Op 29 oktober 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.J. Hoogeveen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. T.P.A.W. Hanenberg. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 18 oktober 2019, waarin haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen op de grond dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 1 september 2020, waar beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. De rechtbank concludeerde dat het rapport van de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was opgesteld en dat er geen sprake was van wapenongelijkheid. Eiseres had haar standpunt dat haar beperkingen waren onderschat niet voldoende onderbouwd. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts de medische gegevens van eiseres adequaat had beoordeeld en dat de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige waren geselecteerd, geschikt waren voor eiseres.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV geen proceskosten hoefde te vergoeden aan eiseres. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.