ECLI:NL:RBOBR:2020:5108

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
19/2781
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het UWV over een opgelegde loonsanctie. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. Schenk, was het niet eens met het besluit van het UWV dat zij het loon van een werknemer gedurende een jaar moest doorbetalen wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De werknemer had zich op 7 maart 2017 ziek gemeld en er waren verschillende contactmomenten geweest met de bedrijfsarts en procesregisseur. Het UWV had in zijn besluit van 14 februari 2019 geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende waren en had de loonsanctie gehandhaafd. Eiseres ging in bezwaar en beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat er re-integratiekansen waren gemist, met name in spoor 2 van de re-integratie. De rechtbank volgde de argumentatie van het UWV dat de werkgever ten onrechte was uitgegaan van een marginale belastbaarheid van de werknemer, terwijl er vanaf juni 2018 weer re-integratiemogelijkheden waren. De rechtbank concludeerde dat de loonsanctie terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de rol van het UWV in de beoordeling daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2781

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. N. Schenk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: P.J.L.H. Coenen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats] , werknemer.

Procesverloop

Met het besluit van 14 februari 2019 heeft het UWV bepaald dat eiseres het loon van werknemer gedurende een jaar moet doorbetalen tot uiterlijk 3 maart 2020 wegens het verrichten van onvoldoende re-integratieactiviteiten (loonsanctie).
Eiseres was het niet eens met dit besluit en is in bezwaar gegaan. Met het besluit van 16 september 2019 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nadere reactie ingediend.
Het UWV heeft naar aanleiding van door de rechtbank aan hem gestelde vragen een nadere reactie ingediend.
Eiseres heeft naar aanleiding van de nadere reactie van het UWV en door de rechtbank aan haar gestelde vragen een nadere reactie ingediend.
Aan partijen is medegedeeld dat de rechtbank het niet nodig vindt om een zitting te houden en het voornemen heeft om de zaak schriftelijk af te handelen met toepassing van de Algemene regeling zaaksbehandeling rechtspraak (zie www.rechtspraak.nl). Partijen hebben vervolgens niet aangegeven behoefte te hebben aan een zitting.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek op 12 oktober 2020 gesloten en partijen daarvan bij brieven van diezelfde datum op de hoogte gesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Werknemer was werkzaam bij eiseres als monteur/keurmeester toen hij zich op 7 maart 2017 heeft ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Tijdens de reguliere wachttijd van 104 weken hebben contactmomenten plaatsgevonden tussen werknemer enerzijds en de bedrijfsarts en de procesregisseur anderzijds. Daarnaast heeft de bedrijfsarts op 8 maart 2018 een zogenoemde arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld. Uit deze lijst blijkt van beperkingen in het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren. Ook blijkt uit deze lijst dat werknemer in staat wordt geacht één uur achtereen te werken, alle werkdagen van de week. Ploegen-, avond- of nachtdiensten zijn niet mogelijk. Op 3 april 2018 is vervolgens een rapportage arbeidsdeskundig re-integratie-onderzoek opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat het eigen werk bij eiseres niet passend is en ook niet passend is te maken. Er zijn bij eiseres ook geen andere of beter passende werkzaamheden voor werknemer. Tot slot wordt geconcludeerd dat er, gelet op de vastgestelde beperkingen, geen participatiemogelijkheden op de reguliere arbeidsmarkt zijn voor werknemer. Op 2 augustus 2018 heeft de bedrijfsarts vervolgens geadviseerd een re-integratiebedrijf in te schakelen om de mogelijkheden in spoor 2 te inventariseren. Hierop wordt op 21 augustus 2018 een re-integratiebureau ingeschakeld om de mogelijkheden te onderzoeken.
1.3.
Op 12 december 2018 heeft werknemer een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals vermeld onder procesverloop.
2. In het bestreden besluit heeft het UWV de opgelegde loonsanctie gehandhaafd. Het UWV heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er géén re-integratiekansen zijn gemist in spoor 1, maar dat deze wel zijn gemist in spoor 2. Immers, ten onrechte is bij de uitwerking van spoor 2 uitgegaan van een marginale belastbaarheid, terwijl hiervan bij werknemer geen sprake is. Gelet op de belastbaarheid van werknemer had meer van eiseres verwacht mogen worden. Daarnaast is van de vermelde re-integratieactiviteiten niet duidelijk hoe deze zijn verlopen en wanneer deze zijn verricht.
3. Eiseres voert aan dat het UWV met het bestreden besluit het aan de loonsanctie ten grondslag liggende verwijt heeft uitgebreid. Pas bij het bestreden besluit zou het UWV eiseres een verwijt hebben gemaakt ten aanzien van onvoldoende re-integratie-inspanningen in spoor 2. Die gestelde uitbreiding van het verwijt is volgens eiseres niet toegestaan. Verder voert eiseres aan dat werknemer in juni 2018 niet is gezien door de bedrijfsarts. Dat is wel gebeurd op 2 augustus 2018. In de terugkoppeling van dit spreekuur is te lezen dat de arbeidsmogelijkhedenlijst vanaf dat moment weer van toepassing is. Een arbeidsmogelijkhedenlijst wordt alleen ingevuld en van toepassing geacht wanneer er benutbare mogelijkheden zijn. Er is dus na juni 2018 niet uitgegaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, aldus eiseres. Daarom is in ieder geval vanaf 2 augustus 2018 gehandeld op basis van de opgestelde arbeidsmogelijkhedenlijst. Gerekend vanaf dat moment is eiseres binnen acht weken, zoals voorgeschreven, gestart met het spoor-2-traject. Het geschil gaat dus volgens eiseres alleen om de maand juli 2018. In dat geval is eiseres van mening dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd welke re-integratiekansen er in juli 2018 zijn gemist en hoe zich dat verhoudt tot het uiteindelijke re-integratieresultaat. Eiseres is van mening dat er in die maand geen zodanige kansen gemist zijn dat het resultaat van de re-integratie beter had kunnen zijn. Daarnaast is eiseres van mening dat onvoldoende is gemotiveerd waarom er rond juni 2018 mogelijkheden voor re-integratie waren en in de periode daarvoor niet. Immers, de door werknemer in maart 2018 gestarte behandeling was niet succesvol. De belastbaarheid van werknemer was dan ook niet verbeterd.
4. Voor de beoordeling van de opgelegde loonsanctie geldt het volgende toetsingskader.
4.1.
In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is, kort samengevat, bepaald dat het UWV het tijdvak waarover de werkgever het loon van werknemer moet doorbetalen, gedurende ten hoogste 52 weken verlengt indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
4.2.
In artikel 65 van de Wet WIA is bepaald dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
4.3.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224; hierna: de Beleidsregels) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
4.4.
Op grond van de Beleidsregels staat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van werknemer. Indien een dergelijk resultaat niet haalbaar is, is ook sprake van een bevredigend resultaat wanneer werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het loon vóór de ziekte. Indien het UWV het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling de aandacht worden gericht op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk is ondernomen. Indien geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader in de Beleidsregels wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen verlangd wanneer werknemer geen mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie onder meer de uitspraak van 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570) is het aan het UWV om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Dit gaat niet zo ver dat het UWV de concreet door de werkgever te nemen stappen ten aanzien van de re-integratie van werknemer moet formuleren. De concrete invulling van de re-integratie is een taak van eiseres als werkgever. Het bepaalde in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA brengt echter mee dat de door het UWV bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet dient te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat. Immers, alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen.
5. De rechtbank komt vervolgens tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat aan de loonsanctie slechts haar tekortkomingen in spoor 1 ten grondslag waren gelegd en dat het UWV bij het bestreden besluit het verwijt heeft uitgebreid door daarbij tekortkomingen in spoor 2 te betrekken. Uit het aan de loonsanctie ten grondslag liggende arbeidskundig rapport van 12 februari 2019 volgt dat toen reeds is geconstateerd dat bij het op 21 augustus 2018 opgestarte spoor 2 ten onrechte is uitgegaan van een marginale belastbaarheid van werknemer. In de rapportage is verder overwogen dat door dit onjuiste uitgangspunt spoor 2 voornamelijk is gericht geweest op het verkrijgen van werkritme, waardoor re-integratiekansen zijn gemist. Hieruit volgt dat aan de loonsanctie niet alleen tekortkomingen in spoor 1, maar ook in spoor 2 ten grondslag waren gelegd.
5.2.
Het UWV heeft in het bestreden besluit eiseres niet langer tekortkomingen in spoor 1 verweten. In geschil is dus de vraag of eiseres voldoende re-integratieactiviteiten heeft verricht in spoor 2. De rechtbank is, anders dan eisers, van oordeel dat dit niet het geval is.
5.3.
In zijn rapport van 30 januari 2019 heeft de verzekeringsarts gemotiveerd waarom, in tegenstelling tot wat de bedrijfsarts heeft aangenomen, in het geval van werknemer geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden of van marginale mogelijkheden. Zo is er geen sprake van disfunctioneren op alle niveaus, opname of intensieve dagbehandeling en ook uit het dagverhaal is niet gebleken van marginale mogelijkheden. Wel is sprake van een verminderde psychische belastbaarheid die leidt tot beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Echter, in tegenstelling tot de bedrijfsarts neemt de verzekeringsarts geen beperking aan ten aanzien van het concentreren/vasthouden van de aandacht, omdat hiervan niet is gebleken uit het dagverhaal van werknemer op het onderzoek tijdens het spreekuur. Zowel op energetische als op preventieve gronden neemt de verzekeringsarts een urenbeperking aan. Tot slot heeft de verzekeringsarts gemotiveerd dat, vanwege een ingezette behandeling, werknemer in de periode van maart 2018 tot juni 2018 verminderd belastbaar was. Hierdoor kon het actief opzetten van re-integratieactiviteiten in deze periode tijdelijk worden uitgesteld, hoewel van een situatie van geen benutbare mogelijkheden geen sprake was. Zeker rond juni 2018 waren er wel weer re-integratiemogelijkheden.
5.4.
In zijn rapportage van 14 augustus 2019 neemt de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) het oordeel van de verzekeringsarts over. Daaraan wordt toegevoegd dat bij een medisch beeld zoals bij werknemer geen volledige arbeidsongeschiktheid past. Activeren via de weg der geleidelijkheid is eerder een voorwaarde voor herstel dan gecontra-indiceerd. De aanwezige medische informatie ondersteunt dit standpunt. Dat in de periode september en oktober 2018 sprake was van een toename van de klachten vanwege een rechtszitting waardoor een situatie van geen benutbare mogelijkheden gold, zoals eiseres stelt, is volgens de verzekeringsarts B&B niet gebleken. Dat de rechtszitting een trigger heeft gevormd, erkent de verzekeringsarts B&B. Maar dat wil niet zeggen dat werknemer niet met re-integratie bezig kon zijn. Tot slot motiveert de verzekeringsarts B&B dat het slecht bereikbaar zijn van werknemer medisch niet te verklaren is, zodat dit geen reden kan zijn voor het achterwege laten van re-integratieactiviteiten.
5.5.
In zijn rapportage van 12 februari 2019 heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd waarom een loonsanctie gepast is. De arbeidsdeskundige is van mening dat eiseres de re-integratie heeft laten plaatsvinden op basis van een verkeerd vastgestelde belastbaarheid. Gedurende de hele ziekteperiode is uitgegaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden of marginale mogelijkheden, terwijl werknemer vanaf juni 2018 belastbaar was. Vanaf dat moment had gestart moeten worden met re-integratie, aldus de arbeidsdeskundige. Doordat de gehele periode ten onrechte is uitgegaan van een marginale belastbaarheid is het onderzoek in spoor 1 niet adequaat uitgevoerd. De activiteiten in spoor 2 zijn pas op 21 augustus 2018 gestart en waren voornamelijk gericht op het verkrijgen van werkritme. Hierdoor zijn re-integratiekansen gemist, aldus de arbeidsdeskundige.
5.6.
In zijn rapportage van 12 september 2019 schrijft de arbeidsdeskundige B&B dat hij van mening is dat de loonsanctie terecht is opgelegd. Ten aanzien van spoor 2 motiveert de arbeidsdeskundige B&B dat na het afronden van het arbeidsdeskundig onderzoek op 3 april 2018 gestart had moeten worden met de activiteiten in spoor 2. Aangezien de bedrijfsarts een arbeidsmogelijkhedenlijst heeft opgesteld, zag deze re-integratiekansen. Als de door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige geen reële arbeidsmogelijkheden zag, had deze op zijn minst de re-integratieactiviteiten vorm moeten geven, bijvoorbeeld door het uitzetten van een opdracht. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat er tot juni 2018 verminderde mogelijkheden waren, maar dat er vanaf juni 2018 weer gestart kon worden met re-integratieactiviteiten. Vanaf 21 augustus 2018 is het spoor-2-traject gestart, maar doordat ten onrechte is uitgegaan van marginale mogelijkheden, zijn er onvoldoende activiteiten verricht. Gelet op de vastgestelde belastbaarheid door de verzekeringsarts had zowel qua uren en inhoud als qua opbouw daarin meer verwacht mogen worden. Daarnaast merkt de arbeidsdeskundige B&B op dat voor het overige niet duidelijk is wat is ondernomen op het gebied van sollicitatieactiviteiten en netwerkbenadering.
5.7.
Uit de hiervoor genoemde rapportages volgt naar het oordeel van de rechtbank dat vanaf 21 augustus 2018 re-integratiekansen zijn gemist, omdat van de verkeerde belastbaarheid is uitgegaan. Tot juni 2018 wordt ook door de verzekeringsarts (B&B) onderschreven dat sprake was van geen of marginale mogelijkheden, maar die heeft gemotiveerd toegelicht waarom daar nadien geen sprake meer van was. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om aan deze motivering te twijfelen. De primaire verzekeringsarts stelde een functionele mogelijkhedenlijst op waaruit blijkt dat werknemer weliswaar op diverse rubrieken beperkt is en dat ook een urenbeperking van 4 uren per dag en 20 uren per week aan de orde is, maar dat geenszins sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eiseres is, weliswaar op advies van haar bedrijfsarts, er dus ten onrechte van uitgegaan dat die marginale belastbaarheid voortduurde. Daardoor is in spoor 2 voornamelijk ingezet op het verkrijgen van werkritme in welk kader werknemer vanaf begin oktober 2018 voor 1 uur per week aanwezig was bij een ander garagebedrijf in Eindhoven. Dit terwijl werknemer, zo volgt uit de rapportage van de verzekeringsarts B&B, gebaat is bij structuur en bezig zijn om afgeleid te worden. Niet alleen is deze activiteit te laat ingezet, maar ook biedt een activiteit van 1 uur per week de gewenste structuur niet. Verder zijn pas vanaf 14 november 2018 concrete sollicitatieactiviteiten ontplooid. Uit de terugkoppelingen van het door eiseres ingeschakelde re-integratiebedrijf blijkt verder niet wat aan netwerkbenaderingsactiviteiten is verricht. Het enkele benoemen van in dat kader in te zetten instrumenten – zoals loopbaanbegeleiding, een beroepskeuzetest, een rollenspel of wekelijkse sollicitatieactiviteiten – is onvoldoende. De re-integratie in spoor 2 is dus inadequaat verlopen wat het gevolg is van het feit dat eiseres onvoldoende re-integratieactiviteiten heeft verricht.
5.8.
Hieruit volgt dat het UWV terecht een loonsanctie aan eiseres heeft opgelegd. De beroepsgronden van eiseres, waarin een andere uitkomst wordt bepleit, slagen daarom niet.
6. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. J.J.J. Sillen, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 23 oktober 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.