In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurder van een vennootschap in het kader van een faillissement. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.G. Moeijes, is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin de curator van het faillissement van [X] hem aansprakelijk had gesteld voor onrechtmatige betalingen die door de vennootschap [Y] zijn gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant, als bestuurder van [Y], onrechtmatig had gehandeld door [X] de vrije hand te geven in het doen van betalingen aan derden, terwijl hij wist dat [X] failliet was verklaard. De curator stelde dat deze betalingen, die in totaal € 640.000 bedroegen, ten goede waren gekomen aan [X] en derhalve aan de faillissementsboedel hadden moeten toekomen.
Tijdens de zitting van het hof op 23 december 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellant betwistte de onrechtmatigheid van zijn handelen en stelde dat de betalingen niet aan [X] waren gedaan, maar aan derden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de betalingen niet aan [X] zijn gedaan en derhalve niet tot de faillissementsboedel behoren. Het hof oordeelde dat de curator onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de vordering van de curator niet kon worden toegewezen.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de curator af. Tevens werd de curator veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen hij op basis van het vernietigde vonnis had ontvangen, vermeerderd met rente. De kosten van het geding werden aan de curator opgelegd, aangezien hij als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het hof en is openbaar uitgesproken op 1 april 2014.