ECLI:NL:RBOBR:2020:6976

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
WR 20/040
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 9 december 2020 een verzoek tot wraking van de rechters afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verzoeker, die gedetineerd was in p.i. Vught, en werd bijgestaan door mr. T. van Assendelft de Coningh. De wraking was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak tegen de verzoeker, die onder parketnummer 01.879235.19 aanhangig was gemaakt. De verzoeker stelde dat de beslissingen van de rechters op verzoeken van de verdediging tijdens de zitting van 3 december 2020 innerlijk tegenstrijdig waren en dat dit leidde tot een vrees voor vooringenomenheid van de rechters.

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2020 en het schriftelijk standpunt van de rechters van 4 december 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2020 hebben de rechters aangegeven niet in de wraking te berusten. De officier van justitie, mr. M.K.A. Wijnbelt, heeft het woord gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor rechterlijke onpartijdigheid zoals uiteengezet in eerdere arresten van de Hoge Raad. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechters rechtvaardigden. De motivering van de beslissingen van de rechters op de zitting van 3 december 2020 gaf geen blijk van vooringenomenheid. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/040
Beslissing van 9 december 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
geboren te [woonplaats] op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in p.i. Vught te Vugt,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door mr. T. van Assendelft de Coningh, advocaat te Amsterdam,
strekkende tot de wraking van
mr. T. Kraniotis, voorzitter, mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. J.O.Y. Elagab, leden,
in hun hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder parketnummer 01.879235.19,
hierna aan te duiden als: de rechters.

1.De procedure

1.1
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, op 3 december 2020 met daarin vervat het verzoek tot wraking van de rechters en
  • het schriftelijk standpunt van de rechters op het wrakingsverzoek van 4 december 2020.
1.2
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van deze wrakingskamer van 8 december 2020. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • mr. T. van Assendelft de Coningh namens verzoeker,
  • de rechters en
  • de officier van justitie mr. M.K.A. Wijnbelt.
1.3
Ter zitting van de wrakingskamer van 8 december 2020 heeft de raadsman het wrakingsverzoek nader toegelicht overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleidooi. De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en te persisteren bij het schriftelijk standpunt dat zij op 4 december 2020 hebben ingenomen. De officier van justitie heeft het woord gevoerd overeenkomstig haar op schrift gestelde standpunt.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak tegen verdachte, aanhangig gemaakt onder parketnummer 01.879235.19. De raadsman heeft aangevoerd dat de beslissingen op verzoeken van de verdediging ter terechtzitting van 3 december 2020 innerlijk tegenstrijdig zijn en getuigen van inconsistente rechtspraak, zodanig dat dit de vrees van hun vooringenomenheid heeft doen ontstaan. Toetsing aan de aard en ernst van de verdenkingen, heeft in de strafzaak van een medeverdachte met een gelijkluidende tenlastelegging als die van verzoeker geleid tot schorsing van de voorlopige hechtenis en in de zaak van verzoeker juist tot de voortduring daarvan.
2.2
De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en te persisteren bij de inhoud van de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 4 december 2020.
2.3
De officier van justitie heeft het woord gevoerd overeenkomstig haar op schrift gestelde standpunt. Op grond daarvan concludeert de officier van justitie tot afwijzing van het wrakingsverzoek van de voorzitter en de rechters.
2.4
Op 9 december 2020 heeft de griffier aan de raadsman en de rechters het dictum van deze beslissing via email medegedeeld.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op de – in de ogen van verzoeker – tegenstrijdige en inconsistente wijze waarop de rechters de beslissingen op de door en namens verzoeker ter terechtzitting van 3 december 2020 gedane verzoeken hebben gemotiveerd.
3.2
De wrakingskamer neemt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, tot uitgangspunt. In dat arrest overweegt de Hoge Raad als volgt:
“4.2.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956).
4.2.2.
In het Nederlandse systeem van strafvordering kan een procespartij bij de behandeling van een strafzaak een beroep doen op zulke uitzonderlijke omstandigheden. Bij gegrondbevinding van dat beroep zal de rechter op wie dat beroep ziet, zich onttrekken aan de behandeling van de strafzaak. Bij verwerping van het beroep kan de desbetreffende procespartij een rechtsmiddel aanwenden tegen de eindbeslissing en in het kader daarvan het beroep herhalen. Indien dat beroep op bedoelde uitzonderlijke omstandigheden alsnog wordt gehonoreerd, leidt dat tot terugwijzing van de zaak naar het eerder oordelende gerecht. (Vgl. bijvoorbeeld HR 16 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1502, NJ 2000/335.)
4.2.3.
Daarnaast voorziet art. 512 Sv in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van zo een verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het openbaar ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het openbaar ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
4.2.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. (Vgl. het heden uitgesproken arrest ECLI:NL:HR:2018:1413.)”
3.3
Tegen de achtergrond van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad overweegt de wrakingskamer als volgt. Uit de motivering die ten grondslag lag aan de beslissing die de rechtbank op de strafzitting van 3 december 2020 heeft genomen in de strafzaak tegen verzoeker, vloeit niet voort dat de rechters bij het nemen van die beslissingen reeds een definitief standpunt ten nadele van verzoeker hadden ingenomen met betrekking tot de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De motivering geeft derhalve geen blijk van vooringenomenheid van de rechters.
3.3.1
Uit het proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van 3 december 2020, noch anderszins, is gebleken van objectieve feiten of omstandigheden die de vrees van vooringenomenheid van de rechters objectief rechtvaardigen. Voor zover het betoog van de raadsman inhoudt dat de aard en ernst van een verdenking van een strafbaar feit een objectieve – niet van de individuele strafzaak afhankelijke – omstandigheid is, volgt de wrakingskamer dat betoog niet. Vrees van vooringenomenheid van de rechters is niet reeds gerechtvaardigd als motiveringen van beslissingen over de voorlopige hechtenis ten aanzien van verschillende verdachten van vergelijkbare strafbare feiten uiteenlopen.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechters afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.
Nu de voorzitter daartoe buiten staat is, zal de oudste rechter deze beslissing mede ondertekenen.
De griffier de oudste rechter.