ECLI:NL:RBOBR:2020:6984

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
WR 20/027
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een erfrechtkwestie met Skype-zitting

In deze zaak heeft verzoekster, die betrokken is bij een erfrechtkwestie, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. H.T.J.F. Verhappen, de rechter die de zaak behandelt. De wraking is aangevraagd naar aanleiding van de beslissing van de rechter om de comparitie van partijen online te houden via Skype, in plaats van fysiek. Verzoekster was van mening dat een Skype-zitting niet voldeed aan de vereisten van een openbare en mondelinge behandeling zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM. Tijdens de comparitie op 17 september 2020 heeft verzoekster de rechter gewraakt, maar de rechter heeft deze wraking niet geaccepteerd en de comparitie geschorst. Het wrakingsverzoek is vervolgens behandeld op 29 oktober 2020, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.A.A. van der Weijst. De rechter is niet verschenen op deze zitting.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissing van de rechter om een Skype-zitting te houden een procedurele beslissing is, die in beginsel geen grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter niet onpartijdig heeft gehandeld en dat de motivering van de beslissing om de zitting online te houden niet wijst op vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat de rechter de belangen van alle partijen in overweging heeft genomen bij zijn beslissing. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij is vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maken.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/027
Beslissing van 12 november 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. H.T.J.F. Verhappen,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster is eiseres in een erfrechtkwestie (met zaak-/rolnummer [nummer] ). Gedaagden in deze procedure zijn de zus en broer van verzoekster. Verzoekster wordt in deze procedure bijgestaan door advocaat mr. J.A.A. van der Weijst.
1.2.
Op 17 september 2020 is in de procedure een comparitie van partijen gehouden, ten overstaan van de rechter. Verzoekster was hierbij aanwezig, bijgestaan door mr. Van der Weijst. De zus en broer van verzoekster waren ook aanwezig, bijgestaan door advocaat
mr. M.J. Germs. De comparitie werd online gehouden, via Skype for Business (hierna: Skype). Tijdens de comparitie heeft verzoekster de rechter gewraakt. De rechter heeft aangegeven dat hij niet berust in de wraking, waarna hij de comparitie heeft geschorst.
1.3.
Bij brief van 22 september 2020 (inclusief 11 producties) heeft mr. Van der Weijst het wrakingsverzoek toegelicht. De rechter heeft bij e-mail van 23 september 2020 gereageerd. Op 9 oktober 2020 heeft mr. Van der Weijst het wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.4.
Het wrakingsverzoek is behandeld op de zitting van 29 oktober 2020.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Weijst die het wrakingsverzoek aan de hand van een pleitnota (inclusief 4 producties) heeft toegelicht. De rechter is niet verschenen. De voorzitter van de wrakingskamer heeft mr. Roeterdink aangewezen om de zaak op zitting te behandelen.

2.De feiten

2.1.
De comparitie zou aanvankelijk gehouden worden op een fysieke zitting, op
17 maart 2020. De zaak was op dat moment onder behandeling van een andere rechter.
Die zitting is vanwege de corona-crisis geannuleerd. De comparitie is verplaatst naar de zitting van 17 september 2020, in de verwachting dat dan in de rechtbank weer fysieke zittingen zouden kunnen worden gehouden.
2.2.
Bij brief van 30 juni 2020 heeft de rechtbank verzoekster (via mr. Van der Weijst) laten weten dat de comparitie wordt gehouden op de zitting van 17 september 2020. Daarbij is aangegeven dat die zitting vanwege de getroffen coronamaatregelen online, via Skype, zal worden gehouden. Bij brief van 11 juli 2020 heeft mr. Van der Weijst zich hierover beklaagd en aangedrongen op een fysieke zitting.
2.3.
De rechter heeft de zaak omstreeks 7 september 2020 overgenomen. Bij e-mail van 8 september 2020 heeft de rechtbank mr. Van der Weijst laten weten dat de zaak zal worden behandeld door de rechter en dat die van oordeel is dat er geen gegronde redenen zijn om de zaak op een fysieke zitting te behandelen.
2.4.
Bij brief van 10 september 2020 heeft mr. Van der Weijst zich er opnieuw over beklaagd dat de comparitie online wordt gehouden en opnieuw aangedrongen op een fysieke zitting. Bij e-mail van 11 september 2020 heeft de rechtbank mr. Van der Weijst laten weten dat de rechter het verzoek om een fysieke zitting te houden nogmaals heeft beoordeeld, maar dat hij geen reden ziet om de Skype-zitting niet door te laten gaan.
2.5.
Op 14 september 2020 heeft mr. Van der Weijst een klacht ingediend bij de president van de rechtbank over de beslissing om een Skype-zitting te houden.
Mr. Van der Weijst heeft die klacht ook onder de aandacht gebracht van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
In de kern genomen komt het wrakingsverzoek er op neer dat de rechter heeft besloten dat een Skype-zitting zal worden gehouden en ook niet is teruggekomen op deze beslissing, terwijl verzoekster uitdrukkelijk wenst dat een fysieke zitting wordt gehouden.
In een civiele procedure hebben partijen op grond van artikel 6 EVRM in beginsel recht op een openbare en mondelinge behandeling in ten minste één instantie. Een Skype-zitting voldoet niet aan dit vereiste, omdat deze niet openbaar is. Bovendien is het houden van fysieke zittingen de norm. Dit is het beleid van de rechtbank en dat is ook kenbaar gemaakt aan de advocatuur.
De rechter heeft niet of nauwelijks gereageerd op de argumenten van verzoekster, maar volstaan met de mededeling dat hij de beslissing om een Skype-zitting te houden nog eens heeft beoordeeld en geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op die beslissing.
De rechter heeft in zijn e-mail van 8 september 2020 aangegeven dat er geen gegronde reden wordt gezien voor een fysieke zitting, mede gelet op de lange(re) doorlooptijd die daar het gevolg van zal zijn. De rechter miskent hiermee dat het voor verzoekster geen probleem is dat het langer duurt voordat de zaak op een fysieke zitting wordt behandeld en vervolgens uitspraak wordt gedaan.
Verder wijst verzoekster op dat wat er gebeurde bij aanvang van de Skype-zitting. Bij het inloggen door verzoekster en mr. Van der Weijst bleek dat de zitting al was aangevangen.
In het proces-verbaal staat hierover: “
Ik zie dat mr. Van der Weijst wel is ingelogd, maar dat hij zijn camera en microfoon uit heeft staan. Blijkbaar wil hij niet van zich laten horen”. Door deze opmerking van de rechter is bij verzoekster de vrees ontstaan dat er geen sprake zou zijn van een voldoende onpartijdige behandeling van haar zaak.
Tot slot heeft verzoekster opmerkingen gemaakt over het proces-verbaal van de comparitie. Dit is volgens haar geen juiste weergave van wat tijdens de comparitie is gezegd.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 37 lid 1 Rv wordt het verzoek om wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625).
Beslissing houden Skype-zitting
4.3.
Op grond van artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (hierna: Tijdelijke wet Covid) heeft de rechter de bevoegdheid om zonder instemming van partijen een zitting te houden via een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, zoals Skype.
4.4.
Bij brief van 30 juni 2020 is de beslissing om in de zaak van verzoekster de comparitie via Skype te houden als volgt gemotiveerd: “
Deze mondelinge behandeling zal vanwege de getroffen coronamaatregelen online worden (…)”.
4.5.
De beslissing op welke wijze een zitting wordt gehouden, is een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig in beginsel geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
4.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat de motivering van de beslissing om in de zaak van verzoekster een Skype-zitting te houden geen blijk geeft van (de schijn van) vooringenomenheid. Daarin is namelijk in het algemeen verwezen naar de getroffen coronamaatregelen.
Motivering dringende verzoek terug te komen op beslissing
4.7.
Bij e-mail van 8 september 2020 is de beslissing om niet terug te komen op de beslissing om de comparitie online te houden als volgt gemotiveerd: “
De rechter blijft van oordeel dat er geen gegronde reden wordt gezien om de zaak fysiek te behandelen, mede gelet op de lange(re) doorlooptijd die daar het gevolg van zal zijn”. Tenslotte heeft de rechter bij e-mail van 11 september 2020 laten weten dat er geen reden wordt gezien de Skypezitting niet door te laten gaan.
4.8.
Ook deze beslissingen dienen te worden aangemerkt als procedurele beslissingen van de rechter. Verzoekster geeft aan dat deze afwijzende beslissingen summier zijn gemotiveerd, maar zoals hiervoor (in r.o. 4.5.) al is aangegeven is dit in beginsel geen grond voor wraking.
Wat betreft de doorlooptijd geldt dat er bij de beoordeling op welke wijze een zitting wordt gehouden oog moet zijn voor de belangen van alle partijen, dus niet alleen die van verzoekster, maar - in dit geval- ook die van haar zus en broer. Daaruit blijkt dus niet dat sprake is van vooringenomenheid jegens verzoekster.
Ook het vanaf 17 augustus 2020 geldende beleid van de rechtbank Oost-Brabant laat onverlet dat vanaf en na die datum nog de bevoegdheid bestond om online zittingen te houden. De verwijzing naar andere zaken waarin wel een fysieke zitting heeft plaatsgevonden, zoals deze wrakingszitting, kan verzoekster daarom niet baten.
4.9.
De wrakingskamer komt daarom tot de conclusie dat het niet terug komen op de eerdere beslissing en de motivering daarvan geen blijk geeft van (de schijn van) vooringenomenheid.
Prejudiciële vragen
4.10.
Verzoekster heeft de wrakingskamer verzocht prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de EU in het geval de wrakingskamer niet tot afwijzing (kennelijk is bedoeld: toewijzing) zou kunnen besluiten. De vragen van verzoekster hebben betrekking op de Tijdelijke wet Covid en strijd met het recht op een openbare behandeling als bedoeld in artikel 6 EVRM.
4.11.
De wrakingskamer verwijst in dit verband naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 augustus 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:6424).
Daaruit blijkt dat redelijkerwijs geen twijfel is dat noch artikel 2 van de Tijdelijke wet Covid, noch de beslissing op grond van dit wetsartikel een digitale zitting te plannen of de weigering daarop terug te komen, in strijd komen met de uitgangspunten van het EU-recht. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de EU.
Opmerking bij aanvang van de comparitie
4.12.
Volgens verzoekster blijkt, ook gezien het voortraject, uit de bewoordingen van de rechter al dat sprake is van vooringenomenheid. Concrete feiten en omstandigheden waaruit dit volgt zijn echter gesteld noch gebleken. De enkele opmerking van de rechter “
Blijkbaar wil hij niet van zich laten horen.” is daartoe onvoldoende. Voor zover verzoekster van mening is dat zij door de rechter niet op een juiste wijze is bejegend geldt dat de wrakingsprocedure niet voor dergelijke klachten is bedoeld.
Inhoud proces-verbaal
4.13.
Tenslotte heeft verzoekster opmerkingen gemaakt over het proces-verbaal. Volgens verzoekster is dit geen juiste weergave van wat is gezegd tijdens de comparitie. Door verzoekster wordt echter niet gesteld dat het (in haar visie onjuiste) proces-verbaal er blijk van geeft dat de rechter vooringenomen en partijdig is. Ook deze grond kan dus niet tot de conclusie leiden dat de bij verzoekster ontstane vrees voor vooringenomenheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
Slotsom
4.14.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is niet gebleken van feiten en omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de bij verzoekster ontstane vrees voor vooringenomenheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
Dit leidt ertoe dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank,
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. H.T.J.F. Verhappen af.
Deze beslissing is gegeven door mr. I.L.A. Boer, voorzitter, mrs. G.J. Roeterdink en
mr. C.A. Mandemakers, leden, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39 lid 5 Rv).