ECLI:NL:RBOBR:2020:2205

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
19/1110
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Nederlandse paspoorten voor minderjarige kinderen wegens onvoldoende bewijs van juridisch vaderschap en echtheid van documenten

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afgifte van Nederlandse paspoorten voor twee minderjarige kinderen. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken buiten behandeling gesteld, omdat er onvoldoende bewijs was van het juridisch vaderschap van de aanvrager. De aanvrager, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, had documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag, waaronder een huwelijksakte en geboorteaktes van de kinderen. De minister heeft echter geconcludeerd dat deze documenten vals waren of niet rechtsgeldig konden worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat de echtheid van de overgelegde documenten in geding was en dat de aanvrager niet de nodige zekerheid had verschaft over het juridisch vaderschap. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van het Nederlanderschap bij de aanvrager ligt en dat de minister niet bevoegd is om op basis van een belangenafweging een paspoort te verstrekken als het Nederlanderschap niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1110

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2020 in de zaak tussen

[eiser], in [plaats] , eiser, ten behoeve van
[kind 1]en
[kind 2],
(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigden: I.S. IJserinkhuysen en mr. L.H.T. Geuzendam).

Procesverloop

In het besluit van 8 mei 2018 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser om afgifte van een Nederlands paspoort voor zijn twee gestelde minderjarige kinderen buiten behandeling gesteld.
Met het besluit van 6 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft op 6 maart 2019 de
gronden van het beroep ingediend.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De aanleiding: de feiten
1. Eiser is op 21 januari 1987 geboren in Nederland en heeft zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit. Op 16 maart 2018 heeft eiser voor zijn gestelde kinderen genaamd [kind 1] en [kind 2] , geboren op 14 juni 2016 en 29 oktober 2017, Nederlandse paspoorten aangevraagd bij het Nederlandse consulaat in Istanboel (Turkije). Hij zegt dat hij in Syrië is getrouwd met [persoon A] , van Syrische nationaliteit, en dat beide kinderen uit dat huwelijk zijn geboren. Als bewijs van het huwelijk is bij de aanvraag een huwelijksakte overgelegd waarin staat dat eiser en [persoon A] op 19 juli 2015 zijn gehuwd. Ook zijn geboorteakten overgelegd waarop eiser als vader en [persoon A] als moeder van [kind 1] en [kind 2] zijn vermeld.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiser als bewijs van zijn huwelijk en de geboorte van de kinderen twee ongelegaliseerde uittreksels huwelijksakte overgelegd, een ongelegaliseerd uittreksel uit het familieregister, een gelegaliseerd huwelijkscontract en twee gelegaliseerde geboorteaktes op naam van [kind 1] en [kind 2] . Daarnaast heeft eiser een
deskundigenrapportage verwantschapsonderzoek (DNA-rapport) van Verilabs overgelegd, dat is gedateerd op 15 februari 2019.
Het standpunt van de minister
Het primaire besluit
2. In het primaire besluit heeft de minister de aanvragen inhoudelijk beoordeeld en deze volgens artikel 52, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (Pub 2001) buiten behandeling gesteld. De minister heeft zich onder verwijzing naar de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten van 20 maart 2018 op het standpunt gesteld dat niet kan worden aangetoond dat de bij de aanvraag overgelegde (kopie van de) huwelijksakte rechtsgeldig is. Daarom kan niet worden aangetoond dat [kind 1] en [kind 2] staande huwelijk zijn geboren. Daarnaast heeft de minister tegengeworpen dat op de huwelijksakte met vertaling geen datum staat en dat het niet duidelijk is in welke plaats het huwelijk heeft plaatsgevonden. Om de genoemde redenen kunnen de familierechtelijke betrekkingen tussen eiser en zijn gestelde kinderen niet worden vastgesteld en daardoor ook niet de identiteit en nationaliteit van de kinderen.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft de minister het primaire besluit gehandhaafd. Hij heeft aanvullend verwezen naar de verklaringen van onderzoek van 6 september 2018 en 21 december 2018 die naar aanleiding van de in bezwaar overgelegde bewijsstukken door het Bureau Documenten zijn opgemaakt. De minister heeft het volgende standpunt ingenomen. De overgelegde gelegaliseerde geboorteakten van [kind 1] en [kind 2] en de gelegaliseerde huwelijksakte zijn hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en de legalisatie op deze stukken is vals. Deze stukken kunnen daarom niet worden geaccepteerd. Het overgelegde gelegaliseerde huwelijkscontract, dat door de vader van [persoon A] is ondertekend, is geen rechtsgeldig document omdat dit document bij het sluiten van de ceremonie door de echtelieden moet worden ondertekend. Een dergelijk contract kan niet een paar jaar later door een andere persoon worden ondertekend. Omdat het huwelijk niet in 2015 is geregistreerd, is ook niet met zekerheid vast te stellen dat in 2015 daadwerkelijk een rechtsgeldig huwelijk heeft plaatsgevonden, zo zegt de minister.
Verder kan volgens de minister het door eiser overgelegde DNA-onderzoek niet doorslaggevend zijn omdat dit de identiteit van een kind noch de juridische relatie tussen een kind en de biologische ouders kan vaststellen. Artikel 9 van de Paspoortwet biedt geen ruimte om een belangenafweging te maken op grond van artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). De artikelen van het IVRK kunnen volgens de minister ook geen grondslag bieden voor het verstrekken van nationale reisdocumenten aan personen die niet het Nederlanderschap bezitten en daarom daarvoor niet in aanmerking komen. Mocht sprake zijn van staatloosheid, dan kan die per definitie niet het gevolg zijn van het niet verkrijgen van de gewenste Nederlandse paspoorten. De vrijstelling voor het overleggen van Syrische documenten in het kader van de naturalisatieprocedure, die tot 1 oktober 2018 van kracht was, is volgens de minister niet van toepassing bij de paspoortaanvraagprocedure waardoor het beroep op de Handleiding RWN, artikel 7, paragraaf 3.5.5. niet kan slagen. De door eiser aangevoerde waarschijnlijkheidsgraad kan niet leiden tot afgifte van Nederlandse paspoorten.
De wettelijke regels
4. De op deze zaak van toepassing zijnde wettelijke regels zijn neergelegd in artikel 3 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), artikel 1, 3, 9 en 28 van de Paspoortwet en artikel 9, 36 en 52 van de Pub 2001. [1]
Het oordeel van de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden
5. De rechtbank stelt voorop dat eiser op de zitting heeft erkend dat voor het verkrijgen van een Nederlands paspoort niet alleen het biologisch vaderschap van belang is, maar dat de nodige zekerheid moet worden verschaft over het juridisch vaderschap. De eerder ingenomen stelling van eiser dat hij met het DNA-rapport heeft bewezen dat hij de vader van [kind 1] en [kind 2] is en dat de kinderen alleen al op grond daarvan in aanmerking komen voor een Nederlands paspoort blijft daarom in deze uitspraak onbesproken.
Het vereiste van een geldige huwelijksakte en geboorteakte
6. Eiser heeft aangevoerd dat in artikel 3 van de RWN, noch de toelichting, noch de Handleiding bij dat artikel, is vermeld dat [kind 1] en [kind 2] het Nederlanderschap alleen kunnen ontlenen aan hun Nederlandse vader als hun afstamming is vastgelegd in een rechtsgeldige geboorteakte en zij staande een rechtsgeldig huwelijk zijn geboren. Volgens eiser geeft de minister zelf een invulling en uitleg van artikel 3 van de RWN waar geen wettelijke basis voor is.
7. Eiser kan worden toegegeven dat in artikel 3, eerste lid, van de RWN, noch enig andere wettelijke bepaling letterlijk is voorgeschreven dat voor het aantonen van het vaderschap een huwelijksakte en een geboorteakte moet worden overgelegd. Uit artikel 28 van de Paspoortwet en artikel 9 van de Pub 2001 volgt echter dat de bewijslast om de nodige zekerheid te verschaffen over het gestelde Nederlanderschap bij de aanvrager berust. [2] In dat verband kon de minister verzoeken om authentieke stukken waaruit blijkt dat naar Syrisch recht een rechtsgeldig huwelijk bestond tussen eiser en de moeder van [kind 1] en [kind 2] ten tijde van hun geboorte. Ook kon hij in dat verband van eiser om een rechtsgeldige geboorteakte van [kind 1] en [kind 2] verzoeken. De grond dat de minister geen rechtsgeldige huwelijksakte en geboorteakte mocht vereisen, slaagt dan ook niet.
De overgelegde bewijsstukken
8. Eiser heeft – samengevat – aangevoerd dat er diverse omstandigheden zijn waardoor van hem niet verwacht kan worden dat hij de bewijsstukken overlegt die de minister normaliter eist. Volgens eiser moet waarde worden gehecht aan de bij de aanvraag overgelegde stukken. De huwelijksakte is echt bevonden en de geboorteaktes zijn niet vals. Deze omstandigheden en het feit dat het biologisch vader- en moederschap voor 100% vaststaat, maakt volgens eiser dat voldaan is aan de eis van het juridisch vaderschap. Betrokken moet ook worden dat er een oorlogssituatie heerste in Syrië waardoor het huwelijk niet kon worden geregistreerd. Eiser zegt dat hij in bewijsnood verkeert om (officiële) documenten over te leggen.
9. De minister heeft aan het bestreden besluit de verklaringen van onderzoek van het Bureau Documenten van 6 september 2018 en 21 december 2018 ten grondslag gelegd. Het Bureau Documenten heeft in de verklaringen van onderzoek toegelicht op welke bevindingen de conclusies zijn gebaseerd. Volgens de verklaring van onderzoek van 6 september 2018 is het uittreksel familieregister, dat is afgegeven op 4 juli 2018, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet op de wijze opgemaakt en afgegeven. Het uittreksel huwelijksregister/huwelijksakte, afgegeven op 4 juli 2018, is gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal hoogstwaarschijnlijk echt. Er kan echter niet worden vastgesteld of het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven en of dat document inhoudelijk juist is. Van de niet gedateerde huwelijksakte kan wegens het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal niet met voldoende zekerheid een uitspraak worden gedaan over de echtheid van het document. Er kan niet worden vastgesteld of deze akte door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven en of het document inhoudelijk juist is. Volgens de verklaring van onderzoek van 21 december 2018 wijken de opmaak en afgifte van het uittreksel geboorteregister (geboorteakten van de kinderen) en de legalisatie van het Syrische ministerie van Buitenlandse Zaken af van beschikbaar referentiemateriaal. De legalisatie van het Syrische ministerie van Buitenlandse Zaken is vals. De geboorteakten zijn daarom hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. De opmaak en afgifte van de huwelijksbevestiging Sharia rechtbank (het huwelijkscontract) wijkt af van het beschikbaar referentiemateriaal. De legalisatie van het Syrische Ministerie van Buitenlandse Zaken is vals. Gelet daarop is het huwelijkscontract met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] is een door het Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies waarvan de minister in beginsel mag uitgaan. Als en voor zover de minister een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing, als de desbetreffende belanghebbende geen eigen deskundigenadvies overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of het bestuursorgaan zich volgens artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies, naar wijze van totstandkoming, zorgvuldig en, naar inhoud, inzichtelijk en concludent is.
11. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeken van het Bureau Documenten naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent zijn. Eiser heeft deze verklaringen niet op inhoud betwist en heeft ook geen contra-expertise overgelegd. Gelet daarop heeft de minister de door het Bureau Documenten opgestelde verklaringen van onderzoek aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen. Het op de zitting ingenomen standpunt van eiser dat het huwelijkscontract alleen op de legalisatiestempel vals is bevonden, maar niet op de inhoud, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan eiser meent, heeft het Bureau Documenten ook gezegd dat de opmaak en afgifte van het huwelijkscontract afwijken van het beschikbaar referentiemateriaal. Daarnaast heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat van het huwelijkscontract ook minder bewijskracht uitgaat omdat het contract is ondertekend door de vader van [persoon A] en niet door eiser en [persoon A] zelf. Er bestaat ook daarom niet de nodige zekerheid of sprake is van een rechtsgeldig huwelijkscontract omdat een huwelijkscontract bij het sluiten van de ceremonie moet worden ondertekend. Eiser heeft bovendien niet betwist dat het huwelijk niet in 2015 is geregistreerd. Daarom is ook niet met de nodige zekerheid vast te stellen dat in 2015 werkelijk een rechtsgeldig huwelijk heeft plaatsgevonden.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de bij de aanvraag overgelegde geboorteakte en traditionele huwelijksakte terecht niet van doorslaggevende betekenis heeft geacht. Omdat wat in bezwaar is overgelegd voortborduurt op de documenten die bij de aanvraag zijn overgelegd, en deze in bezwaar overgelegde documenten vals zijn bevonden, kan aan de bij de aanvraag overgelegde documenten niet de waarde worden gehecht die eiser wil. Het Bureau Documenten heeft in de verklaring van onderzoek van 20 maart 2018 gezegd dat de twee overgelegde geboorteakten en de traditionele huwelijksakten zijn afgegeven door het lokaal bestuur en niet door een ambtenaar van civil affairs zoals door de Syrische wetgeving is vereist. Wegens het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal kan het Bureau Documenten daardoor geen uitspraak doen over de echtheid van de documenten. Daarnaast heeft de minister op de zitting terecht erop gewezen dat op deze documenten een legalisatie van het Syrische ministerie van Buitenlandse Zaken ontbreekt. Daardoor kan niet met de nodige zekerheid worden vastgesteld dat een rechtsgeldig huwelijk heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de minister in het primaire besluit terecht tegengeworpen dat de kopie huwelijksakte met vertaling niet is voorzien van een datum en dat daaruit niet duidelijk blijkt in welke plaats het huwelijk heeft plaatsgevonden. Er staat in de huwelijksakte alleen dat op 19 juli 2015 het huwelijk is voltrokken. Ook om die reden kan niet met nodige zekerheid worden vastgesteld dat in 2015 een rechtsgeldig huwelijk heeft plaatsgevonden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Vrijstelling overleggen Syrische documenten
13. Eiser vindt verder dat de vrijstelling voor Syriërs om documenten over te leggen van (overeenkomstige) toepassing is, omdat het is opgenomen in de Handleiding RWN en de achterliggende vraag ook voortkomt uit artikel 3 van de RWN. Volgens eiser is de ratio van de Handleiding over vrijstelling van het overleggen van een geldig nationaal paspoort en een geboorteakte bij een optie- of naturalisatieverzoek ook van toepassing op deze aanvraag voor een paspoort. Hij zegt dat het juist gaat om de mate van bewijs van identiteit van mensen die de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Die absolute zekerheid over de identiteit bij de vaststelling van de Nederlandse nationaliteit is er bij vluchtelingen die de Nederlandse nationaliteit krijgen ook niet en kan daarom geen vereiste zijn.
14. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van vrijstelling voor het overleggen van een Syrische geboorteakte zoals dat geldt voor naturalisatieverzoeken. Naturalisatie tot Nederlander is een heel andere procedure dan deze procedure waar het gaat om het beoordelen van afstamming in het kader van de aanvraag voor het verkrijgen van paspoorten. Bij naturalisatieverzoeken gaat het om zaken van mensen die al zeker 5 jaar rechtmatig in Nederland verblijven en permanent verblijf hebben. Daarvoor gold een bepaalde vrijstelling. Dat bij vluchtelingen in Nederland niet altijd 100% zekerheid bestaat over hun naam en geboortedatum bij naturalisatie tot Nederlander, maakt niet dat bij een paspoortaanvraag, waarbij de juridische afstamming en daarmee het Nederlanderschap niet met voldoende zekerheid vaststaat, tot afgifte van een Nederlands paspoort moet worden overgegaan. Een paspoort geldt op grond van het internationale recht als bewijs voor de identiteit en nationaliteit van een persoon. Het kan door de nationale autoriteiten alleen worden afgegeven als door de nationale autoriteiten de nodige zekerheid kan worden verkregen over de gestelde identiteit en nationaliteit van de persoon die de aanvraag doet. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
15. Anders dan eiser heeft gesteld biedt de Paspoortwet of de Pub 2001 de minister niet de bevoegdheid om in gevallen waarin het Nederlanderschap niet met de nodige zekerheid kan worden vastgesteld op grond van een belangenafweging toch een paspoort te verstrekken. [4] De minister kan alleen tot afgifte van het paspoort overgaan, als naar zijn oordeel het Nederlanderschap kan worden vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Artikel 10:92 van het BW
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 10:92 van het BW niet van toepassing is op de situatie van [kind 1] en [kind 2] . De verwijzingsregel is alleen van toepassing wanneer het feit waardoor de familierechtelijke betrekkingen ontstaan of tenietgaan, zich in Nederland voordoen. Het Turkse recht is niet van toepassing op de afstamming van de kinderen.
Motiveringsgebrek
17. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat het geen deugdelijke motivering bevat als vereist in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Voor een deugdelijke motivering is vereist dat kenbaar en inzichtelijk wordt gemaakt op welke feitelijke en juridische grondslag het besluit is gebaseerd en dat de motivering toereikend is voor het gegeven besluit. [5] Uit voorgaande overwegingen volgt dat daar in dit geval aan is voldaan. Dat in het bestreden besluit niet expliciet op alle bezwaargronden is ingegaan maakt het voorgaande niet anders. De grond slaagt niet.
Advies vragen aan de minister op grond van artikel 20, eerste lid, van de RWN
18. Eiser verzoekt de rechtbank tot slot om de minister van Justitie en Veiligheid advies te vragen als de rechtbank het standpunt van de minister volgt. Hij wil dat de rechtbank de vraag voorlegt of [kind 1] en [kind 2] al dan niet over de Nederlandse nationaliteit beschikken omdat hij vindt dat uit artikel 3 van de RWN volgt dat de kinderen het Nederlanderschap van rechtswege bezitten. Eiser is Nederlander en vanwege het DNA-onderzoek, de bewijsstukken die zijn overgelegd en de verklaringen over de familieband, bestaat zekerheid dat hij de vader van de kinderen is zodat zij volgens eiser ook Nederlander zijn. De familierechtelijke betrekkingen staan ook vast.
19. Volgens artikel 20, eerste lid, van de RWN kan, indien in enige voor een rechterlijke instantie in Nederland, onderscheidenlijk Aruba, Curacao of Sint Maarten, aanhangige zaak onzeker is of een bij de zaak belanghebbende al dan niet het Nederlanderschap bezit of op een vroeger tijdstip bezat, de rechter de minister van justitie om advies vragen.
20. De rechtbank geeft geen gehoor aan dit verzoek omdat, zoals hiervoor is vastgesteld, de echtheid van de overgelegde documenten in het geding is en het aan eiser was om de nodige zekerheid te verschaffen over het gestelde huwelijk en daarmee de gestelde identiteit en nationaliteit van de kinderen.
Conclusie
21. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat de kinderen [kind 1] en [kind 2] staande het gestelde huwelijk van eiser met de moeder van [kind 1] en [kind 2] zijn geboren, zodat het Nederlanderschap van de kinderen niet met de nodige zekerheid kan worden vastgesteld. Nu niet kan worden vastgesteld dat de kinderen het Nederlanderschap hebben ontleend aan eiser, heeft de minister de aanvraag om aan de kinderen een Nederlands paspoort te verstrekken terecht niet in behandeling genomen en terecht het bezwaar ongegrond verklaard.
22. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, en mr. S.D.M. Michael en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van mr. B.C.T. Rabou-Coort, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGEN

Artikel 1:199 Burgerlijk Wetboek
1. Vader van een kind is de man:
a. die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, tenzij onderdeel b of de slotzin van artikel 198, eerste lid, onder b, geldt;
b. wiens huwelijk of geregistreerd partnerschap met de vrouw uit wie het kind is geboren, binnen 306 dagen voor de geboorte van het kind door zijn dood is ontbonden, zelfs indien de moeder was hertrouwd of een nieuw partnerschap had laten registreren; indien echter de vrouw sedert de 306de dag voor de geboorte van het kind was gescheiden van tafel en bed of zij en haar echtgenoot of geregistreerde partner sedert dat tijdstip gescheiden hebben geleefd, kan de vrouw binnen een jaar na de geboorte van het kind ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand verklaren dat haar overleden echtgenoot of geregistreerde partner niet de vader is van het kind, van welke verklaring een akte wordt opgemaakt; was de moeder op het tijdstip van de geboorte hertrouwd of had zij een nieuw partnerschap laten registreren dan is in dat geval de huidige echtgenoot of geregistreerde partner de vader of, in het geval, genoemd in artikel 198, eerste lid, onder b, de huidige echtgenote of geregistreerde partner de moeder van het kind;
c. die het kind heeft erkend;
d. wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld; of
e. die het kind heeft geadopteerd.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 3 Verkrijging van het Nederlanderschap van rechtswege
1. Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
Paspoortwet
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
(…)
d. verstrekking: de beslissing tot uitreiking van een nieuw reisdocument;
e. uitreiking: het feitelijk ter beschikking van de aanvrager stellen van het op zijn naam gesteld reisdocument;
(…)
Artikel 3
1. Elk reisdocument vermeldt de volgende persoonsgegevens van de houder: geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, geslacht, woonplaats, adres en lengte. Onze Minister kan bepalen in welke gevallen kan worden afgezien van vermelding van respectievelijk geboorteplaats, woonplaats, adres en lengte.
(…)
Artikel 9
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
(…)
Artikel 28
1. De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
2 De aanvrager kan worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
3 De aanvrager dient persoonlijk voor de bovenbedoelde autoriteit te verschijnen, tenzij zulks om zwaarwegende redenen niet van hem kan worden gevergd en de betreffende autoriteit van oordeel is dat op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, de nationaliteit en de verblijfstitel van de aanvrager.
Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001
Artikel 9. Vaststelling van het Nederlanderschap
1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
2 Indien de aanvrager niet in staat is een eerder uitgereikt Nederlands reisdocument over te leggen, worden de in de reisdocumentenadministratie opgenomen gegevens behorende bij het eerder aan betrokkene uitgereikte reisdocument, niet zijnde een nooddocument, geraadpleegd.
3 Berusten de in het tweede lid bedoelde gegevens bij een andere autoriteit, dan wordt deze verzocht om kosteloze verstrekking van een afschrift van de gevraagde gegevens uit de reisdocumentenadministratie. In de aanvraag wordt vermeld bij welke autoriteit de gegevens zijn opgevraagd.
4 Indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Artikel 36. Vaststelling van de identiteit van de aanvrager
1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager wordt gebruik gemaakt van het door de aanvrager overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de gegevens die door de aanvrager bij de aanvraag zijn verstrekt.
(…)
5 De aanvrager aan wie niet eerder een Nederlands reisdocument is verstrekt, dient bij zijn aanvraag andere identiteitsdocumenten die voorzien zijn van zijn foto en handtekening over te leggen. Indien hij dergelijke documenten niet kan overleggen of ondanks overlegging van deze documenten twijfel blijft bestaan over zijn identiteit, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
6 In de aanvraag wordt vermeld dat de identiteit van de aanvrager is vastgesteld en met welke documenten of andere bewijsstukken de identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden.
Artikel 52
1. Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 wordt niet in behandeling genomen.
(…)

Voetnoten

1.De wettelijke regels zijn als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
2.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3490, rechtsoverweging 3.1.
3.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2488 en van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3490.
4.Zie eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3490.
5.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1298.