In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 9 december 2020 een verzoek tot wraking van de rechters afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verzoeker, die gedetineerd was in p.i. Vught, en werd bijgestaan door mr. T. van Assendelft de Coningh. De wraking was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak tegen de verzoeker, die onder parketnummer 01.879235.19 aanhangig was gemaakt. De verzoeker stelde dat de beslissingen van de rechters op verzoeken van de verdediging tijdens de zitting van 3 december 2020 innerlijk tegenstrijdig waren en dat dit leidde tot een vrees voor vooringenomenheid van de rechters.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2020 en het schriftelijk standpunt van de rechters van 4 december 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2020 hebben de rechters aangegeven niet in de wraking te berusten. De officier van justitie, mr. M.K.A. Wijnbelt, heeft het woord gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor rechterlijke onpartijdigheid zoals uiteengezet in eerdere arresten van de Hoge Raad. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechters rechtvaardigden. De motivering van de beslissingen van de rechters op de zitting van 3 december 2020 gaf geen blijk van vooringenomenheid. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen.