap. Voor rechterlijk ingrijpen is eerst plaats als wordt voldaan aan de criteria, inhoudende een zo hoge mate van onzorgvuldigheid dat moet worden gesproken van een onredelijke heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
Voor de belastingjaren 2009 en 2010 hebben respectievelijk deze rechtbank (AWB 09/1054, uitspraakdatum 23 juli 2010) en de rechtbank Rotterdam (AWB 11/285, uitspraakdatum 14 juli 2011) reeds geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de Kostentoedelingsverordening 2009 ten aanzien van eiser zou leiden tot een onredelijke of onrechtvaardige heffing die door de wetgever bij het geven van de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen niet kan zijn bedoeld.
Op 25 november 2010 heeft de Verenigde Vergadering van het waterschap Hollandse Delta de Kostentoedelingsverordening 2011 vastgesteld. De structuur van de Kostentoedelingsverordening 2011 wijkt niet af van de structuur van de Kostentoedelingsverordening 2009. In de Kostentoedelingsverordening 2011 is het aandeel van de ingezetenen in de kosten van het watersysteembeheer zelfs verhoogd van 40% naar 45%. Als gevolg hiervan is het aandeel in die kosten van de zakelijke gerechtigden van (ongebouwde) onroerende zaken verlaagd van 11,82% naar 11,17%. De aanpassing van deze percentages is in het voordeel van eiser, omdat de ingezetenen een groter deel van de kosten voor hun rekening krijgen.
Gelet op het voorgaande sluit de rechtbank zich aan bij de uitspraken van deze rechtbank en de rechtbank Rotterdam over de belastingjaren 2009 en 2010. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Kostentoedelingsverordening 2011 evenmin in strijd is met de algemene rechtsbeginselen. Er is geen sprake van willekeurige belastingheffing en de verordening is niet onzorgvuldig, zodat niet geoordeeld kan worden dat de belastingheffing onredelijk is.
Voorts is de Kostentoedelingsverordening 2011 in overeenstemming met de wet, omdat de Waterschapswet slechts de bevoegdheid kent om het kostendeel voor verharde wegen maximaal 100% hoger vast te stellen (artikel 122, derde lid, van de Waterschapswet). In artikel 4, tweede lid, van de Kostentoedelingsverordening 2011 is van deze bevoegdheid tot het maximale percentage gebruik gemaakt.
2.4.2. De beroepsgrond dat de kostentoedeling ten aanzien van verharde wegen voor de toekomst wordt aangepast, leidt er niet toe dat de aanslagen voor de belastingjaren 2011 en 2012 tot te hoge bedragen zouden zijn opgelegd. Dat inmiddels bekend is dat de Waterschapswet voor het belastingjaar 2013 op dit punt wordt gewijzigd, verplicht verweerder niet aan deze wijziging eveneens voor voorgaande jaren gevolgen te verbinden.
De wetgever heeft er niet voor gekozen, en behoefde er redelijkerwijs ook niet voor te kiezen, om deze wijziging met terugwerkende kracht van toepassing te verklaren. Daarnaast heeft verweerder voor de belastingjaren 2011 en 2012 niet de bevoegdheid om het kostendeel voor verharde wegen met meer dan 100% te verhogen, omdat in artikel 122, derde lid, van de Waterschapswet is opgenomen dat het kostendeel voor verharde wegen maximaal 100% hoger vast gesteld mag worden. Gelet hierop is de Kostentoedelingsverordening 2011 in overeenstemming met de wet en is een hoger percentage dan 100% voor de belastingjaren 2011 en 2012 niet mogelijk.
2.4.3. Nu de belastingheffing gelet op het bovenstaande niet als onredelijk en willekeurig is aan te merken, en tussen partijen niet in geschil is dat eiser ingevolge artikel 2, tweede lid, onder b, van de Verordening op de watersysteemheffing en de Verordening op de wegenheffing als belastingplichtige is aan te merken en tevens niet in geschil is dat de aanslagen zijn opgelegd conform de Kostentoedelingsverordening 2011, zijn de aanslagen voor de belastingjaren 2011 en 2012 naar het oordeel van de rechtbank rechtmatig opgelegd.
2.4.4. De beroepen zijn derhalve ongegrond.
(…)”

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. In geschil is of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
5.2. Belanghebbende is van opvatting dat de ’Methode Delfland’ in 2008 een tijdelijke maatregel is geweest om een financieel gat te dichten. Deze ’Methode Delfland’ is vervolgens ongewijzigd doorgevoerd in de Waterschapswet en bevat een weeffout, aldus belanghebbende. Volgens belanghebbende is sprake van een ontoelaatbare lastenverhoging. Belanghebbende maakt bezwaar tegen alle verordeningen, zowel de heffingsverordeningen als de kostentoedelingsverordeningen omdat sprake is van een ’weeffout’ in het heffingssysteem.
5.3. De Inspecteur volgt niet de opvatting van belanghebbende dat sprake is van een weeffout die gecorrigeerd moet worden. De aanslagen zijn opgelegd conform de daarvoor in de betreffende verordeningen neergelegde tarieven. Belanghebbende heeft niets aangevoerd dat tot de conclusie zou moeten leiden dat de aanslagen onjuist zijn vastgesteld.
5.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de aanslagen.
6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Het Hof komt in hoger beroep niet tot andere overwegingen en oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De voormelde overwegingen en oordelen maakt het Hof tot de zijne.
7.2. In aanvulling daarop overweegt het Hof dat het vaststellen van de kostenverdeling en de tarieven zijn voorbehouden aan het waterschap en dat de belastingrechter zich bij de beoordeling van de keuzes die het waterschap daarbij heeft gemaakt terughoudend opstelt en die keuzes marginaal toetst. Niet is gebleken dat de waterschapsbelastingheffing ten aanzien van belanghebbende als onredelijk en willekeurig is aan te merken.
7.3. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht leidt niet tot een andere conclusie.
7.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep geen doel treft.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, B. van Walderveen en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 14 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  • de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.