In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel. De eiser had een bijstandsuitkering ontvangen, maar werd geconfronteerd met een boete van € 22.556,- wegens schending van de inlichtingenplicht op basis van de Participatiewet. Het college had het bezwaar van de eiser gegrond verklaard en de boete gematigd tot 50% van het benadelingsbedrag. De eiser ging hiertegen in beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn gezamenlijke huishouding en zijn werkzaamheden als thuiskapper en artiest. Echter, de rechtbank oordeelde dat de onderbouwing van de boete door verweerder onvoldoende was. De rechtbank benadrukte dat verweerder niet alleen aannemelijk moest maken dat de inlichtingenplicht was geschonden, maar ook dat dit had geleid tot onterecht ontvangen bijstand. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij de boete ten onrechte was opgelegd.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.