ECLI:NL:RBOBR:2020:3801

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
19/1040, 19/1041
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en waardering van onroerende zaken in WOZ-zaak met betrekking tot gemeente Valkenswaard

In deze WOZ-zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) en de waardering van een agrarisch object in geschil. De eiseres, eigenaar en gebruiker van het object, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarden voor de kalenderjaren 2017 en 2018. De rechtbank oordeelt dat de bevoegdheid tot het opleggen van de aanslagen op de wettelijk voorgeschreven wijze is overgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie Samenwerking A2-gemeenten. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar, die de aanslagen heeft opgelegd, bevoegd was om dit te doen, ondanks dat hij zich als heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard heeft gepresenteerd. De rechtbank geeft de heffingsambtenaar in overweging om zich voortaan als heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten te presenteren.

Inhoudelijk heeft de rechtbank de door verweerder vastgestelde waarden van respectievelijk € 709.000 voor 2017 en € 696.000 voor 2018 als aannemelijk beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de door haar bepleite waarden van € 531.792 niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat de aanslagen bevoegd zijn opgelegd en dat de beroepen van eiseres ongegrond zijn. De uitspraak is gedaan op 6 augustus 2020, waarbij de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 19/1040 en SHE 19/1041

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 augustus 2020 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J.M.C. van Santvoort),
en

de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten, verweerder

( [naam 1] ).

Procesverloop

Kalenderjaar 2017(SHE 19/1041)
Bij beschikking van 9 maart 2018, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: het agrarische object), per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017, vastgesteld op € 709.000. In dit geschrift zijn tevens voor het kalenderjaar 2017 de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) eigenarenheffing naar een grondslag van € 709.000 en de aanslag OZB gebruikersheffing naar een grondslag van € 378.000 bekendgemaakt.
Kalenderjaar 2018(SHE 19/1040)Bij beschikking van 28 februari 2018, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet WOZ de waarde van het hiervoor genoemde agrarische object, per waardepeildatum 1 januari 2017, voor het kalenderjaar 2018, vastgesteld op € 696.000. In dit geschrift zijn tevens voor het kalenderjaar 2018 de aanslag OZB eigenarenheffing, naar een grondslag van € 696.000, en de aanslag OZB gebruikersheffingnaar een grondslag van € 366.000 bekendgemaakt.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 15 maart 2019 (de bestreden uitspraken) heeft verweerder de waarden van de onroerende zaak voor beide kalenderjaren gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraken afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep voor kalenderjaar 2017 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 19/1041 en dat voor kalenderjaar 2018 onder zaaknummer SHE 19/1040.
Verweerder heeft voor beide kalenderjaren afzonderlijke verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft na de verweerschriften nadere stukken ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is ook verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is eigenaar en gebruiker van het agrarische object. Het object omvat een vrijstaand woonhuis (bouw afgerond in 2013; inhoud 754 m³), paardenstallen (bouwjaar 1985; aanbouw nachtverblijf uit het jaar 2007; oppervlakte (inclusief aanbouw) circa 960 m²), binnenbak (bouwjaar 2002; oppervlakte 1.829 m²), buitenbak (bouwjaar 1985; oppervlakte 600 m²), stacaravan en tuinhuis. Het perceel van het object heeft een totale oppervlakte van 19.252 m², met deels een agrarische bestemming en deels een woonbestemming. Een deel van het perceel betreft cultuurgrond en dat deel heeft verweerder dan ook buiten de waardering gehouden. Verweerder heeft de rest, een oppervlakte van 9.169 m², wel in de waardering van het agrarische object betrokken. Daarvan heeft verweerder 500 m² als grond bij woning en 8.669 m² als grond bij niet-woning (benoemd als agrarisch bouwblok) gewaardeerd. Ook is een aftrek toegepast voor de aanwezigheid van asbest.
Bevoegdheid tot het opleggen van de aanslagen
2. De aanslagen zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard . Ook zijn de uitspraken op bezwaar door de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard gedaan en in beroep heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard een verweerschrift ingediend. De vraag die de rechtbank (ambtshalve) moet beantwoorden is of de aanslagen bevoegd zijn opgelegd, omdat verweerder is aangewezen als heffingsambtenaar door en van de bedrijfsvoeringsorganisatie Samenwerking A2-gemeenten. Om die vraag te beantwoorden zal de rechtbank eerst beoordelen of de bevoegdheid tot het heffen van de onroerendzaakbelasting op de wettelijk voorgeschreven wijze is opgedragen aan de Samenwerking A2-gemeenten. Als dat zo is, zal de rechtbank beoordelen of de Samenwerking A2-gemeenten op de wettelijk voorgeschreven wijze een heffingsambtenaar heeft aangewezen. Als ook dat zo is, zal de rechtbank beoordelen welke consequenties moeten worden verbonden aan het feit dat de hiervoor genoemde proceshandelingen uit naam van de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard zijn verricht.
Bevoegdheid tot het heffen van onroerendezaakbelasting
3. De gemeente Valkenswaard is samen met de gemeenten Cranendonck en Heeze-Leende op 20 maart 2012 de gemeenschappelijke regeling Samenwerking A2-gemeenten (de Regeling) aangegaan. Ten tijde van het opleggen van onderhavige aanslagen gold de op 6 oktober 2016 gepubliceerde versie van de Regeling. [1] Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, tweede streepje, van de Regeling zijn de taken en bevoegdheden op het gebied van “belastingen: heffing en invordering (fiscaal)” opgedragen aan het bestuur van de Samenwerking A2-gemeenten. Verweerder heeft op de zitting aangegeven dat bij de oprichting van de Samenwerking A2-gemeenten is beoogd om (onder andere) de heffing en invordering van alle lokale belastingen van de deelnemende gemeenten over te hevelen aan de Samenwerking A2-gemeenten. Door het gemeentebestuur van de gemeente Valkenswaard is volgens verweerder sindsdien in het geheel geen (eigen) heffingsambtenaar meer aangewezen.
4. In de Memorie van Toelichting bij de Wet gemeenschappelijke regelingen is over dit onderwerp het volgende opgemerkt: “Om te voorkomen dat de bevoegdheid tot het heffen van een bepaalde belasting onbedoeld integraal komt te vervallen voor de besturen van de deelnemende gemeenten, dient steeds in de regeling zeer precies te worden aangegeven in hoeverre een dergelijke bevoegdheid wordt overgedragen.” [2] De Regeling blinkt op dit punt niet in duidelijkheid uit. Zo volgt uit artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van de Regeling dat alle daar genoemde taken onder het gebied “gegevensbeheer” vallen. Uit de toelichting op (een eerdere versie van) de Regeling [3] wordt niet duidelijk of ten aanzien van “belastingen: heffing en invordering (fiscaal)” daadwerkelijk de heffingsbevoegdheid wordt overgedragen of slechts het gegevensbeheer om die taak uit te kunnen voeren.
5. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op het feit dat de gemeente Valkenswaard ten tijde van het opleggen van de aanslagen kennelijk geen eigen heffingsambtenaar meer had en dat de heffingen geschieden door verweerder, het niet anders kan zijn dan dat beoogd is om de heffing en invordering van alle lokale belastingen van de gemeente Valkenswaard over te hevelen naar de Samenwerking A2-gemeenten. De bevoegdheid tot het heffen van de onroerendezaakbelasting is daarmee op de wettelijk voorgeschreven wijze opgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie Samenwerking A2-gemeenten.
Aanwijzen van de heffingsambtenaar
6. De bevoegdheid tot het opleggen van een gemeentelijke belastingaanslag ligt op grond van artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 231, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet (Gemw) bij de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen (hierna: de heffingsambtenaar). Indien voor de heffing van gemeentelijke belastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, biedt het bepaalde in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemw de wettelijke grondslag voor de aanwijzing van een ambtenaar van die bedrijfsvoeringsorganisatie als heffingsambtenaar.
7. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Regeling heeft de Samenwerking A2-gemeenten een heffingsambtenaar, een invorderingsambtenaar en een belastingdeurwaarder. De heffingsambtenaar is op grond van artikel 16, tweede lid, van de Regeling, de door het bestuur van de Samenwerking A2-gemeenten of namens hem door de directieraad aangewezen ambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten. Uit de door verweerder overgelegde Mandaatregeling gemeenschappelijke regeling Samenwerking A2-gemeenten blijkt dat het bestuur mandaat aan de directie heeft verleend om de heffingsambtenaar aan te wijzen. De directieraad heeft bij besluit van 27 november 2017 (het aanwijzingsbesluit) onder meer [naam 1] als heffingsambtenaar aangewezen. [4] De directieraad heeft in dat besluit verzuimd om te vermelden dat dit besluit in mandaat is genomen namens het bestuur zoals voorgeschreven in artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding daar in dit geval consequenties aan te verbinden, omdat in de Regeling al expliciet in de genoemde mandatering is voorzien. De rechtbank concludeert dat de Samenwerking A2-gemeenten op de wettelijk voorgeschreven wijze een heffingsambtenaar heeft aangewezen.
Consequenties van het verrichten van proceshandelingen uit naam van de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard
8. Niet in geschil is dat verweerder de onderhavige aanslag heeft opgelegd. Verweerder heeft daarbij gebruik gemaakt van het briefpapier van de gemeente Valkenswaard . Daarnaast zijn ook diverse andere proceshandelingen, waaronder de uitspraak op bezwaar, gedaan door verweerder als ‘heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard ’. De rechtbank is van oordeel dat dit niet leidt tot een bevoegdheidsgebrek: verweerder heeft al deze handelingen immers verricht optredend als heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 232, vierde lid, letter a, in samenhang gelezen met artikel 231, tweede lid, letter b, van de Gemw. [5] Dit betekent dat de rechtbank geen consequenties verbindt aan het feit dat verweerder de proceshandelingen in naam van de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard heeft verricht. Wel geeft de rechtbank verweerder nadrukkelijk in overweging om zich voortaan niet langer te presenteren als heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard , maar als heffingsambtenaar van de (bedrijfsvoeringsorganisatie) Samenwerking A2-gemeenten.
Conclusie
9. De aanslagen zijn naar het oordeel van de rechtbank bevoegd opgelegd. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het (inhoudelijke) geschil tussen partijen.
Geschil en beoordeling
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de hiervoor, onder het kopje ‘Feiten’, vermelde gebouwde en ongebouwde eigendommen een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ – en daarmee één onroerende zaak – vormen. De gebouwde en ongebouwde eigendommen zijn ook bij dezelfde belastingplichtige, te weten eiseres, in gebruik. De rechtbank sluit zich aan bij dit gezamenlijke standpunt van partijen, dat naar haar oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
11. In geschil zijn de waarden van het agrarisch object op de waardepeildata 1 januari 2016 en 1 januari 2017. Eiseres bepleit, zoals op de zitting nader toegelicht, een waarde van € 531.792 voor beide waardepeildata en verwijst ter onderbouwing daarvan naar een rekenoverzicht dat door de boekhouder van eiseres, [naam 2] , voor het kalenderjaar 2018 is opgesteld.
12. Verweerder verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarden (€ 709.000 voor waardepeildatum 1 januari 2016 en € 696.000 voor waardepeildatum 1 januari 2017) naar de gelijkluidende getaxeerde waarden (afgerond), zoals opgenomen in de waardematrices die zijn gevoegd bij het verweerschrift, en zijn ondersteund door diverse foto’s en een grondprijsberekening. Deze matrices zijn blijkens het verweerschrift opgesteld door verweerder, die tevens gecertificeerd WOZ-taxateur is.
13. Op verweerder rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiseres is aangevoerd.
14. De rechtbank stelt vast dat partijen, mede gelet op wat zij daarover in de procedure die is geëindigd met de uitspraak van 2 juni 2017 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch [6] over een eerder belastingjaar (2014) hebben verklaard, er niet van mening over verschillen dat het agrarische object een niet-woning is, wat de woondelen en de niet-woondelen zijn en wat de objectkenmerken zijn. Eiseres heeft ter zitting ook erkend dat enkel nog de hoeveelheid grond die in de waardering aan het niet-woningdeel van het object moet worden toegekend, de waarde van die grond, alsmede de waarde van de woning in geschil zijn. De rechtbank zal zich gelet daarop hierna dan ook beperken tot een beoordeling van wat tussen partijen nog wel in geschil is.
Hoeveelheid grond bij niet-woning
15. Naar aanleiding van de door eiseres ingestelde beroepen heeft verweerder de oppervlakte van de in de waardering van het object betrokken grond bij woning en bij niet-woning opnieuw nagerekend en daarvan luchtfoto’s overgelegd. Verweerder komt op grond van deze meting tot de conclusie dat de oppervlakte van de grond bij niet-woning eigenlijk 285 m² groter is dan waar hij in de waardering van is uitgegaan, dus 8.954 m² in plaats van 8.669 m². Verweerder is echter bij de waardering van het agrarische object, blijkens de door hem overgelegde taxatiematrices, van de lagere hoeveelheid grond bij niet-woning (8.669 m²) uitgegaan. Eiseres betwist de juistheid van de door verweerder verrichte meting op zichzelf niet, maar stelt daar, onder verwijzing naar het door [naam 2] opgestelde rekenoverzicht, tegenover dat maximaal 2.500 m² als grond bij niet-woning in de waardering had mogen worden betrokken, omdat de rest volgens eiseres onder de cultuurgronduitzondering valt.
16. De rechtbank overweegt dat eiseres desgevraagd ter zitting heeft bevestigd dat de situatie ter plaatse qua grondgebruik sinds 2014 niet veranderd is. Dit betekent dat ook voor de onderhavige kalenderjaren (2017 en 2018) mag worden uitgegaan van wat over de hoeveelheid in de waardering te betrekken grond door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de hiervoor genoemde uitspraak van 2 juni 2017 geoordeeld is. Dit heeft verweerder ook gedaan. De rechtbank gaat daarom bij de beoordeling van het geschil uit van de objectonderdelen, zoals die zijn vermeld op de waarderingsmatrices die zijn gevoegd bij het verweerschrift, inclusief de grootte van de grond bij niet-woning zoals verweerder die heeft gehanteerd, te weten 8.669 m². De rechtbank gaat voorbij aan de verder niet onderbouwde stelling van eiseres dat maximaal 2.500 m² als grond bij niet-woning in de waardering mag worden betrokken omdat het overige deel onder de cultuurgronduitzondering zou vallen. Eiseres heeft die stelling op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De rechtbank concludeert hiermee dat verweerder niet teveel grond bij niet-woning in de waardering heeft betrokken.
Waarde van de woning en van de grond bij niet-woning
17. Verweerder heeft voor de waardering van het agrarische object aansluiting gezocht bij de landelijke taxatiewijzers ‘Agrarische gebouwen’ en ‘Grond bij agrarische objecten’ voor beide waardepeildata. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van 23 juli 2013 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch [7] , voorop dat deze taxatiewijzers als hulpmiddel kunnen dienen bij de waardering van het onderhavige agrarische object. Taxatiewijzers zijn een op de uitgangspunten van de Wet WOZ gebaseerd taxatie‑ instrument, met behulp waarvan, door verzameling en analyse van marktgegevens van objecten, de waarde in het economische verkeer van - in dit geval agrarische - (deel)objecten kan worden bepaald. Taxatiewijzers bevatten algemene gegevens met betrekking tot de waardering van onroerende zaken, zijn gebaseerd op landelijke transactiecijfers en houden geen rekening met de specifieke kenmerken van de afzonderlijke onroerende zaken. De vermelding van een kengetal in deze taxatiewijzers kan een aanwijzing zijn voor de grootte van dat kengetal in een specifieke casus, maar steeds zal de taxateur zich rekenschap moeten geven van de individuele omstandigheden van de onroerende zaak.
18. Partijen verschillen, buiten de waarde van de woning en de grond bij niet-woning, niet noemenswaardig van mening over de aan de overige objectonderdelen toe te kennen deelwaarden. In dit geval heeft verweerder voor de onderbouwing van de waarde van de woning gebruikgemaakt van de taxatiewijzer ‘Agrarische gebouwen’ en voor de grondwaarde, meer specifiek de grondwaarde bij niet-woning, van de taxatiewijzer ‘Grond bij agrarische objecten’ voor de in geschil zijnde kalenderjaren. Uit de taxatiewijzers volgt dat de waarde van de woning en de grondwaarde worden berekend aan de hand van de transacties die voorafgaand aan de waardepeildata hebben plaatsgevonden. Bij het object van eiseres is sprake van een zogenaamd agrarisch erf met een woning.
19. Verweerder is voor wat betreft de woning uitgegaan van het in de taxatiewijzer ‘Agrarische gebouwen’ opgenomen archetype ‘woning vrijstaand (luxe)’. Bij dit archetype is, uitgaande van een standaardgrootte van 700 m³, sprake van een range van waarden per m³, die afhankelijk van het bouwjaar van € 300 tot € 450 loopt. Verweerder heeft voor de woning van eiseres, die 754 m³ groot is en waarvan de bouw in 2013 is afgerond, een waarde van € 400 per m³ voor kalenderjaar 2017, respectievelijk € 399 per m³ voor kalenderjaar 2018, gehanteerd.
20. De taxatiewijzer ‘Grond bij agrarische objecten’ geeft ter bepaling van de grondwaarde een uitsplitsing naar landbouwgebieden. Het object van eiseres, gelegen in de gemeente Valkenswaard , valt onder het gebied Midden Noord-Brabant (code 62). Voor dit gebied is in de taxatiewijzer een grondstaffeling te vinden. Al naar gelang de perceelgrootte toeneemt, vindt een afstaffeling plaats. Op basis van de berekende perceelgrootte die in de waardebepaling is betrokken (9.169 m²) heeft verweerder op grond van de staffeling voor een erf met woning in het gebied Midden Noord-Brabant (te vinden op bladzijde 32 van de taxatiewijzers) de totale grondwaarde berekend. Bij het verweerschrift heeft verweerder een bijlage verstrekt waarop de berekening is weergegeven. In de waardematrix heeft verweerder vervolgens een onderverdeling gemaakt voor de grond bij woning en de grond bij niet-woning. Dit heeft er toe geleid dat verweerder voor beide kalenderjaren als deelwaarde voor grond bij woning een bedrag van € 11.665 heeft opgenomen, en voor grond bij niet-woning € 202.247.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de taxatiewijzers en met de door hem overgelegde taxatiematrices de door hem vastgestelde waarde van de woning en van de grond bij niet-woning voor beide kalenderjaren aldus voldoende onderbouwd heeft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres onvoldoende tegen de door verweerder gegeven onderbouwing van deze waarden heeft ingebracht. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
22. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat de woning te hoog gewaardeerd is, maar deze stelling in het geheel niet onderbouwd. Het door eiseres overgelegde rekenoverzicht met daarin een niet nader uitgesplitste waarde voor ‘woonhuis incl. ondergrond en tuin’ van € 312.591 voor beide kalenderjaren kan niet als een dergelijke onderbouwing dienen. Overigens is deze waarde zelfs nog hoger dan wat verweerder in het kalenderjaar 2018 voor de woning en de grond bij woning heeft gehanteerd, te weten € 312.511 (€ 300.846 voor de woning en € 11.665 voor de grond bij woning).
23. Hetzelfde heeft voor de waarde van de grond bij niet-woning te gelden. Verweerder heeft met de door hem gehanteerde gemiddelde waarde van € 23,33 per m² toepassing gegeven aan de in de landelijke taxatiewijzer ‘Grond bij agrarische objecten’ opgenomen grondstaffel voor het gebied waarin het agrarische object ligt (Midden Noord-Brabant, code 62 in de taxatiewijzer). De enkele niet onderbouwde stelling van eiseres dat voor de grond bij niet-woning een waarde van € 15 per m² had moeten worden gebruikt, is onvoldoende om daaraan af te doen.
De door eiseres bepleite waarden
24. Eiseres heeft ter onderbouwing van de door haar voor beide waardepeildata in geschil bepleite waarde van € 531.792 verwezen naar het eerdergenoemde rekenoverzicht van haar boekhouder [naam 2] .
25. De rechtbank stelt allereerst vast dat dit rekenoverzicht blijkens de titel ervan, enkel op kalenderjaar 2018 betrekking heeft. Dat betekent dat de door eiseres voor kalenderjaar 2017 bepleite waarde in het geheel niet onderbouwd is. Nu deze waarde door verweerder wel betwist wordt, moet alleen al daarom worden geoordeeld dat eiseres de door haar bepleite waarde voor kalenderjaar 2017 niet aannemelijk heeft gemaakt.
26. Ten aanzien van kalenderjaar 2018 stelt de rechtbank vast dat eiseres te weinig grond in de waardering betrokken heeft: in totaal 3.000 m², waarvan 500 m² bij woning en 2.500 m² bij niet-woning. Zoals de rechtbank hiervoor in deze uitspraak geoordeeld heeft, bestaat geen aanleiding slechts 2.500 m² als grond bij niet-woning in de waardering te betrekken. Verder kan uit het door eiseres overgelegde rekenoverzicht niet worden opgemaakt waarop de daarin genoemde in geschil zijnde (deel)waarden gebaseerd zijn, waardoor de rechtbank deze (deel)waarden niet kan toetsen. De rechtbank oordeelt dat eiseres ook de door haar voor kalenderjaar 2018 bepleite waarde niet aannemelijk heeft gemaakt.
Conclusie
27. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door hem vastgestelde waarde van het agrarische object voor beide waardepeildata in geschil aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft de door haar bepleite waarden niet aannemelijk gemaakt. Dat betekent dat de door verweerder voor de kalenderjaren 2017 en 2018 vastgestelde waarden niet te hoog zijn vastgesteld.
28. De beroepen zijn in beide zaken ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. A.F. Vink, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 6 augustus 2020.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Stcrt. 2016, 53300.
2.Kamerstukken II 1980-81, 16 538, nr. 3, p. 43.
3.Toelichting op de gemeenschappelijke regeling Samenwerking A2-gemeenten van 22 september 2015, gepubliceerd op https://www. [woonplaats] .nl.
4.Gemeenteblad 2017, nr. 232876.
5.Vgl. gerechtshof Den Haag 19 september 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2447.