”(…)
2.4.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een weeffout in de Waterschapswet waardoor agrariërs onevenredig hoog belast worden. Naar de rechtbank begrijpt richt deze beroepsgrond zich tegen de Kostentoedelingsverordening 2011. De rechtbank toetst verordeningen aan de wet en aan algemene rechtsbeginselen, waaronder het verbod op willekeurige belastingheffing. De belastingrechter stelt zich afstandelijk op bij de beoordeling van de keuzes die het bestuur heeft gemaakt bij de totstandkoming van de verordeningen van een waterschap. Voor rechterlijk ingrijpen is eerst plaats als wordt voldaan aan de criteria, inhoudende een zo hoge mate van onzorgvuldigheid dat moet worden gesproken van een onredelijke heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
Voor de belastingjaren 2009 en 2010 hebben respectievelijk deze rechtbank (AWB 09/1054, uitspraakdatum 23 juli 2010) en de rechtbank Rotterdam (AWB 11/285, uitspraakdatum 14 juli 2011) reeds geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de Kostentoedelingsverordening 2009 ten aanzien van eiser zou leiden tot een onredelijke of onrechtvaardige heffing die door de wetgever bij het geven van de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen niet kan zijn bedoeld.
Op 25 november 2010 heeft de Verenigde Vergadering van het waterschap Hollandse Delta de Kostentoedelingsverordening 2011 vastgesteld. De structuur van de Kostentoedelingsverordening 2011 wijkt niet af van de structuur van de Kostentoedelingsverordening 2009. In de Kostentoedelingsverordening 2011 is het aandeel van de ingezetenen in de kosten van het watersysteembeheer zelfs verhoogd van 40% naar 45%. Als gevolg hiervan is het aandeel in die kosten van de zakelijke gerechtigden van (ongebouwde) onroerende zaken verlaagd van 11,82% naar 11,17%. De aanpassing van deze percentages is in het voordeel van eiser, omdat de ingezetenen een groter deel van de kosten voor hun rekening krijgen.
Gelet op het voorgaande sluit de rechtbank zich aan bij de uitspraken van deze rechtbank en de rechtbank Rotterdam over de belastingjaren 2009 en 2010. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Kostentoedelingsverordening 2011 evenmin in strijd is met de algemene rechtsbeginselen. Er is geen sprake van willekeurige belastingheffing en de verordening is niet onzorgvuldig, zodat niet geoordeeld kan worden dat de belastingheffing onredelijk is.
Voorts is de Kostentoedelingsverordening 2011 in overeenstemming met de wet, omdat de Waterschapswet slechts de bevoegdheid kent om het kostendeel voor verharde wegen maximaal 100% hoger vast te stellen (artikel 122, derde lid, van de Waterschapswet). In artikel 4, tweede lid, van de Kostentoedelingsverordening 2011 is van deze bevoegdheid tot het maximale percentage gebruik gemaakt.
2.4.2. De beroepsgrond dat de kostentoedeling ten aanzien van verharde wegen voor de toekomst wordt aangepast, leidt er niet toe dat de aanslagen voor de belastingjaren 2011 en 2012 tot te hoge bedragen zouden zijn opgelegd. Dat inmiddels bekend is dat de Waterschapswet voor het belastingjaar 2013 op dit punt wordt gewijzigd, verplicht verweerder niet aan deze wijziging eveneens voor voorgaande jaren gevolgen te verbinden.
De wetgever heeft er niet voor gekozen, en behoefde er redelijkerwijs ook niet voor te kiezen, om deze wijziging met terugwerkende kracht van toepassing te verklaren. Daarnaast heeft verweerder voor de belastingjaren 2011 en 2012 niet de bevoegdheid om het kostendeel voor verharde wegen met meer dan 100% te verhogen, omdat in artikel 122, derde lid, van de Waterschapswet is opgenomen dat het kostendeel voor verharde wegen maximaal 100% hoger vast gesteld mag worden. Gelet hierop is de Kostentoedelingsverordening 2011 in overeenstemming met de wet en is een hoger percentage dan 100% voor de belastingjaren 2011 en 2012 niet mogelijk.
2.4.3. Nu de belastingheffing gelet op het bovenstaande niet als onredelijk en willekeurig is aan te merken, en tussen partijen niet in geschil is dat eiser ingevolge artikel 2, tweede lid, onder b, van de Verordening op de watersysteemheffing en de Verordening op de wegenheffing als belastingplichtige is aan te merken en tevens niet in geschil is dat de aanslagen zijn opgelegd conform de Kostentoedelingsverordening 2011, zijn de aanslagen voor de belastingjaren 2011 en 2012 naar het oordeel van de rechtbank rechtmatig opgelegd.
2.4.4. De beroepen zijn derhalve ongegrond.
(…)”