ECLI:NL:RBOBR:2020:2437

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
19/1169
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weigering van verzoek om verwijdering van persoonsgegevens en schadevergoeding door gemeente Helmond

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond. De eiser had verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de systemen van de gemeente, alsook om een schadevergoeding van € 1.000,- op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het college had eerder, op 5 oktober 2018, geweigerd om de persoonsgegevens te wissen en had het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser stelde dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig waren verwerkt, omdat deze op het VNG-forum waren gepubliceerd.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geweigerd de persoonsgegevens te wissen, omdat deze rechtmatig waren verwerkt. De rechtbank vond dat de verwijzing naar eerdere besluiten door het college niet onterecht was en dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding ook terecht was. De rechtbank vernietigde echter het bestreden besluit voor zover het betrekking had op de afwijzing van de schadevergoeding, omdat het college dit niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank concludeerde dat de verwerking van de persoonsgegevens niet onrechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser werd in het gelijk gesteld voor de proceskosten, die op € 1.076,02 werden vastgesteld, en het college werd opgedragen het griffierecht terug te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1169

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, het college

(gemachtigden: mr. P. Helmus en E. Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft het college geweigerd door de gemeente Helmond verwerkte persoonsgegevens van eiser te wissen en geweigerd eiser een schadevergoeding toe te kennen.
Bij besluit op bezwaar van 8 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 maart 2020. Eiser is naar de zitting gekomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek zijn twee brieven van eiser binnengekomen met de data 4 maart 2020 en 12 april 2020.

Overwegingen

Het verzoek van eiser
1. Bij brief van 29 augustus 2018 heeft eiser onder verwijzing naar artikel 17, eerste lid, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het college verzocht al zijn persoonsgegevens te verwijderen uit alle systemen van de gemeente. Daarbij heeft eiser gesteld dat het college zijn persoonsgegevens heeft gepubliceerd op het online forum van de VNG (hierna: VNG-forum) en/of per e-mail heeft doorgezonden aan andere bestuursorganen.
Daarnaast heeft hij onder verwijzing naar artikel 82 van de AVG verzocht om een schadevergoeding van € 1.000,- als mocht blijken dat het college zijn persoonsgegevens inderdaad online heeft gezet op het VNG-forum en/of heeft doorgezonden aan andere bestuursorganen.
De besluitvorming door het college
2. Bij het primaire besluit heeft het college eiser laten weten dat het college niet zijn persoonsgegevens wist, omdat die gegevens op rechtmatige wijze zijn verwerkt, zoals het college eerder bij besluit van 4 december 2017 op eisers verzoek heeft toegelicht. Het college heeft verder bestreden dat het gegevens over eiser online, op het VNG-forum, heeft gezet of zijn gegevens heeft doorgemaild naar andere bestuursorganen. Van een onrechtmatige gegevensverwerking is volgens het college geen sprake, zodat eiser ook geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding.
3. Bij het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit gehandhaafd. In 2013 heeft de gemeente Helmond weliswaar persoonsgegevens gedeeld met de gemeente Almere, maar die verwerking was niet onrechtmatig. Eiser had in 2013 niet alleen bij de gemeente Helmond een Wob-verzoek ingediend, maar ook bij een aantal andere gemeenten, waaronder de gemeente Almere. Bij de behandeling van dat verzoek wilde de gemeente Almere onderzoeken of er wellicht sprake was van misbruik van recht, of de indiening van het Wob-verzoek uitsluitend of voornamelijk te maken heeft met incasseren van proceskostenveroordelingen en/of dwangsommen. In verband met dit onderzoek is door de gemeente Helmond aan de gemeente Almere bevestigd dat eiser bij de gemeente Helmond een soortgelijk Wob-verzoek heeft ingediend. Daarmee zijn niet meer gegevens verstrekt dan de gemeente Almere nodig had om haar publieke taak uit te voeren. De verstrekking van die gegevens was daarom niet onrechtmatig, aldus het college.
(De omvang van) het beroep en de beoordeling
4.1
Eiser vindt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat niet duidelijk zou zijn wat de grondslag is van de afwijzing van het verzoek. In het primaire besluit is verwezen naar artikel 17, derde lid, van de AVG en in het bestreden besluit naar artikel 4:6 van de Awb. Op de zitting heeft het college desgevraagd aangegeven dat aan het bestreden besluit artikel 4:6 van de Awb ten grondslag is gelegd.
4.2
De rechtbank is het met eiser eens dat de weergave door het college van de artikelen bij de verschillende beslisonderdelen beter had gekund. Dat heeft het college zelf ook erkend. Toch is het – het geheel overziend – wel duidelijk wat het college heeft willen beslissen: afwijzing vanwege een herhaald verzoek ten aanzien van de inzage en een inhoudelijke ongegrondverklaring ten aanzien van het verzoek om verwijdering en handhaving van de afwijzing van 5 oktober 2018 van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de (lichte) onduidelijkheid in de weergave van deze tweedeling gevolgen te verbinden. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank constateert dat eisers onder 1. genoemde verzoek geen inzageverzoek bevat. Eisers gemachtigde heeft aangevoerd dat dit wel moet worden ingelezen. De rechtbank gaat daarin niet mee. De omvang van het geding mag niet afhangen van de welwillendheid van de lezer.
Eiser had bij twijfel over hoe hij zijn verzoek moest formuleren een gemachtigde kunnen inschakelen, zoals hij dat vanaf de bezwaarfase wel heeft gedaan. De rechtbank zal zich hierna daarom alleen nog richten op het verzoek om verwijdering en het verzoek om schadevergoeding.
Verzoek om verwijdering
6.1
Eiser stelt allereerst dat het college geen toepassing aan artikel 4:6 van de Awb had mogen geven onder verwijzing naar het onder 2. genoemde besluit van 4 december 2017, omdat geen sprake is van een herhaalde aanvraag. De rechtbank stelt vast dat door middel van laatstgenoemd besluit een beslissing is gegeven op een inzageverzoek van eiser, wat iets anders is dan verzoeken om verwijdering en schadevergoeding zoals in deze procedure aan de orde. De beroepsgrond treft doel. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit ten aanzien van dit besluitonderdeel vernietigen en, doen wat het college had moeten doen, op grond van de aangevoerde bezwaren het primaire besluit heroverwegen.
6.2
Eiser vindt dat het delen van zijn persoonsgegeven met de gemeente Almere onrechtmatig was. Er is geen duidelijke wettelijke grondslag en het noemen van eisers achternaam had achterwege gelaten kunnen worden.
6.3
De rechtbank overweegt als volgt. Bij het college kan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek tot openbaarmaking en verstrekking van informatie over een bestuurlijke aangelegenheid worden ingediend. De uitvoering van de Wob is een publiekrechtelijke taak van het college (en van andere colleges). Het op een verzoek van een andere gemeente noemen van de naam van eiser in een mail gericht aan een andere gemeente, had in dit geval tot doel een goede uitvoering van de Wob te verzekeren en te voorkomen dat de Wob wordt misbruikt om dwangsommen te innen bij het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek. Dit doel is in overeenstemming met artikel 8, onder e, van de Wbp en artikel 6, eerste lid, onder e, van de AVG. Het doel van de verwerking stond in verhouding tot de inbreuk op de privacy van eiser en kon niet met minder ingrijpende middelen worden bereikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval de verwerking van het persoonsgegeven van eiser niet onrechtmatig is.
6.4
Hieruit volgt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het besluitonderdeel verzoek om verwijdering, in stand kunnen blijven.
Schadevergoeding
7.1
Eiser heeft in zijn onder 1. genoemde verzoek verzocht om hem een schadevergoeding van € 1.000,- toe te kennen op basis van artikel 82 van de AVG. Het college heeft dit in bezwaar gehandhaafde verzoek door middel van het bestreden besluit ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser een schadevergoeding van € 5.000,- gevorderd.
7.2
Uit artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb volgt dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Het college had het bezwaar, voor zover het daar betrekking op heeft, gelet op artikel 7:11, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 april 2020 een viertal uitspraken gedaan die gaan over de AVG en Wbp en daarmee samenhangende verzoeken om schadevergoeding. De Afdeling heeft daarin – kort gezegd - geoordeeld dat de bestuursrechter naar haar oordeel bevoegd is om op grond van artikel 8:88 van de Awb een verzoek om vergoeding van materiële of immateriële schade als gevolg van een handelen in strijd met de AVG door een bestuursorgaan te beoordelen. De Afdeling ontleent hiertoe argumenten aan de AVG en de Uitvoeringswet AVG. Voor de volledige overwegingen verwijst de rechtbank naar die uitspraken. [1] De rechtbank zal het ingestelde beroep voor zover het betrekking heeft op de verzochte schadevergoeding verder aanmerken als een aan de rechtbank gericht verzoek om het college te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding
7.4
De rechtbank heeft in overweging 6.3 van deze uitspraak overwogen dat de verwerking niet onrechtmatig was. Dat betekent dat eiser geen aanspraak kan maken op schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Verzoek heropening en stellen van prejudiciële vragen
8.1
Met zijn brief van 4 maart 2020 heeft eiser een procedurenummer genoemd van een (dan nog toekomstige) uitspraak van de Afdeling. Op de zitting is besproken dat eiser die informatie nog zou toezenden. De rechtbank heeft kennisgenomen van die brief en een kopie daarvan ter informatie aan het college gestuurd.
8.2
Met zijn brief van 12 april 2020 heeft eiser de rechtbank verzocht het onderzoek te heropenen en prejudiciële vragen te stellen over het schadebegrip in de AVG.
8.3
De rechtbank wijst het verzoek af. Daartoe is van belang dat eisers verzoek geen (voorstel voor) te stellen prejudiciële vragen bevat. Het verzoek is in het geheel niet onderbouwd. Verder is van belang dat op de zitting het schadebegrip in de AVG uitvoerig aan de orde is gekomen en dat eiser daarover zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt. Ook inhoudelijk ziet de rechtbank geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek. Er is in deze zaak geen aanleiding voor een schadevergoeding. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in deze uitspraak onder 6 en 7.
8.4
Eisers brief van 12 april 2020 blijft buiten beschouwing, maar wordt wel in het dossier opgenomen. [2]
Conclusie en afronding
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het college veroordelen in eisers proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,-). Verder heeft eiser vergoeding geclaimd van reis- en verletkosten. Op de zitting zijn drie zaken behandeld tegen drie verschillende bestuursorganen. In twee van deze zaken komt de rechtbank tot een gegrondverklaring. De rechtbank deelt de reiskosten daarom door twee en zal het college veroordelen tot een bedrag van € 19,02. Wat betreft de verletkosten stelt de rechtbank vast dat eiser deze kosten niet heeft onderbouwd. Dat betekent dat de rechtbank op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2012, BV9511 uitgaat van het minimumtarief van € 7,--. De rechtbank zal het college opdragen om € 7,-- aan verletkosten te betalen aan eiser. De totale proceskostenvergoeding die het college moet voldoen aan eiser bedraagt dus € 1.076,02. Het college zal ook het griffierecht moeten terugbetalen aan eiser.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover die zien op het besluitonderdeel verzoek om verwijdering, in stand blijven;
  • verklaart het bezwaar, voor zover dat ziet op het besluitonderdeel verzoek om schadevergoeding, niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van totaal
€ 1076,02.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, voorzitter, en mr. A.F. Vink en
mr. F.A.M.C. Habraken-Hermans, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e
De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
e. de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.
Artikel 17
In artikel 17 lid 1 AVG is geregeld in welke gevallen een betrokkene recht op gegevenswissing (“recht op vergetelheid”) heeft. In lid 3 is geregeld in welke gevallen dit recht niet bestaat.
Artikel 82, eerste lid
Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:6
Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 7:1
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken (…).
(…)
Artikel 7:11
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
(…)
Artikel 8:4
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
(…)
f. inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.
(…)
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
(…).
(…)
Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (Niet-Kei-zaken) 2017
Artikel 2.16
Indien stukken tien dagen of minder voor de zitting door de bestuursrechter zijn ontvangen, beslist de bestuursrechter of deze stukken buiten beschouwing blijven. De beslissing wordt door de bestuursrechter uiterlijk in de uitspraak kenbaar gemaakt.
Stukken die na de sluiting van het onderzoek ter zitting ongevraagd zijn ingediend blijven buiten beschouwing. Een uitzondering geldt voor stukken die aanleiding hebben gegeven tot heropening van het onderzoek. De beslissing wordt door de bestuursrechter uiterlijk in de uitspraak kenbaar gemaakt.
De stukken die buiten beschouwing blijven, blijven in het dossier opgenomen.

Voetnoten

2.Zie artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (Niet-Kei-zaken) 2017