Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 mei 2019,
- het proces-verbaal van comparitie van 3 maart 2020 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
€ 250.000,00 overgemaakt naar LAMAS. In totaal heeft LAMAS € 990.000,00 ontvangen van HVT.
- 29 augustus 2013: € 50.000,00,
- 30 augustus 2013: € 50.000,00,
- 2 september 2013: € 50.000,00,
- 10 september 2013: € 25.000,00,
- 30 september 2013: € 20.000,00,
3.Het geschil
4.De beoordeling
De vordering van Lammers q.q. is niet verjaard
€ 195.000,00 over te gaan. Door deze brief is de verjaring gestuit. Lammers q.q. behoudt zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voor, zoals artikel 3:316 BW voorschrijft voor stuiting van verjaring. Dat de term ‘stuiting’ niet in de brief staat, doet aan de stuitende werking van de brief niet af.
In de artikelen 21 en 22a Fw staat een aantal bijzondere gevallen van verworven middelen die buiten de boedel vallen, maar dat betreft geen vergelijkbare situaties met het onderhavige geval.
Anders dan [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat Lammers q.q. geen vordering heeft ingesteld die evident ongegrond was. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden daarom op de gebruikelijke wijze begroot op:
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)