Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres, van Kosovaarse nationaliteit, woont in Nederland bij haar (Kosovaarse) vader ( [naam] ), die verblijf heeft in Nederland op basis van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘medische behandeling’. Zijn vergunning is geldig van 25 april 2017 tot 25 april 2022. Eiseres heeft een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’, geldig tot 25 april 2022.
Op 14 februari 2019 heeft eiseres een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, waarna de onder het procesverloop vermelde besluitvorming heeft plaatsgevonden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Omdat eiseres niet de Nederlandse nationaliteit bezit en ook geen burger is van de EU of een daarmee gelijkgestelde staat (EER-lidstaten en Zwitserland), is volgens verweerder het EU-recht niet van toepassing, zodat volgens de Nederlandse wetgeving bepaald moet worden of eiseres in aanmerking komt voor studiefinanciering. Eiseres verblijft in Nederland op basis van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf bij haar vader, die hier te lande verblijft op basis van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor ‘medische behandeling’. Om die reden kan zij op grond van artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) voor de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) niet gelijk worden gesteld met een Nederlander. Zij komt daarom niet in aanmerking voor studiefinanciering.
3. Eiseres is het daarmee niet eens en voert aan dat zij op grond van artikel 3 van het Bsf 2000 in redelijkheid wel gelijk zou moeten worden gesteld met een Nederlander, zodat zij wel voor studiefinanciering in aanmerking komt. Volgens eiseres mag aan haar niet worden tegengeworpen dat de tijdelijke verblijfsvergunning van haar vader, die een ernstige en zeldzame hartziekte heeft, is verleend op medische (en niet op andere) gronden. Eiseres vindt het onredelijk en inhumaan dat haar geen studiefinanciering is toegekend.
4. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Artikel 2.2 van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, luidt:
1 Voor studiefinanciering kan een studerende in aanmerking komen die:
de Nederlandse nationaliteit bezit,
niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.
2 (…).
Artikel 3 van het Bsf 2000, voor zover hier van belang, luidt:
1 Met een Nederlander wordt gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft:
a. op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000;
(…)
e. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder een beperking:
1°. verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel a, of dit onderdeel, of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
2°. verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
3°. (…)
4°. (…).
5. In geschil is of verweerder terecht studiefinanciering heeft geweigerd omdat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitseis op grond van artikel 2.2 van de Wsf 2000.
6. Tussen partijen staat vast dat eiseres en haar vader, ieder voor zich, in Nederland rechtmatig verblijf hebben op grond van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (een tijdelijke verblijfsvergunning), als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Dit is een vergunning op grond van artikel 14 van de Vw 2000.
7. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e onder 1°., van het Bsf 2000 wordt voor het recht op studiefinanciering, voor zover hier van belang, met een Nederlander gelijkgesteld, de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning, voor zover die is verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden. Het eerste lid van artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bevat een opsomming van de mogelijke beperkingen die aan deze verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kunnen worden verbonden. Hierbij is onder meer een onderscheid gemaakt tussen beperkingen die verband houden met een medische behandeling (p), tijdelijke humanitaire gronden (q) en niet-tijdelijke humanitaire gronden (s).
8. Met tijdelijke humanitaire gronden wordt, gelet op de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), hoofdstuk B8, gedoeld op verblijfsdoelen als, bijvoorbeeld:
9. eergerelateerd en huiselijk geweld;
10. slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel;
11. vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;
12. medische behandeling;
13. verblijf van vreemdelingen die zich in de terminale fase van een ziekte bevinden.
9. Met niet-tijdelijke humanitaire gronden wordt, gelet op de Vc 2000, hoofdstuk B9, gedoeld op verblijfsdoelen als, bijvoorbeeld:
10. verblijfsvergunning na eerder verblijf als minderjarige in het kader van verblijf
als familie- of gezinslid;
• verblijfsvergunning na verblijf als familie- of gezinslid;
• na verblijf in het kader van medische behandeling.
10. De vader van eiseres is geen Nederlander, heeft geen reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, en ook geen reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die verband houdt met een niet-tijdelijke humanitaire grond. Zijn situatie valt daarom niet onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e onder 1°, van het Bsf 2000. Verder is niet gesteld of gebleken, dat de tijdelijke reguliere verblijfsvergunning die aan eiseres zelf is verleend, is verleend onder een beperking die verband houdt met tijdelijke of niet-tijdelijke humanitaire gronden. Haar situatie valt niet onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder 2°, van het Bsf 2000. Eiseres beschikt dan ook niet over een verblijfsvergunning in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder 1° en 2°, van het Bsf 2000. Zij voldoet daarom niet aan de nationaliteitseis. Wat dat betreft heeft verweerder eiseres terecht niet in aanmerking gebracht voor studiefinanciering.
11. Eiseres heeft gesteld dat het niet-toekennen van studiefinanciering in haar geval onredelijk en inhumaan is. Zij heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000. Dit beroep slaagt niet. In de eerste plaats volgt uit de artikelen 3.4, 3.46, 3.48 en 3.51 van het Vb 2000 dat de wetgever bij het verlenen van een verblijfsvergunning een onderscheid heeft gemaakt tussen de beperking die verband houdt met medische behandeling en de beperking die verband houdt met tijdelijke humanitaire gronden. De stelling van eiseres, die erop neerkomt dat dit een te beperkte opvatting is van de wet- en regelgeving omdat deze opvatting in het geval van eiseres leidt tot een naar haar mening inhumane situatie, maakt dit niet anders.
12. De rechtbank voegt daaraan toe dat het, anders dan eiseres betoogt, voor deze kwestie geen verschil zou hebben gemaakt als haar vader bij zijn vergunningaanvraag het vakje “verblijf op humanitaire gronden” in plaats van “verblijf in verband met medische behandeling” had aangekruist. Zou op basis van de eerstgenoemde grond een verblijfsvergunning zijn verleend, dan zou sprake zijn geweest van een verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden. Ook een dergelijke vergunning zou er niet toe geleid hebben dat eiseres voor de studiefinanciering met een Nederlander gelijk zou zijn gesteld. De stelling van eiseres dat de vergunning van haar vader feitelijk een permanent karakter heeft, is niet door eiseres onderbouwd en maakt ook niet dat verweerder daarvan zou moeten uitgaan voor zijn beoordeling. Verweerder is immers gehouden bij de toetsing van de aanvraag om studiefinanciering uit te gaan van de aan de tijdelijke verblijfsvergunning verbonden beperking. Wat is aangevoerd slaagt dus niet.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.