Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2019 in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
“als afzonderlijk geheel te beschouwen”volgt dat van een bedrijfsruimte pas sprake is indien de ruimte, voor wat betreft zijn bedrijfsfunctie, over voldoende zelfstandigheid beschikt. Die zelfstandigheid dient te worden afgeleid uit de aard en inrichting van de ruimte, waarbij bepalend is of de gebruiker bij het gebruik van de bedrijfsruimte op een wijze waarvoor deze naar aard en inrichting is bestemd, meer dan bijkomstig afhankelijk is van buiten de ruimte aanwezige voorzieningen. Is dat laatste het geval, dan bezit de ruimte onvoldoende zelfstandigheid. Verwezen wordt naar de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 21 januari 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:310) en 27 mei 2004 (ECLI:NL:GHAMS:2004:1143).