ECLI:NL:CRVB:2015:4656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor maatmanarbeid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als operator lasmachine werkte, had zich op 23 november 2010 ziek gemeld en ontving geen uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat het Uwv had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat het bestreden besluit ook berustte op de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte, omdat het niet duidelijk maakte dat appellant geschikt was voor de maatmanarbeid. De Raad bevestigde echter dat de medische en arbeidskundige rapporten deugdelijk waren gemotiveerd en dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medische standpunt van het Uwv.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ondanks het ontbreken van een lichamelijk onderzoek, voldoende informatie had om tot een conclusie te komen over de geschiktheid van appellant voor de maatmanfunctie. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, maar met verbetering van gronden, en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 1.960,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 167,- aan appellant diende te vergoeden.