4.8.Naar het oordeel van het Hof dient in een geval waarin een belastingplichtige een dergelijke proceshouding inneemt een nuancering aangebracht te worden op het in het arrest Hoge Raad 20 oktober 2017, nr. 16/02241, ECLI:NL:HR:2017:2656 opgenomen uitgangspunt dat eenieder aan wie een WOZ-beschikking is bekend gemaakt, verondersteld wordt belang te hebben bij het bepleiten van een hogere waarde. De omstandigheid dat een belastingplichtige tegenstrijdige standpunten inneemt (enerzijds dat de beschikte waarde verhoogd dient te worden en anderzijds dat de beschikte waarde verlaagd dient te worden) levert, naar het oordeel van het Hof, namelijk dusdanig sterke aanwijzingen op dat het werkelijke belang niet gelegen is in verhoging van de beschikte waarde, dat voornoemd - vanwege praktische overwegingen gehanteerde - uitgangspunt ter zijde geschoven dient te worden. Naar het oordeel van het Hof mag in dergelijke gevallen nader bewijs worden verlangd van het belang bij het verhogen van de beschikte waarde.” Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze overwegingen van het Hof ’s-Hertogenbosch onverkort van toepassing in gevallen als het onderhavige, waarin eiser niet twee tegenstrijdige waarden tegelijkertijd bepleit, maar dit primair en subsidiair doet.
9. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat hij met betrekking tot het bedrijfsobject belang heeft bij een hogere waarde. De enkele stelling op de zitting dat eiser een belang kan hebben bij een hogere WOZ-waarde voor het bewerkstelligen van toekomstige huurverhogingen of het creëren van financieringsruimte (bij een eventuele verkoop), is daartoe onvoldoende, nog los van de vraag of een WOZ-waarde van twee jaar geleden van enig belang kan zijn voor een financiering of huurverhoging in de toekomst. Zonder nader bewijs voor die stellingen, dat ontbreekt, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zich deze situatie voordoet. Daarbij komt dat eiser tot zeer kort voor de zitting steeds een lagere waarde heeft voorgestaan, wat niet strookt met het standpunt dat er een belang is bij een hogere waarde vanwege de door eiser aangegeven redenen.
10. De rechtbank zal dan ook eisers subsidiaire standpunt dat de vastgestelde waarde van
€ 2.739.000 dient te worden verhoogd tot € 3.629.000 buiten beschouwing laten en alleen eisers primaire standpunt dat de vastgestelde waarde van € 2.739.000 dient te worden verlaagd tot € 1.999.000, beoordelen.
11. Gelet op het primaire standpunt van eiser dient verweerder aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is (zie het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5545). De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd. 12. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, een taxatierapport overgelegd dat op 21 januari 2020 is uitgebracht door [naam] , taxateur bij de gemeente Eindhoven. Het taxatierapport bevat de volgende waarde-opbouw:
Omschrijving
Bwjr
Laag
Opp.
Diff.
Bhw/m2
Bhw
Bhwkf
Waarde
Winkel/verkoopruimte
1952
63
100
1.29
81.27
17,4
1.414.098
Winkel/verkoopruimte
1952
63
75
1.29
60.952
17,4
1.060.574
Winkel/verkoopruimte
1952
9
50
1.29
5.805
17,4
101.007
Opslag/magazijn
1952
-1
135
25
1.29
43.537
17,4
757.553
Opslag/magazijn
1952
1
60
13
1.29
10.062
17,4
175.079
Opslag/magazijn
1952
2
60
7
1.29
5.418
17,4
94.273
Opslag/magazijn
1952
3
30
4
1.29
1.548
17,4
26.935
Getaxeerde waarde
208.593
17,4
3.629.518
WOZ-waarde
3.629.000
Toelichting op de waarde-opbouw:
Bwjr:bouwjaar. Opp.:oppervlakte. Diff: differentiatie in %. Bhw: Brutohuurwaarde. Bhwkf: brutohuurwaardekapitalisatiefactor
De in de kolom “Diff.” vermelde differentiaties zijn de uitkomst van de toepassing van de zogeheten ITZA-methode. “ITZA” staat voor “In Terms of Zone A”. Uitgangspunt van de ITZA-methode is dat de huurwaarde per m2 niet voor alle delen (“zones”) van de onroerende zaak gelijk is. De huurwaarde per m2 van elke onderscheiden zone wordt uitgedrukt in een percentage van de huurwaarde van de zone met het hoogste economische nut (hier: de eerste in de waarde-opbouw genoemde winkel/verkoopruimte).
De brutohuurwaarde (Bhw) is gebaseerd op de rond de waardepeildatum bedongen huren voor twee vergelijkingsobjecten ( [adres 4] en [adres 5] ).
Voor de onderbouwing van de brutohuurwaardekapitalisatiefactor (Bhwkf) is gebruik gemaakt van zowel de rond de waardepeildatum bedongen verkoopprijzen van twee vergelijksobjecten ( [adres 2] en [adres 3] ) als een afzonderlijke berekening op basis van het nettorendement conform de Taxatiewijzer en kengetallen Deel 24 Huurwaardekapitalisatiefactor Waardepeildatum 1 januari 2018 (de Taxatiewijzer huurwaardekapitalisatiefactor).
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het door hem overgelegde taxatierapport en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van het bedrijfsobject niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
In het taxatierapport is de brutohuurwaarde van het bedrijfsobject op een consistente en inzichtelijke wijze herleid uit de rond de waardepeildatum bedongen jaarhuren van de vergelijkingsobjecten [adres 4] en [adres 5] , waarbij in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen het bedrijfsobject en de vergelijkingsobjecten en tussen de vergelijkingsobjecten onderling.
Ter onderbouwing van de brutohuurwaardekapitalisatiefactor van het bedrijfsobject heeft de taxateur van verweerder de rond de waardepeildatum behaalde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten [adres 2] en [adres 3] gedeeld door de bruto huurwaarden van de vergelijkingsobjecten, die, net als de bruto huurwaarde van het bedrijfsobject, op een consistente en inzichtelijke wijze zijn herleid uit de rond de waardepeildatum bedongen jaarhuren van de vergelijkingsobjecten [adres 4] en [adres 5] . De onroerende zaken [adres 2] en [adres 3] zijn goed vergelijkbaar met het bedrijfsobject. Met de verschillen tussen het bedrijfsobject en deze vergelijkingsobjecten en tussen de vergelijkingsobjecten onderling is in voldoende mate rekening gehouden. De aldus berekende brutohuurwaardekapitalisatiefactoren van 27 ( [adres 2] ) en 25,2 ( [adres 3] ) zijn aanzienlijk hoger dan de in het taxatierapport aan het bedrijfsobject toegekende brutohuurwaardekapitalisatiefactor van 17,4. Deze brutohuurwaardekapitalisatiefactor wordt bevestigd door de uitkomst van de berekening op basis van het nettorendement conform de Taxatiewijzer huurwaardekapitalisatiefactor.
14. Hetgeen eiser in zijn reactie van 11 februari 2020 op het door verweerder overgelegde taxatierapport heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De bij deze reactie overgelegde huurovereenkomst van 16 december 2008 waarbij het bedrijfsobject met ingang van 1 februari 2009 voor een jaarhuur van € 307.500 door [bedrijf 1] B.V. is verhuurd aan [bedrijf 2] B.V., is niet geschikt om bij de bepaling van de waarde van het bedrijfsobject te worden gebruikt omdat de huurovereenkomst circa tien jaar voor de waardepeildatum is gesloten.
Voor zover eiser op de zitting heeft aangevoerd dat de in verweerders taxatierapport genoemde oppervlakte van de derde verdieping (30 m²) niet juist is en 60 m² had moeten zijn, merkt de rechtbank op dat verweerder dit op de zitting heeft erkend. Nu moet worden vastgesteld dat te weinig vierkante meters in de waardebepaling zijn betrokken, kan dit naar het oordeel van de rechtbank evenmin leiden tot de conclusie dat de waarde te hoog is bepaald.
15. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voor zover eiser heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wijst de rechtbank dit verzoek af omdat van een overschrijding van die termijn geen sprake is.