Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 oktober 2020 in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats] , werknemer.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het UWV over een opgelegde loonsanctie. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. Schenk, was het niet eens met het besluit van het UWV dat zij het loon van een werknemer gedurende een jaar moest doorbetalen wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De werknemer had zich op 7 maart 2017 ziek gemeld en er waren verschillende contactmomenten geweest met de bedrijfsarts en procesregisseur. Het UWV had in zijn besluit van 14 februari 2019 geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende waren en had de loonsanctie gehandhaafd. Eiseres ging in bezwaar en beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat er re-integratiekansen waren gemist, met name in spoor 2 van de re-integratie. De rechtbank volgde de argumentatie van het UWV dat de werkgever ten onrechte was uitgegaan van een marginale belastbaarheid van de werknemer, terwijl er vanaf juni 2018 weer re-integratiemogelijkheden waren. De rechtbank concludeerde dat de loonsanctie terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de rol van het UWV in de beoordeling daarvan.