ECLI:NL:RBOBR:2018:6760

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
01/990000-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiderschap in criminele organisatie en witwassen van illegale gokopbrengsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de hoofdverdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het witwassen van opbrengsten uit illegale online kansspelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, een organisatie had opgericht die zich bezighield met het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, wat in strijd is met de Wet op de Kansspelen. De organisatie had een gestructureerde opzet en was gericht op het genereren van winst door middel van illegale activiteiten. De verdachte werd ook beschuldigd van gewoontewitwassen, waarbij aanzienlijke bedragen uit deze illegale activiteiten werden omgezet en gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan deze verboden gedragingen en dat hij opzettelijk had deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met een geldboete van € 100.000,-, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat leidde tot een strafkorting van 20%.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/990000-12
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2014, 23 april 2014, 1 juli 2014, 11 november 2014, 13 november 2014,
4 december 2014, 9 maart 2015, 10 maart 2015, 21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017, 17 september 2018, 19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018,
1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018, 8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018, 11 oktober 2018, 16 oktober 2018, 17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018, 25 oktober 2018, 29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018, 1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 9 januari 2014 en 5 juni 2014.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 november 2014 is gewijzigd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie, dat hij (als feitelijk leidinggever) de Wet op de Kansspelen (hierna: Wok) heeft overtreden en dat hij (als feitelijk leidinggever) een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen. Voorts wordt hem verweten het plegen van valsheid in geschrift.
De formele voorvragen.

Verweer nietigheid dagvaarding

Namens verdachte is het verweer gevoerd dat de dagvaarding ter zake feit 3 nietig is voor zover deze ziet op de term “bezittingen”. Daartoe is aangevoerd dat dit te algemeen is omschreven om specifiek uit te kunnen maken waar die term betrekking op heeft.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de dagvaarding in samenhang met het strafdossier moet worden gelezen.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ook wat betreft feit 3, meer specifiek de term “bezittingen”, voldoende feitelijk en duidelijk is en voldoet aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6, derde lid, onder a van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) gestelde eisen.
Uit de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, heeft de rechtbank geen aanwijzingen gekregen dat het verdachte niet duidelijk is welk verwijt hem wordt gemaakt en waartegen hij zich heeft te verweren. De tenlastelegging heeft de rechtbank bovendien tot een juiste behandeling van de zaak ter terechtzitting in staat gesteld. De vermelding door het Openbaar Ministerie van de waarde van de “bezittingen”, zijnde
“€ 2.594.569,-”had daarbij een nuttige functie, evenals de aanduiding van het zaaksdossier bovenaan het ten laste gelegde feit:
“ontvangende geldstroom [verdachte] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] , ZD02E”. Daar komt bij dat deze bezittingen en de waarde ervan te herleiden zijn naar de door verdachte zelf bij de Belastingdienst ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2006 tot en met 2010 met daarin de waarde van de bezittingen, in de vorm van huurwaarde eigen woning Geldrop, liquide middelen en aandelen en/of overige onroerend zaken.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer en is zij van oordeel dat bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging [1]
Gemeenschappelijke verweren
Ter terechtzitting is door de verdediging bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen. In onderling verband en samenhang is, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [Engelse vennootschap] ., [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] )), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. [2]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. [3]
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend. [4]
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld. [5]
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. [6]
Oordeel rechtbank
Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd. [7] Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 Schending van het vertrouwensbeginsel
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘
Nieuwe ronde, nieuwe kansen’dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok. [8] Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld. [9]
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod. [10] Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt. [11] Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren. [12]
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [medeverdachte 2] op 5 februari 2007 [13] ;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009 [14] ;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012 [15] .
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld. [16] Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
  • waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
  • waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
  • die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht. [18] Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet [19] en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd. [20] De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] d.d. 8 juni 2012. [21]
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt. [22]
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] is via [medeverdachte 3/advocaat] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand [23] plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland. [24] Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld. [25] Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Ad 2 Schending van het verbod van willekeur
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol. [26] In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [verdachte] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen. [27]
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie. [28]
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast. [29] Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen. [30] Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3 Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De inhoudelijke beoordeling

Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die – met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals – in strijd met de Wok online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten zal komen, met uitzondering van de feiten 11 en 12 en enkele specifieke onderdelen van de overige ten laste gelegde feiten, zoals weergegeven in de bewijswijzer.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, kort gezegd, vrijspraak bepleit van alle feiten.

Het oordeel van de rechtbank

Wet op de kansspelen (zaaksdossier 1, feit 14)
Algemeen
In het onderzoek Rykiel staat centraal het aanbieden van gokspellen via internet, die online door spelers vanaf hun computer kunnen worden gespeeld. [medeverdachte 2] en de broers [verdachte] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] worden ervan verdacht dat zij de personen zijn achter het aanbieden van gokspellen via internet en daarmee omvangrijke geldbedragen hebben gegenereerd en verdiend. Daarbij zou gebruik zijn gemaakt van diverse vennootschappen, die in een verband en samenhang met elkaar ertoe zouden dienen om te verhullen wie achter het aanbieden van de online gokspelen zat, hoe geldstromen liepen en hoe de geldstromen werden verantwoord.
Het aan verdachte ten laste gelegde betreft - kort gezegd en algemeen weergegeven - overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, door het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet. De rechtbank zal het ten laste gelegde bij de bespreking van dit feit in het navolgende kortheidshalve aanduiden als: het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning.
De rechtbank zal allereerst in het algemeen bespreken of sprake is van het aanbieden van kansspelen in de zin van en wellicht in strijd met artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok. Vervolgens zal de rechtbank bespreken wie als aanbieder van de online kansspelen moet worden aangemerkt. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol die verdachte in het bijzonder in het licht van het ten laste gelegde heeft gespeeld en hoe deze rol in strafrechtelijk relevante termen moet worden geduid.
Artikel 1 van de Wok luidt, voor zover van belang:

1 Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(…)
Tot 1 april 2012 in artikel 31, eerste lid, van de Wok, en per 1 april 2012 in art. 36, eerste lid, Wok, is, voor zover van belang, bepaald:

1 Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (…) zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.
(…)

3 Gedragingen, die in dit artikel als misdrijf of als overtreding zijn aangemerkt, zijn economische delicten in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten.”

Kansspelen
In het onderzoek Rykiel en in het bijzonder het ten laste gelegde feit gaat het om zeven met name genoemde websites, te weten:
- [website 1] ,
- [website 2] ,
- [website 3] ,
- [website 4] ,
- [website 5] ,
- [website 6] , en
- [website 7] .
Via deze websites werd spelers de gelegenheid geboden om online spellen te spelen zoals poker, roulette en black jack, op fruit-/slotmachines te spelen en mee te doen aan instantloterijen. [verbalisant 1] , inspecteur van de Ksa, heeft voornoemde zeven websites en het op deze websites gepresenteerde aanbod onderzocht, beoordeeld en getoetst aan relevante bepalingen als artikel 30, lid 1, onder c en 14a, lid 2 van de Wok en de op deze wet gebaseerde regelgeving, zoals de Beschikking casinospelen 1996. De verbalisant heeft zijn bevindingen neergelegd in een per website afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal (ZD01 1389 – 1612). De rechtbank vat de bevindingen en conclusies uit deze uitgebreide processen-verbaal samen in de volgende vaststellingen, die alle kunnen blijken uit de in de bewijsbijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen:
A) zonder uitzondering is op elk van de voornoemde websites sprake van virtuele versies van:
1. een of meer kansspelautomaten in een of meer spelvarianten, en/of
2. een of meer casinospelen als Roulette, Poker, Black Jack, Baccarat, Moneywheel, Keno, en/of
3. een instantloterij Kraskaarten en of Scratchcards en een of meer spelvarianten.
B) door deel te nemen aan de op de websites gepresenteerde speelmogelijkheden kunnen spelers meedingen naar prijzen en/of premies (zoals jackpots)
C) aanwijzing van winnaars van prijzen geschiedt door kansbepaling waarop winnaars geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
Deze bevindingen, die tot de conclusie leiden dat sprake is van kansspelen in de zin van de Wok, zijn door of namens verdachte niet betwist.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] gepresenteerde spellen, kansspelen waren in de zin van de Wok.
Gelegenheid geven
Of sprake is van het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van Wok. Hoewel niet met zoveel woorden vervat in de delictsomschrijving van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, moet sprake zijn van het in Nederland gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen, nu het gaat om een hier te lande geldende nationale regeling.
Dit werpt de vraag op of en wanneer kan worden gezegd dat bedrijven die – al dan niet vanuit het buitenland - gokspelen via het internet aanbieden zich schuldig maken aan overtreding van de Wok. In dat verband verwijst de rechtbank naar het arrest van de HR van 18 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR4841) en in het bijzonder de volgende overwegingen:
“(…)
3.3.2
Bij de beantwoording van de vraag of het via internet aanbieden van kansspelen kan worden beschouwd als het hier te lande door art. 1, aanhef en onder a, Wok verboden 'gelegenheid geven', moet worden vooropgesteld dat doel en strekking van die bepaling tot een ruime uitleg van dat begrip nopen. De wetgever heeft, zoals onder meer blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 2.7 vermelde gegevens, zich ten doel gesteld de menselijke speelzucht te kanaliseren. Door onder strikte voorwaarden een beperkt legaal aanbod toe te staan, waarbij de opbrengst aan de schatkist of op de bevordering van het algemeen belang gericht particulier initiatief diende toe te komen, zou worden voorkomen dat de burger zich op buitenlandse kansspelen of het illegale aanbod zou richten. Regulering werd nodig geacht teneinde voldoende spelersbescherming te kunnen bieden en uitwassen en misstanden te voorkomen.
3.3.3
(…) Gelet op dit een en ander moet worden aanvaard dat van hier te lande gelegenheid geven in even bedoelde zin sprake is wanneer via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen: zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. In dit verband is voldoende dat de website waarop de gelegenheid tot deelneming wordt geboden niet met gebruikmaking van de hiervóór bedoelde software de deelneming aan kansspelen onmogelijk maakt en blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland, hetgeen reeds het geval is indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen. (…).”
Vaststaat en niet betwist is dat de presentatie van de spellen via het internet aan de speler, geen andere handelingen vergde dan die door de speler op de computer kunnen worden verricht.
In de periode 30 oktober 2012 tot en met 21 mei 2013 is door [verbalisant 2] 6 maal onderzoek verricht naar de betreffende websites, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het proces-verbaal d.d. 9 april 2014 (ZD01 1317-1321).
In de periode 11 april 2013 tot en met 14 mei 2013 is door [verbalisant 1] , voornoemd, onderzoek verricht naar de zeven websites. Uit de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen blijkt met betrekking tot alle zeven websites van gerichtheid op Nederland. De rechtbank acht daarvoor onder meer redengevend:
  • De websites waren vanuit Nederland bereikbaar, hetgeen al blijkt uit het hiervoor aangehaalde onderzoek door de verbalisanten. Spelers met een Nederlands IP-adres waren niet door enige software uitgesloten van de toegankelijkheid van deze websites;
  • De websites waren op 30 oktober 2012 alle gesteld in de Nederlandse taal;
  • Websites waren in 2013 op subpagina’s, te weten bij spellen en speluitleggen, in de Nederlandse taal te raadplegen;
  • De websites boden alle IDEAL als betalingsmethode aan, dan wel vermeldden dat uitbetaling buiten de Nederlandse grenzen niet mogelijk is;
  • Op de websites werden specifieke uitlatingen gedaan in de Nederlandse taal, dan wel wijzend op Nederlandse gerichtheid, zoals bijvoorbeeld een verwijzing naar een Sinterklaasbonus, “Brabantse nachten”;
  • Op de websites werd vermeld dat recente winnaars van geldbedragen afkomstig zijn uit Nederlandse provincies;
  • Op de websites werd een Nederlandse vlag getoond.
Ook deze bevindingen zijn door of namens verdachte in de kern niet betwist. Het enkele gegeven dat in 2013, in verband met het voldoen aan door de Ksa gehanteerde prioriteringscriteria, de websites grotendeels in de Engelse taal zijn omgezet, doet aan het gewicht van de andere omstandigheden, die wijzen op een gerichtheid op Nederland, niet af.
Het voorgaande in samenhang bezien leidt de rechtbank naar het oordeel dat sprake is van ‘gelegenheid geven’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok.
Vergunning
Onder de Wok, zoals deze ten tijde in geding gold en thans nog geldt, is het niet mogelijk vergunning te krijgen voor het aanbieden van online kansspelen. Dergelijke vergunning is daarom ook tot op heden niet verleend aan enig aanbieder van online kansspelen. De conclusie met betrekking tot de betreffende websites moet dan ook zijn dat het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, en derhalve in overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok heeft plaatsgevonden.
Aanbieder(s)
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wie als aanbieder van online kansspelen moet worden aangemerkt. Daarvoor acht de rechtbank relevant wie als rechthebbende heeft te gelden met betrekking tot de websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier (proces-verbaal van bevindingen ZD01 1237-1313) blijkt per website van de datum van eerste registratie van de domeinnamen, eventuele opvolgende registraties, en wie de registrant is geweest. Uit onderzoek naar de domeinnamen komt naar voren dat:
  • de domeinnaam [website 5] op 6 juli 2004 is geregistreerd en nadien opvolgend door [Engelse vennootschap] , [website provider] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en op 9 juli 2009 door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is geregistreerd;
  • de domeinnamen [website 1] op 22 februari 2007, [website 3] op 26 januari 2006, [website 4] op 19 juni 2003 zijn geregistreerd en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn geregistreerd;
  • de domeinnamen [website 6] op 25 september 2006 en [website 7] op 22 februari 2007 zijn geregistreerd, en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn geregistreerd;
  • de domeinnaam [website 2] op 25 juni 2009 is geregistreerd door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] .
Alle domeinnamen zijn derhalve op enig moment geregistreerd op naam van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ., een vennootschap naar het recht van Jersey, en vervolgens op naam van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , een vennootschap naar het recht van Costa Rica. Tevens is in 2012 en 2013 geconstateerd dat dat [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op de websites als eigenaar is vermeld.
De rechtbank gaat derhalve uit van de juridische werkelijkheid van het bestaan van een vennootschap (al dan niet naar buitenlands recht) als gerechtigde op deze domeinnamen. Een vennootschap is een in het recht erkende, in het economisch en maatschappelijk verkeer functionerende entiteit die in juridische zin bezitter of eigenaar kan zijn van geld, goederen en rechten, en rechten en verplichtingen scheppende overeenkomsten kan aangaan. In deze zaak dient dat derhalve uitgangspunt te zijn. De rechtbank merkt dan ook de eigenaar van de websites - laatstelijk voor alle websites [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - aan als aanbieder van de online kansspelen.
Structuur
In het onderzoek Rykiel is gebleken dat bij het aanbieden van kansspelen gebruik is gemaakt van diverse Nederlandse en buitenlandse vennootschappen. Binnen deze vennootschappen werden werkzaamheden verricht als het maken van spellen, het online aanbieden van kansspelen, het afwikkelen van het financiële verkeer rondom inleg van en uitbetaling aan spelers, technische ondersteuning aan afnemers van spellen, alsmede de administratieve werkzaamheden die met voorgaande waren gemoeid. Ten aanzien van de hierna genoemde vennootschappen is het volgende gebleken:
-
[Engelse vennootschap] / [Engelse vennootschap]is op 8 juni 2004 opgericht in Engeland en op 22 augustus 2006 opgeheven. [verdachte] is sedert 29 juli 2004 en [medeverdachte 2] sedert 1 april 2005 bestuurder van de vennootschap, en tevens elk voor 50% houder van de aandelen. [Engelse vennootschap] is vanaf 25 juli 2005 registrant van de website [website 5] . Blijkens de zienswijze van [medeverdachte 2] , ingediend ter terechtzitting van 17 september 2018, “stond het eerste gokkastje online op [website 5] op 18 december 2004.”
-
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] )is op 9 juni 2006 opgericht in Engeland door [betrokkene 1] en ingeschreven in het register van Companies House. De oprichting door [betrokkene 1] vond, naar hij verklaard heeft, plaats op verzoek van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Sedert 9 juni 2006 stond [betrokkene 1] ingeschreven als bestuurder, op 12 november 2007 opgevolgd door [betrokkene 2] . De aandelen werden sedert 20 juni 2006 gehouden door [betrokkene 1] ; sedert 20 juni 2007 was [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] houder van 100% van de aandelen en vanaf 20 juni 2008 was [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] houder van 100% van de aandelen. Op 12 oktober 2010 is de vennootschap opgeheven, waarna op 29 november 2010 een nieuwe vennootschap (Ltd) met dezelfde naam is opgericht. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn dan bestuurder van de vennootschap en 100% van de aandelen worden gehouden door [betrokkene 2] . Per 1 december 2010 wordt [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] bestuurder en 100% aandeelhouder van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . In zijn zienswijze heeft [medeverdachte 2] te kennen gegeven dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] is opgericht in juni 2006 op voorstel van [betrokkene 1] , zodat spelers konden betalen met creditcard. In dat verband heeft hij besprekingen gevoerd met [getuige 2] , welke voorstelde “dat [verdachte] en ik niet zouden invullen dat we ons bezig hielden met ‘gambling’, omdat banken hier niet heel happig op zouden zijn. Ik hebt dit advies genegeerd (…).”
-
[Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] )is als een reeds bestaande vennootschap met de naam [voorloper Costa Ricaanse vennootschap] op 23 oktober 2006 gekocht op Costa Rica, onder gelijktijdige wijziging van de naam in [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . [betrokkene 1] heeft hiertoe met name mailcontact gehad met [getuige 3] , notaris te Costa Rica, alsmede met [medeverdachte 6] , werkzaam bij [verdachte vennootschap 1] . en personal assistant van [medeverdachte 2] , waaruit blijkt dat een en ander plaats vond op verzoek van [medeverdachte 2] . Als bestuurder van deze vennootschap zijn geregistreerd [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] . Aandelen werden gehouden door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en vervolgens door [Panamese vennootschap] , een vennootschap in Panama. [medeverdachte 2] heeft in zijn zienswijze verklaard dat [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] werd opgericht in verband met het aanvragen van patenten/licenties voor het aanbieden van kansspelen vanuit Costa Rica. Tevens verwijst de rechtbank ter zake [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] naar hetgeen hiervoor onder “Aanbieder(s)” is overwogen over het eigenaarschap van de zeven websites, waarop kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat deze vennootschappen, vanaf 2004 tot en met mei 2013, beginnend bij [Engelse vennootschap] en eindigend met [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , via internet in Nederland kansspelen hebben aangeboden. Uit de zienswijze van [medeverdachte 2] blijkt dat de vennootschappen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] juist zijn opgericht met het doel kansspelen via het internet te kunnen (blijven) aanbieden in Nederland. De bedrijfsvoering rondom het aanbieden van kansspelen was daar nagenoeg volledig op gericht. De veronderstelling dat het aanbieden van kansspelen door vennootschappen in het buitenland adequaat zou zijn om te stellen dat niet in Nederland gelegenheid werd gegeven tot het spelen van kansspelen, is gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder ‘Gelegenheid geven’ niet juist, nu de aangeboden spellen nog immer vanuit Nederland bereikbaar en te spelen waren voor spelers achter hun computer in Nederland. Hiervoor beschikte geen van de genoemde vennootschappen over een vergunning. Opzet op het aanbieden van online kansspelen in Nederland ligt in het voorgaande besloten.
De rechtbank overweegt daarbij nog het volgende. Gelet op artikel 51 Wetboek van Strafrecht (WvSr) kan een strafbaar feit worden gepleegd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat een Ltd naar Engels recht en een SA naar Costa Ricaans recht aangemerkt kunnen worden als rechtspersoon in de zin van artikel 51 WvSr.
Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] elk aangemerkt worden als dader van overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok, nu gelet in voorgaande overwegingen besloten ligt dat de gedraging van het aanbieden van kansspelen via internet redelijkerwijs aan deze vennootschappen kan worden toegerekend.
Specifiek ten aanzien van [verdachte]
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij als medepleger met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [Engelse vennootschap] / [Engelse vennootschap] kansspelen via internet heeft aangeboden in Nederland zonder vergunning.
Zoals voortvloeit uit voorgaande overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een organisatiestructuur met vennootschappen die als eigenaar van de websites online kansspelen hebben aangeboden. Deze structuur en de daarin functionerende vennootschappen is opgezet door, dan wel op initiatief van onder meer verdachte. Verdachte heeft het aanbieden van kansspelen door die vennootschappen in al zijn onderdelen aangestuurd, zonder dat die vennootschappen of bestuurders van die vennootschappen daarin feitelijk zeggenschap hadden, laat staan uitoefenden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet zozeer sprake van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met die vennootschappen, maar een functioneren onder leiding van onder meer verdachte. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daar van vrij.
Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij aan de verboden gedraging, het aanbieden van online kansspelen in Nederland zonder vergunning, door genoemde vennootschappen feitelijke leiding heeft gegeven.
Artikel 51, tweede lid, van het WvSr luidt:
1. (…)
2. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:
(…)
2° tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, (…)
Aan de jurisprudentie van de Hoge Raad ontleent de rechtbank een aantal uitgangspunten voor de beoordeling van de vraag of een persoon feitelijk leiding heeft gegeven aan een verboden gedraging door een rechtspersoon. Van zodanig feitelijk leiding geven is sprake indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon, bijvoorbeeld bestuurder, is enerzijds geen vereiste, anderzijds op zichzelf niet voldoende om als feitelijk leidinggever te kunnen worden aangemerkt. Ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon kan feitelijke leidinggever zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit. Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen - al dan niet gezamenlijk - feitelijke leiding worden gegeven. Het zal in het algemeen moeten gaan om actief en effectief gedrag. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Daarnaast geldt dat het opzet van verdachte gericht moet zijn geweest op de verboden gedraging. Als ondergrens voor dit opzetvereiste geldt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van (het bewijs van) dergelijke aanvaarding kan - in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten - ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
Deze uitgangspunten hanterend concludeert de rechtbank dat verdachte samen met zijn compagnon [medeverdachte 2] feitelijke leiding heeft gegeven aan het aanbieden van online kansspelen door [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . Verdachte en [medeverdachte 2] zijn vanaf de start in 2004 met de website [website 5] tot en met mei 2013 de drijvende kracht geweest achter alle activiteiten binnen de totale organisatiestructuur, die gericht was op het maken en aanbieden van gokspellen, de financiële verwerking van ontvangen inleggelden en uitbetaling van prijzen aan spelers.
Waar verdachte zich met name richtte op de financiering van de organisatie en herinvestering van het verdiende geld, richtte [medeverdachte 2] zich met name op de dagelijkse bedrijfsvoering. Naar het oordeel van de rechtbank is geen aspect te benoemen waar [medeverdachte 2] zich niet mee bezighield of bemoeide. [medeverdachte 2] zag toe op het ontwikkelen en programmeren van spellen door programmeurs, het online zetten en laten functioneren van die gokspellen, de verwerking van de in- en uitgaande geldstromen en het aangaan van overeenkomsten met zogenaamde payment service providers als [Payment service provider 1] . [medeverdachte 2] initieerde, al dan niet daartoe geadviseerd, de oprichting van vennootschappen in het Verenigd Koninkrijk of Costa Rica teneinde gokspellen vanuit het buitenland in Nederland te kunnen aanbieden en het plaatsen van computerservers in Zweden. [medeverdachte 2] voerde doorlopend overleg met zijn adviseurs om het gokgebeuren in goede banen te leiden. Alle relevante beslissingen in de bedrijfsvoering rondom het aanbieden van online kansspelen werden door hem, in overleg met verdachte, genomen.
Formeel was met betrekking tot [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] sprake van het aanbieden van de online kansspelen door buitenlandse vennootschappen, wier aandelen gehouden werden door derden en waarvan derden als bestuurder te boek stonden. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat door formele bestuurders van genoemde vennootschappen daadwerkelijk zeggenschap werd uitgeoefend, waarbij beslissingen werden genomen die invloed hadden op het aanbieden van online kansspelen door de rechtspersoon. Illustratief acht de rechtbank in dat verband de gang van zaken rond het opstellen van contracten in 2011 en 2012, waarbij een van de contracten zag op het uitbesteden van werkzaamheden door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] aan de Cypriotische vennootschap [verdachte vennootschap 2] . Onderdeel van het contract was een afspraak over de vergoeding door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] te betalen aan [verdachte vennootschap 2] . Aan het opstellen van het contract gingen twee bijeenkomsten vooraf, die op initiatief van [medeverdachte 2] zijn belegd in oktober en november 2011, en waar vele verschillende personen, aanwezig waren, onder wie vele adviseurs van [medeverdachte 2] . De rechtbank stelt vast dat voor die bijeenkomsten geen (formele) bestuurder van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] was uitgenodigd of ook nadien zelfs maar geraadpleegd over de inhoud van het contract. Naar het oordeel van de rechtbank onderstreept dit dat de feitelijke leiding over het aanbieden van de online kansspelen niet werd uitgeoefend door de formele bestuurder(s) maar door - in hoofdzaak – [medeverdachte 2] , maar ook verdachte.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de vennootschappen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] middels 7 websites online kansspelen hebben aangeboden in Nederland zonder vergunning, aan welke gedraging [verdachte] en [medeverdachte 2] feitelijke leiding hebben gegeven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen in vereniging met anderen online kansspelen heeft aangeboden.
De rechtbank bespreekt hierna direct de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de dader, omdat het oordeel van de rechtbank hierover relevant is voor de beoordeling van andere ten laste gelegde feiten.
De strafbaarheid van het feit.
Verweer ontbreken materiële wederrechtelijkheid
Namens verdachte is het verweer gevoerd dat het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet zonder vergunning niet strafbaar is, omdat sprake is van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Daartoe is aangevoerd dat, gezien de maatschappelijke ontwikkelingen, het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd.
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever met de invoering van de Wok in 1964 heeft beoogd het aanbieden van kansspelen te reguleren. Het tegengaan van kansspelverslaving en de maatschappelijk onwenselijke gevolgen daarvan hebben de wetgever met het reguleren voor ogen gestaan. Dat heeft geresulteerd in een strafbaarstelling als vervat in onder meer artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok. Ontegenzeggelijk is destijds door de wetgever niet het ontstaan van het internet voorzien en meer in het bijzonder niet dat het aanbieden van kansspelen via het internet zou (gaan) plaatsvinden, laat staan de omvang waarin dat gebeurt. Niet kan echter worden gezegd dat de wetgever die brede ontwikkeling heeft mogelijk gemaakt of bevorderd en evenmin dat de wetgever, gegeven die ontwikkeling, de wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit heeft prijsgegeven. Tot op heden heeft de wetgever immers het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen gehandhaafd.
Per 1 april 2012 heeft de wetgever de Ksa ingesteld. De Ksa houdt toezicht op het aanbieden van kansspelen via internet, heeft handhavingsrichtlijnen opgesteld en handhaaft daadwerkelijk middels maatregelen met een punitief karakter als het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen.
Met de toekomstige tot stand te brengen wetgeving beoogt de wetgever het aanbieden van kansspelen via internet te reguleren ter bescherming van de hiervoor genoemde belangen (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2013-2014, Kamerstuk 33996, nr. 3, Memorie van Toelichting, pag 5). Dit vindt plaats middels het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Dat instrumentarium is primair en in hoofdzaak bestuursrechtelijk van aard, maar in de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving als ultimum remedium is expliciet voorzien. Aan het indienen van het wetsvoorstel betreffende het organiseren van kansspelen op afstand in 2014 is brede maatschappelijke raadpleging en politiek debat vooraf gegaan, met als resultaat het ingediende wetsvoorstel.
In het licht van het voorgaande, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd. De omstandigheid dat het optreden door de overheid in het verleden gedurende jaren heeft bestaan uit het versturen van brieven zonder dat dit vergezeld ging van daadwerkelijke handhaving, gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen, doet daaraan niet af.
De rechtbank verwerpt het verweer tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Verweer verontschuldigbare rechtsdwaling
Namens verdachte is het verweer gevoerd dat verdachte en [medeverdachte 2] bij het bepalen van hun keuzes, beslissingen en handelingen ter zake het online aanbieden van kansspelen zich steeds hebben laten leiden door de adviezen die zij hebben gekregen van de adviseurs, zoals [medeverdachte 3/advocaat] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 4/belastingadviseur] , [medeverdachte 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] . Deze adviezen hielden in dat wat verdachte en [medeverdachte 2] deden niet strafbaar was en werd gedoogd. Bij verdachte was daarom sprake van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de gedraging. Om die reden komt hem een beroep toe op afwezigheid van alle schuld en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een dergelijk verweer is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen (vgl. Hoge Raad d.d. 23 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0052 ). Relevant hierbij is onder meer of verdachte is afgegaan op het advies van ter zake deskundige adviseurs, op wiens advies hij heeft vertrouwd en ook mocht vertrouwen. Alleen het advies afkomstig van een persoon of instantie aan wie een zodanig gezag valt toe te kennen dat hij in redelijkheid op de deugdelijkheid daarvan mocht vertrouwen, excuseert. Verschillende aspecten kunnen hier van belang zijn, zoals de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur, de specifieke deskundigheid van de adviseur, de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen en de manier waarop en de omstandigheden waaronder het advies in ingewonnen en gegeven (HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4664)
Van een persoon die een economische activiteit, zoals het aanbieden van online kansspelen, onderneemt, mag worden verwacht dat hij zich op de toepasselijke regelingen oriënteert. Gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok was en is het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet toegestaan. Nederland kende en kent op basis van die, thans nog steeds geldende, wetgeving geen vergunningenstelsel. Dergelijke vergunning is dan ook niet verleend aan verdachte, [medeverdachte 2] , een andere medeverdachte of enige aan [medeverdachte 2] gelieerde rechtspersoon die eigenaar was van websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Niet is gebleken dat een van de genoemde adviseurs tegenover verdachte, [medeverdachte 2] of een andere medeverdachte heeft meegedeeld dat het online aanbieden van kansspelen in Nederland was toegestaan, dat wil zeggen geen overtreding van artikel 1, lid 1 onder a Wok opleverde. Naar het oordeel van de rechtbank bezat van de adviseurs, van wie verdachte en [medeverdachte 2] stellen advies te hebben ingewonnen, enkel medeverdachte [medeverdachte 3/advocaat] als advocaat gespecialiseerd in kansspelen de specifieke deskundigheid waarop zij wellicht af hadden mogen gaan. Juist deze adviseur heeft in haar memo van 24 februari 2009 (AD 2504) gesteld dat het online aanbieden van kansspelen zonder vergunning in Nederland strafbaar is gesteld en dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok overtreedt. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij verdachte over de strafbaarstelling van het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning geen onduidelijkheid hebben bestaan. Daarbij is de rechtbank uit het dossier en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3/advocaat] gebleken dat haar adviezen enkel inhielden, als weergave van de stand van zaken met betrekking tot handhaving op het gebied van de Wok, dat de facto door de bevoegde autoriteiten niet werd ingegrepen om het aanbieden van online kansspelen te doen stoppen.
Voor zover met het verweer bedoeld is te stellen dat het in Nederland online aanbieden van kansspelen in strijd was met de Wok, maar werd gedoogd door de overheid en dat verdachte om die reden mocht menen dat wat hij deed niet strafbaar was, overweegt de rechtbank het volgende.
Reeds vanaf de tijd dat [medeverdachte 2] en verdachte middels [Engelse vennootschap] activiteiten ontplooiden (2004/2005) zijn er brieven verzonden door tot handhaving bevoegde instanties als Projectbureau kansspelen, Directie Sanctie- en Preventiebeleid, Ministerie van Veiligheid en Justitie (tot 1 april 2012) en de Ksa (vanaf 1 april 2012). Deze brieven waren gericht aan compagnon [medeverdachte 2] , aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (ZD01 2133-2145) en aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ) (ZD01 2146-2147 en 2152-2169), inhoudende dat het aanbieden van kansspelen via internet niet was toegestaan en dat de activiteiten dienden te worden gestaakt. Dat daarnaast door de bevoegde instanties niet daadwerkelijk handhavende acties zijn ondernomen gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte daaruit kon en mocht afleiden dat het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet meer bestraft zou worden.
Hierin is geen wijziging gekomen met het op verzoek aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] verstrekken van de zogenaamde ‘comfort letter’ van 22 januari 2013 (ZD01 2277-2278) door de Ksa. In deze brief stelt de Ksa immers naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig dat het aanbieden van kansspelen niet legaal is. De rechtbank is van oordeel dat door de Ksa voldoende kenbaar is gemaakt dat het verstrekken van de ‘comfort letter’ en het hanteren van de prioriteringscriteria ingegeven waren door de noodzaak de beperkte handhavingscapaciteit van de Ksa doelmatig te kunnen richten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het verweer.
Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Witwassen algemeen (feiten 2, 3 en 4)
Uit misdrijf afkomstig
De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wok en de Wet op de economische delicten. Inkomsten die daarmee worden gegenereerd, zijn dus van misdrijf afkomstig.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de met online kansspelen gegenereerde inkomsten uit misdrijf afkomstig waren. Ter onderbouwing heeft de verdediging verwezen naar de verweren die gevoerd zijn ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van de Wok. Kort gezegd houden die verweren in dat de materiële wederrechtelijkheid van het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet ontbreekt, dat de strafbaarstelling daarvan in strijd is met Europees recht en dat aan verdachte een beroep toekomt op verontschuldigbare rechtsdwaling omtrent de strafbaarheid van de gedraging. De rechtbank heeft die verweren hiervoor al verworpen en verwijst kortheidshalve naar die verwerping. Ook in het kader van de witwasverdenkingen slagen deze verweren niet.
Witwassen zaaksdossiers (02A-B-C-E-F-K, feiten 2 en 3)
Op grond van wat de rechtbank bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossiers 02A-B-C-E-F-K – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt de rechtbank het volgende vast.
Witwashandelingen
Spelers van online kansspelen op voornoemde websites legden geld in door betalingen te doen per creditcard, sms, Ideal of anderszins. Het ingelegde geld werd – meestal door tussenkomst van [Payment service provider 1] of (andere) payment service providers – overgeboekt naar rekeningen die ter beschikking stonden van [Engelse vennootschap] . en [verdachte vennootschap 1] . . Van 2004 tot en met 2006 was [Engelse vennootschap] . het centrale punt voor inkomsten uit online kansspelen (bankrekening bij [bank 1] ). Vanaf 2006 werd die positie ingenomen door [verdachte vennootschap 1] . (bankrekeningen bij [bank 2] en [bank 3] en accounts van [verdachte vennootschap 1] . bij [Payment service provider 1] ).
De inkomsten uit online kansspelen in de zaak Rykiel werden onder meer gebruikt om spelers uit te betalen en de bedrijfsvoering te bekostigen. Daarnaast werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] . , [naam holding medeverdachte 2] en [verdachte vennootschap 3] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht, doorverkocht, beheerd en verhuurd – te financieren. Tot slot vond een groot deel van de inkomsten zijn weg naar verdachten uit het onderzoek Rykiel, aan hen gelieerde rechtspersonen en familieleden.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte volgens vaste jurisprudentie niet kan worden veroordeeld voor het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig zijn uit (opzettelijke) overtredingen van de Wok die hij zelf heeft begaan. Er is immers geen sprake van verbergen of verhullen van de herkomst van die geldbedragen. De rechtbank heeft dit onderkend en acht witwassen door enkel het verwerven en voorhanden hebben van die geldbedragen ook niet bewezen in de zaak van verdachte. Het verweer gaat echter voorbij aan het feit dat de geldbedragen ook zijn overgedragen, omgezet en gebruikt. Dat is evenzeer een vorm van witwassen en daarvoor kan verdachte wel strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden.
De geldbedragen ZD02A -B,-C en-F
De volgende uit online kansspelen gegenereerde bedragen zijn bij [Engelse vennootschap] . en [verdachte vennootschap 1] . binnengekomen.
- € 1.014.963,- via [betaaldienst 1] , [betaaldienst 2] en overmakingen (“Inleg”) binnengekomen op [bank 1] bankrekening [rekeningnummer 1] van [Engelse vennootschap] ., in de periode van 3 november 2004 tot en met 22 augustus 2006.
- € 12.107.534,- via [betaaldienst 3] , [betaaldienst 4] , [betaaldienst 5] en [betaaldienst 2] op bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] . ( [bank 2] en [bank 3] ), in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.
- € 91.288.166,- op de accounts die [verdachte vennootschap 1] aanhield bij [Payment service provider 1] , in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.
Deze uit misdrijf verkregen inkomsten belopen in totaal
€ 104.410.663,-.
Vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] (onder punt 3 hiervoor) is in de periode van januari 2006 tot en met mei 2013 in delen € 32.482.427 overgemaakt naar de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] . , zodat op de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] . in elk geval
€ 44.589.961,-(€ 12.107.534 + € 32.482.427), afkomstig uit misdrijf is binnengekomen.
De politie heeft vervolgens inzichtelijk gemaakt welke bedragen vanaf de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] . zijn overgemaakt naar verdachte, medeverdachten, familieleden en gelieerde rechtspersonen. Het gaat om een totaalbedrag van
€ 29.981.146,-in de periode van januari 2006 tot en met mei 2013.
Vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] zijn niet alleen bedragen overgemaakt naar bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] . (ruim 32 miljoen euro), maar ook naar andere rechtspersonen en familieleden.
Het geldbedrag ZD02K
Verdachte persoonlijk heeft ook nog
€ 95.028,-ontvangen van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , de registrant van de websites waarop online kansspelen in strijd met de Wok werden aangeboden. Dat geld, rechtsreeks afkomstig van die online kansspelen, is via [betaaldienst 6] naar verdachte overgemaakt door de gebruikers van de e-mailadressen [website 11] en [email-adres 2] .
De geldbedragen ZD02E
Van voornoemde inkomsten van [verdachte vennootschap 1] werd in totaal
€ 11.763.480,-overgemaakt naar bestuurder [verdachte vennootschap 3] en van daaruit werd in totaal
€ 315.030,-overgemaakt naar [naam holding verdachte] , de persoonlijke holding van verdachte en
€ 764.966,-naar [naam holding medeverdachte 1] , de persoonlijke holding van zijn broer.
Verdachtes eigen inkomen was in 2006 tot en met 2008 afkomstig van [verdachte vennootschap 3] en vanaf 2008 (tevens) van [naam holding verdachte] . Daarnaast bouwde verdachte vermogen op met de handel in vastgoed. Die handel werd (indirect) gefinancierd door [verdachte vennootschap 3] en dus met inkomsten die afkomstig waren van online kansspelen in strijd met de Wok. Uit de bij de Belastingdienst ingediende aangiften inkomstenbelasting is gebleken dat de waarde van de bezittingen van verdachte persoonlijk anno 2010
€ 2.594.569,-bedroeg.
Ter terechtzitting van de rechtbank op 19 september 2018 heeft verdachte verklaard dat hij miljoenen heeft ontvangen via zijn vennootschappen en dat het ook kan kloppen dat hij persoonlijk geld van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] heeft ontvangen via [betaaldienst 6] . De verdediging heeft geen verweren gevoerd ter bestrijding van de bron, de omvang en de bestemming van die inkomsten.
Feitelijk leidinggever
De rechtbank merkt de verdachte ten aanzien van het overdragen, omzetten en gebruiken van de geldbedragen via de rechtspersonenstructuur aan als feitelijk leidinggever. Verdachte had met [medeverdachte 2] de leiding binnen het concern dat zich bezighield met online kansspelen. Zij waren bovendien (indirect) bestuurders van de rechtspersonen waar de inkomsten uit online kansspelen het concern binnenstroomden. Werknemers van het bedrijf van verdachte deden de betalingen en de financiële administratie. Verdachte had zeggenschap over de route van de uit misdrijf afkomstige geldbedragen en oefende die ook uit. Als (indirect) bestuurder van [verdachte vennootschap 3] had verdachte ook zeggenschap over de managementvergoedingen die werden uitgekeerd aan de persoonlijke holdings van hem en zijn broer.
Gewoonte
De rechtbank overweegt tot slot dat de totale geldsommen zijn opgebouwd uit vele bedragen, die verdiend zijn met illegaal aangeboden online kansspelen. Deze bedragen zijn in de loop vele jaren overdragen, omgezet en gebruikt. Het gaat om witwashandelingen met een structureel karakter, die in onderling verband staan en die passen in de gebruikelijke bedrijfsvoering van [Engelse vennootschap] . en [verdachte vennootschap 1] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen (zaaksdossiers 02G-I-L-M, feit 4)
ZD02G, -I, -L en -M: witwassen rechtspersonenAan [medeverdachte 2] is bij feit 4 primair het witwassen van de rechtspersonen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , [verdachte vennootschap 2] , [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en [Panamese vennootschap] ten laste gelegd. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 2] hiervan dient te worden vrijgesproken.
Witwassen € 536.876,- van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] via [naam bedrijf 1] en/of [verdachte] (in privé) en/of [medeverdachte 2] in privé (zaaksdossier 02G)De rechtbank gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 536.876,- is witgewassen van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) via [naam bedrijf 1] en/of [verdachte] (in privé) en/of [medeverdachte 2] (in privé).
Op grond van wat de rechtbank bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossier 02G – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – overweegt de rechtbank het volgende.
Het geldbedragIn de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 is in totaal een bedrag van
€ 536.876,- overgemaakt van de Euro rekening van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] bij de [bank 4] in Engeland naar de Belgische bankrekening op naam van [medeverdachte 2] / [naam bedrijf 1] (nummer [rekeningnummer 2] ), van welke bankrekening [medeverdachte 2] de titularis is.
Verder is gebleken dat van het bedrag van € 536.876,- een bedrag van € 314.709,- terecht is gekomen in het privévermogen van [medeverdachte 2] en dat de Belgische spaarrekening van [verdachte] bij de KBC bank in de periode van 23 januari 2008 tot en met 23 december 2009 wordt gecrediteerd door overschrijvingen van de Belgische bankrekening van [medeverdachte 2] / [naam bedrijf 1] , in totaal tot een bedrag van
€ 282.188,55. Ter zitting van 19 september 2018 heeft [verdachte] erkend dat hij een bedrag van ruim 2 ton in euro’s heeft ontvangen. Ook heeft hij ter zitting erkend dat een deel van die ruim 2 ton euro contant door hem is opgenomen en dat een deel is doorgestort naar andere rekeningen.
Uit misdrijf afkomstigDe vraag is waar het geldbedrag van € 536.876,- vandaan komt. Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen [bank 4] [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] d.d. 7 november 2013 (ZD02-G 43 en 44) – volgt dat in september 2006 er twee bankrekeningen bij [bank 4] zijn geopend op naam van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , een Britse pondenrekening en een Euro rekening. Waar op de Britse pondenrekening zeer beperkt betalingsverkeer heeft plaatsgevonden, werd de Euro rekening in de periode van 1 juli 2007 tot en met juni 2013 uitsluitend gevoed door overboekingen afkomstig van [Duiste Payment service provider] , in totaal tot een bedrag van € 653.594,-. Van dit bedrag is een bedrag van € 536.876,- overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 2] / [naam bedrijf 1] , als hiervoor overwogen.
Verder is gebleken dat er in augustus 2007 een contract tot stand is gekomen tussen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Duiste Payment service provider] , inhoudende dat [Duiste Payment service provider] creditcardbetalingen zou gaan afhandelen voor online kansspelen. Het ging daarbij om creditcardbetalingen op de websites [website 5] , [website 4] , [website 3] , [website 8] , [website 6] , [website 1] , [website 9] en [website 10] . Nadat het contract was afgesloten is er vervolgens in de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 geld van [Duiste Payment service provider] binnengekomen op de rekening van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , zoals hiervoor vastgesteld.
Gelet op het voorgaande is het geldbedrag van € 536.876,- naar het oordeel van de rechtbank afkomstig van creditcardbetalingen door spelers die gebruik maakten van de aangeboden online kansspelen in Nederland en dus uit misdrijf afkomstig. Gelet op de rol en positie van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] binnen de organisatie van [medeverdachte 2] en [verdachte] – zoals vastgesteld bij bespreking van zaaksdossier 1 – en gelet op het contract dat was afgesloten tussen [Duiste Payment service provider] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , stelt de rechtbank vast dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] wist dat het geld dat werd ontvangen van [Duiste Payment service provider] afkomstig was van de genoemde creditcardbetalingen. Naar het oordeel van de rechtbank wist [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] dus dat dit geld uit misdrijf afkomstig was. [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] heeft vervolgens het bedrag van € 536.876,- in de genoemde periode overgemaakt en daarmee omgezet naar de bankrekening van [medeverdachte 2] / [naam bedrijf 1] waarna het is overgemaakt naar [verdachte] en [medeverdachte 2] in privé en door hen in privé ook is gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] zich hiermee schuldig gemaakt aan witwassen.
Medeplegen of feitelijk leiding gevenAan [verdachte] is medeplegen (primair) dan wel feitelijk leiding geven (subsidiair) aan het witwassen van het bedrag van € 536.876,- ten laste gelegd. De rechtbank stelt het volgende vast.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] volgt dat hij eind 2005 / begin 2006 door [medeverdachte 2] en [verdachte] is benaderd om een vennootschap op te zetten die zich bezig zou houden met het verrichten van internationale betalingen voor internetaangelegenheden. Dit betreft de vennootschap [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ( [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ). [betrokkene 1] heeft vervolgens op 9 juni 2006 [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] opgericht en deze vennootschap ook verkocht aan [medeverdachte 2] en [verdachte] . Volgens [betrokkene 1] waren de feitelijke Ultimate Beneficial Owners (UBO’s) van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] [medeverdachte 2] en [verdachte] . Wat volgt is een aaneenschakeling van elkaar opvolgende bestuurders en aandeelhouders van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Zo is op 20 juni 2007 [betrokkene 1] bestuurder en houdt hij 100% van de aandelen in [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] waarna op 20 juni 2008 [betrokkene 1] de bestuurder is en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] 100% van de aandelen houdt. Vanaf 12 november 2007 is [betrokkene 2] bestuurder en op 20 juni 2008 heeft [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] 100% van de aandelen in [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Dit gaat door tot in 2012 met onder meer [betrokkene 3] en [betrokkene 5] als bestuurders van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Uit de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 8] en [betrokkene 3] volgt zij geen feitelijke zeggenschap hadden in [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (of andere vennootschappen). Zij kregen enkel betaald om formeel bestuurder te zijn van de vennootschap, maar hebben geen werkzaamheden uitgevoerd en/of beleidsbeslissingen genomen. Tekenend in dit verband is de verklaring van [betrokkene 3] (d.d. 30 januari 2014, ZD02-G 75 e.v.) waarin hij verklaart dat hij de onderneming [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] niet kent, terwijl hij bestuurder zou zijn geweest van november 2010 tot en met juli 2012.
Ter zitting heeft [verdachte] verklaart dat hij niet de UBO van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] was en dat hij niet betrokken is geweest bij de opzet van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . De rechtbank heeft echter geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , zeker niet in het licht van de andere veronderstelde bestuurders van de onderneming zoals [betrokkene 3] en [betrokkene 5] . Daarbij betrekt de rechtbank ook dat gebleken is dat het vestigingsadres van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] in Engeland hetzelfde is als dat van [Engelse vennootschap] (een van de andere vennootschappen van [verdachte] ), dat het e-mailadres van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] een e-mailadres van [verdachte vennootschap 1] . is ( [email-adres 3] ) en dat het telefoonnummer van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] een Nederlands mobiel telefoonnummer is, dat geregistreerd staat op naam van [verdachte vennootschap 1] .
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] op feitelijk leiding gevend niveau de financiële en bedrijfsmatige beslissingen nam binnen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Dit gelet op de feitelijke invulling van de organisatie van [verdachte] en [medeverdachte 2] , waarbij [medeverdachte 2] meer de dagelijkse gang van zaken onder zijn hoede nam en [verdachte] de financiële structuur van de organisatie.
Dat [medeverdachte 2] geen beslissingen nam zonder [verdachte] te informeren en goedkeuring te vragen blijkt onder meer uit tapgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . Ook de verklaring ter zitting van [verdachte] ondersteunt dit oordeel. Zo heeft hij verklaard dat hij – voordat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] daadwerkelijk werd opgericht – werd geïnformeerd over hoe de structuur van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] er uit moest zien en dat hij hiermee akkoord is gegaan. Ook was er sprake van overleg tussen [verdachte] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] , voordat er beslissingen werden genomen binnen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank is het [medeverdachte 2] geweest die – samen met [getuige 2] – de hele gang van zaken en het afsluiten van het contract met [Duiste Payment service provider] heeft geregeld. Verdachte was echter wel op de hoogte van dat contract, zo heeft hij ter terechtzitting van de rechtbank verklaard. Hij kon een dergelijke actie van [medeverdachte 2] ook terugdraaien als hij niet akkoord was.
De rechtbank verwijst verder nog naar de op de computer van [betrokkene 1] aangetroffen “Merchant Application Form”. In dit document worden de gegevens weergegeven van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] in het kader van een aanvraag bij Safecharge. Bij de vraag wie de eigenaar is van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] worden de gegevens van [medeverdachte 2] ingevuld. Bij de vraag naar de ‘Merchant Contact Details’ wordt er bij ‘general position’ de naam en gegevens van [medeverdachte 2] ingevuld en bij ‘finance position’ de naam en gegevens van [verdachte] . De rechtbank twijfelt er niet aan dat de vraag naar ‘Merchant Contact Details’ direct betrekking heeft op [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] zelf.
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] met betrekking tot het overdragen en omzetten en gebruik maken van het geldbedrag van € 536.876,-. Gelet op het feit dat [verdachte] wist dat het geld dat naar [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] stroomde – via [Duiste Payment service provider] – afkomstig was van creditcardbetalingen door spelers die gebruik maakten van het aanbod van online kansspelen in Nederland door de organisatie van hem en [medeverdachte 2] , wist [verdachte] dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank is dus van oordeel dat [verdachte] zich als feitelijk leidinggevende schuldig heeft gemaakt aan witwassen van € 536.876,- (subsidiair ten laste gelegd).
GewoonteDe rechtbank overweegt verder dat – gelet op het voorgaande – verdachte meermalen geldbedragen heeft witgewassen (gelet op de overboekingen in de periode van november 2007 tot en met december 2009). Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen € 4.1 miljoen van [verdachte vennootschap 1] . via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ( [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ) (zaaksdossier 02-L)
De route van het geldDe rechtbank gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 4.147.581,- is witgewassen van [verdachte vennootschap 1] . via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Op grond van wat de rechtbank bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossier 02-L – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt de rechtbank het volgende vast.
Het geldbedragIn de jaren 2007 en 2008 heeft [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] meerdere geldbedragen van [verdachte vennootschap 1] . ontvangen, in totaal tot een bedrag van € 4.147.581,-. Het bedrag van € 4.147.581,- is een totaal van bedragen variërend van € 5.000,- tot € 50.000,- per keer dat [verdachte vennootschap 1] . schuldig was aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
In de computer van [betrokkene 1] zijn 54 facturen aangetroffen, die de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] . naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zouden moeten rechtvaardigen. Op de facturen staat vermeld dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] diensten aan [verdachte vennootschap 1] . heeft geleverd, zoals IVR en SMS diensten. Op de bankrekening van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] staan de overboekingen van [verdachte vennootschap 1] . vermeld. Bij de omschrijvingen staat “ [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ” en het factuurnummer vermeld.
Gebleken is verder dat het geld dat bij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is binnengekomen (van [verdachte vennootschap 1] . ) vervolgens door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebruikt is om kosten van het aanbieden van kansspelen te betalen, zoals uitbetaling aan spelers en affiliates. Door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn ook uitgaven gedaan met het geld voor advertentievergoedingen en overige kosten betaald. [verdachte] heeft ook in privé geld ontvangen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Hij heeft een bedrag van € 16.450,- ontvangen.
Uit misdrijf afkomstigGelet op wat de rechtbank in het kader van zaaksdossier 1, overtreding van de Wok heeft vastgesteld, in combinatie met wat de rechtbank heeft vastgesteld in het kader van het witwassen van de zaaksdossier A-B-C-F, stelt de rechtbank vast dat het geldbedrag van
€ 4.147.581,- dat [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft betaald, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf.
Gelet op de rol en positie van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] binnen de organisatie, stelt de rechtbank vast dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] wist dat het geld dat werd ontvangen van [verdachte vennootschap 1] . afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen binnen Nederland en dus dat dit geld uit misdrijf afkomstig was.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er in de jaren 2007 en 2008 sprake was van een geldstroom tussen [verdachte vennootschap 1] . en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] waarbij [verdachte vennootschap 1] . in totaal een bedrag van € 4.147.581,- – afkomstig uit een misdrijf – aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft overgemaakt. De rechtbank merkt hier op dat in het kader van de tenlasteleggingen en de bespreking daarvan op zitting er een discussie is geweest over de vraag of [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] daadwerkelijk diensten aan [verdachte vennootschap 1] . heeft geleverd en de vraag of de facturen die waren opgesteld vals waren. In het kader van de vraag of sprake is geweest van witwassen, is de vraag of de diensten daadwerkelijk zijn geleverd en dus of de facturen vals waren, niet relevant. Vastgesteld wordt dat er daadwerkelijk een geldbedrag van € 4.147.581,- (afkomstig uit een misdrijf) van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is overgemaakt en dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] dit geld vervolgens heeft gebruikt om spelers, derden en [verdachte] zelf uit te betalen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van witwassen.
Medeplegen of feitelijk leiding gevenAan [verdachte] is medeplegen (primair) dan wel feitelijk leiding geven (subsidiair) aan het witwassen van het bedrag van € 4.147.581,- ten laste gelegd. De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [verdachte] mede de feitelijke leiding had binnen [verdachte vennootschap 1] . en verwijst daarvoor naar wat daarover is overwogen en vastgesteld in het kader van de bespreking van zaaksdossier 1, inzake de overtreding van de Wok.
Met betrekking tot de vraag of [verdachte] ook feitelijk leiding heeft gegeven aan wat er binnen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebeurde, stelt de rechtbank het volgende vast.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] met betrekking tot [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] volgt dat hij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] op 28 februari 2006 heeft opgericht op verzoek van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Volgens [betrokkene 1] was hij – hoewel hij formeel directeur was van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] – zelf niet betrokken bij de betalingsdiensten en was er – in tegenstelling tot Nederland – geen personeel van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] te Jersey.
Ook bij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is – net als bij andere vennootschappen in de organisatie van [verdachte] en [medeverdachte 2] – sprake van een aaneenschakeling van elkaar opvolgende bestuurders en aandeelhouders. Bij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] was dat eerst de [naam bedrijf 2] (met als bestuurder [betrokkene 1] ), vervolgens [betrokkene 2] en daarna [naam holding medeverdachte 2] (de persoonlijke holding van [medeverdachte 2] ) en [verdachte vennootschap 3] (de vennootschap van [verdachte] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] ). Ook hier ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [betrokkene 1] en dat niet hij, maar [medeverdachte 2] en [verdachte] de beslissingen namen op beleidsniveau en daarmee feitelijk bepaalden wat wel en niet binnen de onderneming van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebeurde.
Verder blijkt uit de e-mailwisseling in 2007 tussen [betrokkene 1] en [medeverdachte 7] , werkneemster van [verdachte vennootschap 1] . , dat [medeverdachte 7] telkens eerst gelden van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] overmaakte, waarna zij aan [betrokkene 1] opdracht gaf de bijbehorende factuur op te stellen. Verdachte heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de geldstroom tussen [verdachte vennootschap 1] . en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Hier ontving hij overzichten van. Per maand kreeg hij ook een financieel overzicht van [verdachte vennootschap 1] . en zo wist hij wat [verdachte vennootschap 1] . onder de streep kreeg.
Ten slotte betrekt de rechtbank in dit kader dat ook gebleken is dat uit het briefpapier van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] blijkt dat het adres van [verdachte vennootschap 1] . te Nederland ook het adres is van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en dat de correspondentie inzake [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] wordt gestuurd naar het adres van [verdachte vennootschap 3] te Eindhoven.
Gelet op de omstandigheid dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] mede op verzoek van [verdachte] is opgericht en de omstandigheid dat [verdachte vennootschap 1] . feitelijk bepaalde wat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] deed, acht de rechtbank [verdachte] als feitelijk leidinggever mede verantwoordelijk is voor de geldstroom van
€ 4.147.581,- van [verdachte vennootschap 1] . naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en het overdragen, omzetten en gebruiken van dat geld, onder meer door uitbetalingen aan spelers en zichzelf te laten doen.
Gelet op het feit dat [verdachte] wist dat het geld dat van [verdachte vennootschap 1] . naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ging, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee uit een misdrijf afkomstig was, heeft hij zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan witwassen van dit bedrag (subsidiair ten laste gelegd).
GewoonteDe rechtbank overweegt verder dat – gelet op het voorgaande – [verdachte] meermalen feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen van geldbedragen (gelet op de overboekingen in de jaren 2007 en 2008). Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen € 2.2 miljoen ontvangen via (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] door [Panamese vennootschap] (zaaksdossier 02-M)De vraag is of het bedrag van € 2.2 miljoen dat door [Panamese vennootschap] aan [betrokkenen vennootschap 4] dan wel aan [betrokkenen vennootschap 3] (op grond van de door [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] gestuurde facturen) is betaald, is witgewassen.
[verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en [Panamese vennootschap]Met betrekking tot de betrokken entiteiten – [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en [Panamese vennootschap] – stelt de rechtbank het volgende vast.
De naam van de holding van [medeverdachte 2] , [naam holding medeverdachte 2] , is op 31 mei 2012 gewijzigd in [betrokken vennootschap 1] . [betrokken vennootschap 1] is 100% aandeelhoudster van [betrokken vennootschap 2] (vanaf 16 maart 2012) en van [betrokkenen vennootschap 3] (vanaf 6 juni 2011). [betrokken vennootschap 2] is op haar beurt 100% aandeelhoudster van onder meer [betrokkenen vennootschap 4] . Vaststaat dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen zich bezig houden met online kansspelen. [betrokkenen vennootschap 3] heeft daartoe een licentie gekregen van Alderney Gambling Control Commission.
[Panamese vennootschap] is op 6 januari 2011 te Panama opgericht door [betrokkene 2] en was de aandeelhoudster van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ). [Panamese vennootschap] was eerst klant van [betrokkenen vennootschap 3] en later van [betrokkenen vennootschap 4]
Het geldbedrag
In de periode van medio 2011 tot en met mei 2013 zijn er voor circa € 3.1 miljoen aan verkoopfacturen aangetroffen in de administratie van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] . Een deel van deze verkoopfacturen – tot een bedrag van € 2.2 miljoen – was gericht aan [Panamese vennootschap] . De door [betrokkenen vennootschap 3] en [betrokkenen vennootschap 4] gestuurde facturen vermelden als omschrijving “revenueshare” (opbrengst verdeling). Deze revenueshare had betrekking op omzet gegenereerd door middel van casinospelen, zo is vastgesteld. Het ging om 8 facturen in 2011, 31 facturen in 2012 en 11 facturen in 2013.
Uit onderzoek naar gelden die [betrokkenen vennootschap 3] en [betrokkenen vennootschap 4] op hun [bank 3] rekeningen in Nederland hebben ontvangen, blijkt dat in het jaar 2012 voor circa € 1.5 miljoen is ontvangen aan overboekingen van de Stichting Derdengelden Rekening [Payment service provider 1] . Een groot deel van deze ontvangsten per bank zijn, aan de hand van de bedragen en betalingskenmerken, te matchen met de facturen die gericht waren aan [Panamese vennootschap] . Ook voor de jaren 2011 en 2013 is vastgesteld dat het merendeel van de betalingen namens [Panamese vennootschap] aan de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen direct te koppelen zijn aan betalingen gedaan vanaf de bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts. Op grond van deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat de betalingen die [Panamese vennootschap] heeft gedaan aan [betrokkenen vennootschap 3] en [betrokkenen vennootschap 4] , in totaal tot een bedrag van € 2.2 miljoen euro, betaald zijn vanaf de bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts.
Uit misdrijf afkomstig
De betalingen van [Panamese vennootschap] aan [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] zijn gedaan via bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts. Met betrekking tot de vraag waar het geld op de accounts bij [Payment service provider 1] vandaan kwam, verwijst de rechtbank naar wat hierover is vastgesteld in het kader van de bespreking van zaaksdossier 1, het overtreden van de Wok, en de zaaksdossiers A-B-C-F en dan in het bijzonder wat is vastgesteld met betrekking tot [Payment service provider 1] . Aan de hand hiervan stelt de rechtbank vast dat het geld op de accounts bij [Payment service provider 1] afkomstig was van het aanbieden van online kansspelen in Nederland en dat dit geld dus afkomstig was uit misdrijf. Nu dit geld is overgedragen en omgezet is er sprake geweest witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen.
Medeplegen of feitelijk leiding geven door [verdachte] ?De vraag die moet worden beantwoord, is of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen dan wel feitelijk leiding geven aan het witwassen van het bedrag van
€ 2.2 miljoen.
Gelet op wat hiervoor is vastgesteld met betrekking tot de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen, kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] daarin feitelijke zeggenschap heeft gehad. Hoewel in het dossier een optieovereenkomst zit, waaruit blijkt dat [verdachte] aanspraak kon maken op een belang in de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen, is niet gebleken dat deze optieovereenkomst ooit verzilverd is of [verdachte] op andere wijze zeggenschap heeft gekregen binnen [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] .
Dit is anders voor wat betreft de feitelijke zeggenschap binnen [Panamese vennootschap] . Bij de politie heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij [Panamese vennootschap] in Panama heeft opgezet om te verhullen wie de eigenaren waren van de Costa Ricaanse vennootschappen en dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de Ultimate Beneficial Owners (UBO) waren van [Panamese vennootschap] . Volgens [betrokkene 2] waren [verdachte] en [medeverdachte 2] verantwoordelijk voor de feitelijke gang van zaken binnen [Panamese vennootschap] .
Op een later moment zou Edna [betrokkene 5] naar voren zijn geschoven als directeur van [Panamese vennootschap] , dit toen [betrokkene 2] niet meer op papier verantwoordelijk wilde zijn voor [Panamese vennootschap] . [betrokkene 5] heeft toen op papier de directievoering overgenomen. Ook [betrokkene 5] heeft verklaard dat zij enkel op papier directeur was van [Panamese vennootschap] , dat zij niet wist wat [Panamese vennootschap] precies inhield en dat zij enkel de naam kende.
Op grond van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 5] stelt de rechtbank vast dat zij wellicht op papier de bestuurders van [Panamese vennootschap] waren, maar dat in werkelijkheid [verdachte] en [medeverdachte 2] de leiding hadden.
Verder is gebleken dat [medeverdachte 8] , werkneemster van [verdachte] en [medeverdachte 2] zorgdroeg voor de betaling van de facturen aan [Panamese vennootschap] . Zij betaalde die facturen vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] . Het ging om betaling van in totaal € 2.2 miljoen euro in de jaren 2011 tot en met 2013.
Gelet op de omstandigheid dat [Panamese vennootschap] mede op verzoek van [verdachte] is opgericht en de omstandigheid dat een werkneemster van verdachte de facturen die gericht waren aan [Panamese vennootschap] betaalde, acht de rechtbank [verdachte] als feitelijk leidinggever mede verantwoordelijk voor de betaling door [Panamese vennootschap] via [Payment service provider 1] aan [betrokkenen vennootschap 3] en [betrokkenen vennootschap 4]
Gelet op het feit dat [verdachte] wist dat het geld dat van [Panamese vennootschap] via [Payment service provider 1] naar [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] ging, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee uit een misdrijf afkomstig was, heeft hij zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan witwassen van dit bedrag (subsidiair ten laste gelegd).
Valsheid in geschrift contracten [verdachte vennootschap 2] - [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] - [verdachte vennootschap 1] . (zaaksdossier 02I, feit 5)
Aan [verdachte] wordt verweten dat hij samen met anderen valse contracten in de administratie van [verdachte vennootschap 1] . , (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] en [verdachte vennootschap 2] heeft opgenomen en daarmee verwerkt, dan wel dat hij – via een aantal rechtspersonen – hier feitelijk leiding aan heeft gegeven.
Het gaat om contracten van 21 februari 2012, tussen enerzijds [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en anderzijds tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] .
In het contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is opgenomen dat [verdachte vennootschap 2] per 1 januari 2012 het beheer en onderhoud op zich neemt van de websites van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] waarop ‘internet games’ worden aangeboden. Verder blijkt uit de tekst van het contract dat [verdachte vennootschap 2] voor [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] de inleggelden en uitbetalingen voor hun internetgames in de Europese Unie zou gaan organiseren. Voor deze werkzaamheden zou [verdachte vennootschap 2] 1,5% van de totale cashflow ontvangen. In het contract is tevens opgenomen dat het [verdachte vennootschap 2] was toegestaan om bepaalde diensten uit te besteden aan derden. Het contract is ondertekend door [betrokkene 8] namens [verdachte vennootschap 2] en zou moeten worden ondertekend door [betrokkene 2] namens [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] .
In het contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] . is opgenomen dat [verdachte vennootschap 1] . de diensten met betrekking tot internetbetalingen en marketing van de internetsites van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op zich neemt voor [verdachte vennootschap 2] , ook per 1 januari 2012. Zodoende heeft [verdachte vennootschap 2] die diensten uitbesteed. [verdachte vennootschap 1] . zou hiervoor 14% van de cashflow van [verdachte vennootschap 2] ontvangen. Het contract is ondertekend door [medeverdachte 2] namens [verdachte vennootschap 1] . en [betrokkene 8] namens [verdachte vennootschap 2] .
Vastgesteld moet worden of de contracten vals zijn. De rechtbank overweegt het volgende.
Medio 2011 bleek dat de schuld die [verdachte vennootschap 1] . aan [verdachte vennootschap 2] (de opvolgster van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ) in rekening-courant aan het oplopen was. Hoe dit kwam, was ook voor de administratief betrokkenen niet duidelijk, zo blijkt uit het dossier.
[medeverdachte 8] heeft verklaard dat zij vanaf het jaar 2009 voor [verdachte vennootschap 1] . facturen moest opmaken, die naar [verdachte vennootschap 2] gestuurd moesten worden. Dit zou zien op diensten die [verdachte vennootschap 1] . aan [verdachte vennootschap 2] leverde. Zij deed dit aan de hand van een door Van Berlo (voormalig medewerker van het kantoor van [medeverdachte 4/belastingadviseur] ) opgesteld overzicht, op grond waarvan zij een percentage van 20% heeft berekend voor de aan [verdachte vennootschap 2] in rekening gebrachte bedragen. Uit de in het dossier gevoegde facturen blijkt dat [verdachte vennootschap 1] . in het jaar 2009 ruim 4 miljoen euro, in het jaar 2010 ook ruim 4 miljoen euro en in het jaar 2011 bijna 4 miljoen euro aan [verdachte vennootschap 2] in rekening heeft gebracht. Volgens [medeverdachte 8] zijn deze facturen nooit betaald. Daarnaast moest [verdachte vennootschap 1] . – zo heeft [medeverdachte 8] verklaard – betalingen verrichten aan [verdachte vennootschap 2] .
Uit de verklaring van [betrokkene 9] (assistent-accountant bij [naam bedrijf 4] ) blijkt dat het haar nooit helder is geworden hoe het zat met het boeken en verwerken van het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] . . De facturen zouden volgens haar te maken hebben met de verantwoording van de omzet die [verdachte vennootschap 1] . voor [verdachte vennootschap 2] zou hebben ontvangen en waarvan de kosten die [verdachte vennootschap 1] . in rekening zou hebben gebracht al vanaf getrokken waren. Ook [betrokkene 10] , medewerker van kantoor [medeverdachte 4/belastingadviseur] , heeft verklaard dat hij de gang van zaken rondom [verdachte vennootschap 1] . / [verdachte vennootschap 2] een raar verhaal vond.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] . werd geboekt als omzet buitenland en daar werd geen BTW over afgedragen. Er werd achteraf gefactureerd. Aan het eind van het jaar werd gekeken hoeveel geld er binnen was gekomen en hoeveel er was gefactureerd en meestal was er meer binnengekomen dan gefactureerd. In die gevallen moest dit boekhoudkundig verwerkt worden door opname in rekening-courant of door het afboeken als nog te factureren omzet.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] . ging volgens [betrokkene 10] 50/50 naar [medeverdachte 2] en [verdachte vennootschap 3] . Over de gang van zaken rondom de facturering door [verdachte vennootschap 1] . heeft [betrokkene 10] vragen gesteld aan [medeverdachte 4/belastingadviseur] en gevraagd of het wel klopte. [medeverdachte 4/belastingadviseur] zou hebben gezegd dat alles klopte, aldus [betrokkene 10] . Volgens [betrokkene 10] was het oplopen van de rekening-courantschuld van [verdachte vennootschap 1] . aan [verdachte vennootschap 2] een probleem.
Medio 2011 ging de [bank 3] kritische vragen stellen over de rekening-courantverhouding tussen [verdachte vennootschap 1] . en [verdachte vennootschap 2] vanwege het oplopen daarvan. Uit de verklaringen van [medeverdachte 4/belastingadviseur] en [medeverdachte 5] blijkt dat [medeverdachte 2] hierdoor onder druk kwam te staan. Hij wilde dat het kantoor van [medeverdachte 4/belastingadviseur] ( [medeverdachte 4/belastingadviseur] ) de rekening-courantschuld tegen het einde van 2011 uit de jaarrekening zou laten verdwijnen. Volgens [medeverdachte 5] was dit echter niet mogelijk nu er geen aflossingen / betalingen hadden plaatsgevonden van [verdachte vennootschap 1] . aan [verdachte vennootschap 2] .
In oktober 2011 heeft [medeverdachte 2] vervolgens bij hem thuis een bespreking georganiseerd, waar meerdere personen bij aanwezig waren. Naast [medeverdachte 2] zelf, waren dat onder meer [verdachte] , [medeverdachte 4/belastingadviseur] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [betrokkene 11] , [medeverdachte 9/CEO Payment service provider 1] , [medeverdachte 3/advocaat] en [medeverdachte 11/moeder van medeverdachte 2] . De bedoeling van deze bijeenkomst was om de verhoudingen tussen [verdachte vennootschap 1] . , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] te bespreken en in het bijzonder de rekening-courantschuld, zo blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 4/belastingadviseur] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3/advocaat] . Volgens [medeverdachte 4/belastingadviseur] bleek tijdens de bespreking dat het de bedoeling was om contracten op te maken tussen [verdachte vennootschap 1] . , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] teneinde de geldstromen te rechtvaardigen. Ook had [medeverdachte 2] bedacht dat [verdachte vennootschap 2] een deel van de aandelen in [verdachte vennootschap 1] . zou verkrijgen, dit om de schuld aan [verdachte vennootschap 2] (deels) in te lossen en dus de rekening-courantschuld te doen inlossen. Uit de inbeslaggenomen gespreksnotities blijkt verder dat is gesproken over een nieuwe manier van factureren om de zakelijkheid van de omzetten van [verdachte vennootschap 1] . beter te kunnen rechtvaardigen en dat deze facturering zou moeten plaatsvinden op grond van op te stellen contracten tussen [verdachte vennootschap 1] . en [verdachte vennootschap 2] enerzijds en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] anderzijds. [betrokkene 11] heeft verklaard dat [medeverdachte 4/belastingadviseur] en [medeverdachte 5] er op hamerden dat er daadwerkelijk betalingen gedaan moesten worden richting [verdachte vennootschap 2] in verband met de door [verdachte vennootschap 2] gedane investering. Anders zou het ongeloofwaardig overkomen, aldus [betrokkene 11] . Bij de bespreking waren er geen vertegenwoordigers aanwezig van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [betrokkene 2] ) en [verdachte vennootschap 2] ( [betrokkene 8] ), zo blijkt uit de gespreksnotities en de genoemde verklaringen.
Na de bespreking van oktober 2011 heeft [medeverdachte 3/advocaat] , die de contracten zou opstellen, intensief gecorrespondeerd met [medeverdachte 2] en de overige deelnemers aan de vergadering met betrekking tot de gegevens die moesten worden opgenomen in de contracten, welk percentage voor welke vennootschap zou gelden en hoe hoog dat percentage zou moeten zijn en wie welke taak op zich zou nemen. Ook bij deze correspondentie zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 8] niet betrokken. Zij worden enkel genoemd als degenen die de contracten moeten ondertekenen.
Nadat de contracten zijn ondertekend door [betrokkene 8] en [medeverdachte 2] hebben op 4 juni 2012 en augustus 2012 twee besprekingen plaatsgevonden. Ook hierbij waren [betrokkene 8] en [betrokkene 2] niet aanwezig. Tijdens deze besprekingen is gesproken over de noodzaak om de klantrelatie tussen [verdachte vennootschap 1] . , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] “meer body” te geven en “er echter uit te laten zien”.
In het voorgaande ziet de rechtbank bevestiging dat [betrokkene 2] en [betrokkene 8] weliswaar op papier bestuurders waren van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] (voorheen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ), maar dat zij feitelijk geen zeggenschap hadden. Degenen die de volledige controle zeggenschap hadden binnen deze vennootschappen waren [medeverdachte 2] en [verdachte] .
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er onder meer met betrekking tot de verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] . , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , sprake was van een schijnconstructie, waarbij de ogenschijnlijke zelfstandige posities van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] en hun formele bestuurders ( [betrokkene 2] en [betrokkene 8] ) zijn gebruikt om te verhullen dat alle zeggenschap over deze vennootschappen en over de geldstromen bij [medeverdachte 2] en [verdachte] lag.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opstellen van de contracten tussen [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] en tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] . een opzet geweest teneinde te verhullen dat [medeverdachte 2] en [verdachte] , controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte vennootschap 1] . binnenstroomde. De schijnconstructie zorgde ervoor dat het geld verdiend leek te zijn met dienstverlening en niet met illegale online kansspelen.
Gelet op zijn rol in het geheel was [verdachte] hiervan ook op de hoogte. Het feit dat hij – zoals hij ter zitting heeft verklaard – maar één keer bij een bespreking met betrekking tot de contracten aanwezig is geweest, maakt dit niet anders. Hij heeft bij die bespreking immers ook – zo verklaart hij zelf – ingestemd met de voorgestelde gang van zaken.
Gebruik contracten en feitelijk leiding gevenDe volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de valse contracten zijn gebruikt in die zin dat ze zijn opgenomen in de administraties van [verdachte vennootschap 1] . , [verdachte vennootschap 2] , Stichting Derdengelden [Payment service provider 1] en [Payment service provider 1] Uit het relaasproces-verbaal d.d. 9 april 2014 blijkt dat er op het kantoor van [verdachte vennootschap 1] . een aantal conceptovereenkomsten zijn aangetroffen, waarin verschillende percentages staan vermeld. Op het kantoor van [medeverdachte 4/belastingadviseur] zijn de twee originele, ondertekende contracten aangetroffen d.d. 21 februari 2012 in een ordner met het opschrift “ [verdachte vennootschap 2] vanaf 2008”. Uit het dossier blijkt niet dat de contracten bij Stichting Derdengelden [Payment service provider 1] en/of [Payment service provider 1] zijn aangetroffen in de administratie. Enkel kan worden vastgesteld dat de contracten zijn opgenomen en daarmee verwerkt in de administratie van [verdachte vennootschap 2] .
Voor wat betreft het opnemen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] . spreekt de rechtbank vrij, omdat daar enkel conceptovereenkomsten en niet de originele dan wel kopieën van de originelen zijn aangetroffen.
Met betrekking tot Stichting Derdengelden [Payment service provider 1] en [Payment service provider 1] kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen of de contracten zijn aangetroffen in de administratie aldaar. Ook voor deze onderdelen spreekt de rechtbank dan ook vrij.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan het gebruikmaken van de valse contracten door [verdachte vennootschap 1] . , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] , in die zin dat de contracten zijn opgenomen (en verwerkt) in de administratie van [verdachte vennootschap 2] .
Ontslag van rechtsvervolgingDe vraag is echter of het gebruik als hiervoor vastgesteld een strafbaar feit oplevert als bedoeld in artikel 225 Wetboek van strafrecht. Daarvan is alleen sprake indien het valse document, als middel tot misleiding, tegenover derden wordt gebruikt. Als – zoals hier het geval is – de verdachte de valse documenten heeft opgenomen in de administratie van een vennootschap binnen zijn eigen organisatie en waarvan hij de feitelijk leidinggever is, is er geen sprake misleiding van derden en dus geen sprake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 225 Sr (zie Hoge Raad d.d. 21 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AR4886).
De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen verklaringen of bevindingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat de contracten tegenover derden zijn gebruikt in de zin van artikel 225 Sr. Dit betekent dat [verdachte] op dit onderdeel wordt ontslagen van rechtsvervolging.
Valsheid in geschrift [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] (zaaksdossier 02L, feit 7)
Algemeen
Aan verdachte is onder feit 7 ten laste gelegd dat geschriften valselijk zijn opgemaakt en/of gebruikt en dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. De verdenking ziet op
A
  • 54 facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] . met een waarde van € 1.552.000,00,
  • facturen van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] over de jaren 2007 (waarde € 1.977.947,79) en 2008 (waarde € 1.726.668,58)
B
(concept)jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] over periode 12 juli 2008 tot en met
31 december 2009)
C
een management overeenkomst en/of een transaction agreement voor [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ,
Van deze documenten is volgens de tenlastelegging gebruik gemaakt door deze op te nemen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] . en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
Bij de bespreking van deze verdenkingen zal de rechtbank de verdeling in onderdelen A, B en C aanhouden.
A. Valse facturen
[verdachte vennootschap 1] . had telefoonummers op naam en ontving de inkomsten die gegenereerd werden met het gebruik van die telefoonnummers. Het ging om telefoonnummers waarmee geld kon worden ingelegd voor online kansspelen. [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is opgevoerd als exploitant van die telefoonnummers en daarmee tevens als rechthebbende op (een deel van) de inkomsten. Met het oog op deze verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] . en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn facturen opgemaakt.
In de computer van [betrokkene 1] zijn 54 facturen aangetroffen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] . . De bedragen op deze facturen zouden de inkomsten vertegenwoordigen, die [verdachte vennootschap 1] . bij wijze van dienstverlening voor [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft ontvangen en die [verdachte vennootschap 1] . dus aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] moest doorbetalen.
In de administratie van [verdachte vennootschap 1] . aan de [adres verdachte vennootschap 1] te Eindhoven zijn facturen aangetroffen van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Op deze facturen zijn volgens [medeverdachte 2] de kosten voor het gebruik van de telefoonnummers en de betaaldiensten van [verdachte vennootschap 1] . in rekening gebracht aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
[aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is de voorganger van [verdachte vennootschap 2] . De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van zaaksdossier 02-I, feit 5 al geoordeeld dat de verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] . , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] een schijnconstructie was. Naar het oordeel van de rechtbank was dit in de tijd dat de positie van [verdachte vennootschap 2] door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] werd bekleed, niet anders. [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is als exploitant van de telefoonnummers opgevoerd, zodat [verdachte vennootschap 1] . ogenschijnlijk niet de exploitant was van die telefoonnummers en niet de rechthebbende op de inkomsten die middels die telefoonnummers met online kansspelen werden verdiend.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de oprichting van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en de facturaties tussen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en [verdachte vennootschap 1] . een opzet geweest teneinde te verhullen dat [medeverdachte 2] en [verdachte] via [verdachte vennootschap 1] . controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte vennootschap 1] . binnenstroomde. De schijnconstructie zorgde ervoor dat het geld van [verdachte vennootschap 1] . verdiend leek te zijn met dienstverlening aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en niet met illegale online kansspelen.
Omdat de genoemde facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] . en vice versa onderdeel waren van de opzet en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht de rechtbank bewezen dat de facturen in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392).
De facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] . zijn valselijk opgemaakt door [betrokkene 1] , bestuurder van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] , op verzoek van [medeverdachte 7] , werkneemster van [verdachte vennootschap 1] . .
De facturen van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn valselijk opgemaakt door [medeverdachte 8] , eveneens werkneemster van [verdachte vennootschap 1] .
Zowel [medeverdachte 7] als [medeverdachte 8] voerden hun werkzaamheden uit in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte vennootschap 1] . en onder leiding van [medeverdachte 2] en [verdachte] , die via hun beheersvennootschappen bestuurders waren van [verdachte vennootschap 1] . Tevens was [verdachte] via zijn beheersvennootschap aandeelhouder van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van de ten laste gelegde facturen. Tevens acht de rechtbank bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opnemen van de facturen van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] in de administratie van [verdachte vennootschap 1] .
Uit het dossier blijkt niet dat de facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] . in de administratie van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] of [verdachte vennootschap 1] zijn opgenomen, zoals ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
B. (Concept)jaarrekening [verdachte vennootschap 2]
In de in beslag genomen administratie op het kantoor van [medeverdachte 4/belastingadviseur] is een concept jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] over de periode 12 juli 2008 tot en met 31 december 2009 aangetroffen (ZD 02L, pag 212-213). Nog daargelaten de inhoud van dit stuk en de vraag of de daarin opgenomen informatie onwaarheden of onjuistheden bevat zoals ten laste gelegd, stelt de rechtbank vast dat op beide genoemde pagina’s over de tekst heen gedrukt staat: “draft as at 06/04/2012”. Het genoemde document beoordeelt de rechtbank als evident een concept, dat nog niet definitief is opgemaakt naar vorm en inhoud. De rechtbank acht het geenszins ongebruikelijk dat een stuk als een jaarrekening eerst in concept wordt opgemaakt, met de bedoeling dat de daarin opgenomen gegevens nog aanpassing of wijziging ondergaan. Tegen die achtergrond kan naar het oordeel niet worden gezegd dat een concept jaarrekening valselijk is opgemaakt en in die valselijke opmaak bedoeld is om tot bewijs van enig feit te dienen. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat de concept jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] valselijk is opgemaakt en gebruikt en spreekt verdachte daarvan vrij.
C. Managementovereenkomst en transaction agreement
In het dossier bevindt zich een weergave van twee emailberichten tussen [medeverdachte 4/belastingadviseur] en [medeverdachte 8] d.d. 21 februari 2008 respectievelijk 13 maart 2008, met een bijlage “Transaction and application agreement Payment-engine” (ZD02L p177-178). Hoewel in de onderwerpregels en de inhoudelijke tekst van de mails gerefereerd wordt aan ‘managementovereenkomst’ en ‘transaction agreement’ is het de rechtbank niet duidelijk geworden om welke documenten het gaat. De bijlage ‘Transaction and application agreement Payment engine’ is evident een klad of concept-document met doorhalingen zonder een start- of sluittekst, waaruit redelijkerwijs niet kan worden afgeleid dat het daarin vermelde vals of onwaar is en tot welke bestemming het in deze vorm dient.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat de (concept)jaarrekening [verdachte vennootschap 2] (B) en de managementovereenkomst en transaction agreement (C) vermeld in de tenlastelegging valselijk zijn opgemaakt. Daaruit volgend is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat, gebruik is gemaakt van die valselijk opgemaakte documenten. Wel acht de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van facturen van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en vice versa en aan het gebruikmaken van de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] door deze op te nemen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] . .
Ontslag van rechtsvervolgingTen aanzien van het gebruik maken van de valse facturen (A) is het de vraag is dit een strafbaar feit oplevert als bedoeld in artikel 225 Wetboek van strafrecht. Daarvan is alleen sprake indien het valse document, als middel tot misleiding, tegenover derden wordt gebruikt. Als – zoals hier het geval is – de verdachte de valse documenten heeft opgenomen in de administratie van een vennootschap binnen zijn eigen organisatie en waarvan hij de feitelijk leidinggever is, is er geen sprake misleiding van derden en dus geen sprake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 225 Sr (zie Hoge Raad d.d. 21 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AR4886).
De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen verklaringen of bevindingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat de facturen van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] tegenover derden zijn gebruikt in de zin van artikel 225 Sr. Dit betekent dat [verdachte] op dit onderdeel wordt ontslagen van rechtsvervolging.
Valsheid in geschrift aanvragen licenties bij Alderney Gambling Control Commission (zaaksdossier 02N, feit 9)
Algemeen
Alderney Gambling Control Commission (hierna: AGCC) is een organisatie, gevestigd op het Kanaaleiland Alderney, die licenties verstrekt indien gokspellen aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het is een, naar zij zelf stelt, onafhankelijke, niet-politieke commissie die eGambling regelt namens de Staten van Alderney. Blijkens de informatie van de AGCC zelf heeft zij als doel de integriteit te verzekeren en behouden van de online gokindustrie op Alderney. De AGCC is opgericht in mei 2000 en heeft een toezichthoudende en regelgevende functie.
AGCC geeft diverse soorten licenties af voor makers en aanbieders van spellen en personen met een invloedrijke functie bij aanbieders of makers van online gokspellen. Volgens de AGCC houdt het hebben van een foreign gambling associate certificate’ onder andere in dat degene die een ‘category 1 licence’ hebben producten mogen afnemen van de houder van een ‘foreign gambling associate certificate’.
Een ‘category 1 licence’ geeft toestemming om spelers te mogen registreren en te verifiëren, om contractuele relaties met hen aan te gaan en om spelersgelden te beheren. Een ‘key individual certificate’ wordt afgegeven aan een persoon die onder andere een belangrijke invloedrijke functie uitoefent op de gang van zaken bij een houder van een ‘foreign gambling associate certificate’ en betreft een licentie voor de beleidsbepalers van de vennootschap met een Alderney licentie.
Door de AGCC te verstrekken licenties zijn van belang, zo concludeert de rechtbank, en worden door makers en aanbieders van online gokspellen aangevraagd en gebruikt in verband met hun commerciële activiteiten.
Partiële vrijspaak
Op voorhand stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij het invullen en indienen van de aanvragen voor een ‘gambling associate certificate’ ten behoeve van [betrokkenen vennootschap 3] en een ‘key individual certificate’ voor [medeverdachte 2] . Niet blijkt dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht of aan dergelijke handelingen sturing gegeven. De overwegingen van de rechtbank zullen zich daarom beperken tot de aanvraag van de ‘key individual certificate’ van verdachte zelf.
Valsheden
De eerste vraag is of de aanvraag onjuistheden of onwaarheden bevatten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
‘Key individual certificate’ [verdachte]
In de tenlastelegging zijn onder vijf gedachtestreepjes de gegevens vermeld die niet naar waarheid zouden zijn ingevuld. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de volgende, door AGCC gevraagde en kennelijk noodzakelijk geachte gegevens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat deze niet naar waarheid zijn ingevuld:
  • onder vraag 5A wordt gevraagd of verdachte ooit is onderzocht, gearresteerd, aangeklaagd of veroordeeld met betrekking tot een strafbaar feit, met als toevoeging: “other than a minor motoring offence”. Als antwoord is steeds “No” ingevuld. Verdachte is echter veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, te weten art. 3 onder B, van de Opiumwet. Uit de vraagstelling kan zonder meer worden afgeleid dat dit gegeven had dienen te worden vermeld. Uit onder meer afgeluisterde telefoongesprekken, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting komt ondubbelzinnig naar voren dat in overleg tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] is besloten dit gegeven op basis van eigen gemaakte, niet ter zake doende afwegingen, niet te vermelden;
  • onder vraag 3C is niet vermeld dat verdachte betrokken was bij de exploitatie van internet kansspelen. Uit de overwegingen met betrekking tot overtreding van de Wok, blijkt dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het aanbieden van online kansspelen in Nederland zonder vergunning, zodat dit gegeven ten onrechte niet is vermeld;
  • onder vraag 3C wordt gevraagd naar eerdere ervaring in de gokindustrie. Hierop is geantwoord met ‘Not applicable’. Niet vermeld is dat verdachte betrokken was bij [Engelse vennootschap] . Uit de overwegingen met betrekking tot overtreding van de Wok, blijkt dat verdachte [Engelse vennootschap] heeft opgericht en gedurende een aantal jaren aandeelhouder en bestuurder is geweest, waarbij [Engelse vennootschap] online kansspelen in Nederland aan heeft geboden zonder vergunning. Uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 5] komt naar voren dat in nauw overleg is besloten dit gegeven niet te vermelden.
Wie heeft de aanvragen valselijk opgemaakt?
Vaststaat dat [betrokkenen vennootschap 3] de aanvragen heeft ingediend bij de AGCC. [medeverdachte 10] , in dienst van de rechtspersoon, heeft als compliance officer en degene die de contacten onderhield met de AGCC de ingevulde aanvragen doorgestuurd naar AGCC. De aanvragen voor een “foreign gambling associate certificate” zijn gedaan in de sfeer van de rechtspersoon [betrokkenen vennootschap 3] , om te bewerkstelligen dat [betrokkenen vennootschap 3] zijn activiteiten als ontwikkelaar van spellen kon voortzetten, in die zin dat als houder van een “foreign gambling associate certificate” de weg openstond om zaken te doen met afnemers die ook beschikten over een licentie van AGCC. Een commercieel economisch belang was derhalve met het verkrijgen van de aangevraagde licentie gediend. Het indienen van de aanvragen kan dan ook worden toegerekend aan de rechtspersoon [betrokkenen vennootschap 3] Dit geldt ook voor de aanvraag van het ‘key individual certificate’ van [medeverdachte 2] , nu daarmee legitimatie werd gegeven aan de beleidsbepaler binnen een reeds door de AGCC gelicentieerde onderneming. Bij het opmaken van de aanvragen is nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte 5] . Verdachte heeft verklaard dat hij voor het indienen van de aanvragen [medeverdachte 5] heeft ingezet, met assistentie van [medeverdachte 10] . [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 4/belastingadviseur] de aanvragen heeft begeleid en gedaan.
Is gebruik gemaakt van valselijk opgemaakte geschriften?
In voorgaande overwegingen ligt reeds besloten dat de aanvraag voor een ‘key individual certficate’ op naam van verdachte is gebruikt met het doel de AGCC ertoe te bewegen dat de gevraagde licenties zouden worden afgegeven, hetgeen ook is gebeurd.
Feitelijke leiding
Voor verdachte is een ‘key individual certificate’ aangevraagd, met als doel dat hij een rol kon gaan spelen binnen [betrokkenen vennootschap 3] . Uit afgeluisterde telefoongesprekken komt naar voren dat verdachte intensief met medeverdachte [medeverdachte 5] contact heeft gehad en overlegd om te komen tot het invullen van de aanvraag zoals is gedaan en vervolgens deze in te dienen. De rol van [medeverdachte 5] bij het invullen van de aanvraag is begeleidend, adviserend en uitvoerend geweest, de eindverantwoordelijkheid, die zich onder meer uit in het zetten van de handtekening onder de aanvraag, lag geheel bij verdachte. Hij en niemand anders mocht erover beschikken dat de aanvraag werd ingevuld en ingediend.
Resumerend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [betrokkenen vennootschap 3] tezamen en in vereniging met een ander valselijk opmaken van de aanvraag voor het ‘key individual certificate’ op zijn naam en het gebruiken maken van die aanvraag door het indienen bij de AGCC.
Valsheid in geschrift brochure [verdachte vennootschap 1] . (zaaksdossier ZD03, feit 10)
Verdachte wordt onder feit 10 ten laste gelegd, dat hij in de periode 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2013 feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [verdachte vennootschap 1] . valselijk opmaken van een brochure/businessplan en/of het door [verdachte vennootschap 1] . gebruik maken van dat document. De valsheid bestaat erin dat in de brochure in strijd met de waarheid is vermeld dat [verdachte vennootschap 1] . zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet. Het gebruik maken van dit document bestaat erin dat [verdachte vennootschap 1] . dit stuk heeft gepresenteerd aan [bank 3] -bank of andere kredietverleners/banken ter verkrijging van kredietfinanciering.
Tijdens een doorzoeking op De [adres verdachte vennootschap 1] in Eindhoven is een brochure/businessplan van [verdachte vennootschap 1] . in beslaggenomen, waarin is vermeld dat [verdachte vennootschap 1] . zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet. Uit het onderzoek naar het document is gebleken dat er meerdere (digitale) versies van het stuk zijn, maar niet is vastgesteld wanneer en door wie het oorspronkelijke stuk is opgesteld. Niet op voorhand kan worden aangenomen dat het opmaken van het document een gedraging is die moet worden toegerekend aan [verdachte vennootschap 1] . . De omstandigheid dat [medeverdachte 2] aan het document heeft gewerkt impliceert nog niet dat dit heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte vennootschap 1] . , dan wel dat het de rechtspersoon dienstig is geweest. Niet kan worden uitgesloten dat het document is opgemaakt door [medeverdachte 2] en/of zijn medeverdachte(n) voor andere doeleinden, waarmee eigen belangen konden worden gediend, en niet die van [verdachte vennootschap 1] .
Evenmin is op grond van het dossier vast te stellen of het document door [verdachte vennootschap 1] . is gebruikt richting [bank 3] of een andere kredietverlenende instelling. Hoewel in de administratie bij [bank 3] een document is aangetroffen dat gelet op de inhoud terug te voeren kan zijn op de brochure/businessplan, is het document zelf is niet bij [bank 3] -bank aangetroffen. Het document is wel aangetroffen in de administratie van [bank 1] -bank, maar niet duidelijk is door wie en met welk doel dat document aan [bank 1] -bank is verstrekt. De enkele aanname dat dit is verstrekt met als doel kredietfinanciering van deze bankinstelling te verkrijgen is zonder nadere onderbouwing onvoldoende.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte vennootschap 1] . een brochure/businessplan valselijk heeft opgemaakt en daarvan gebruik gemaakt, en derhalve ook niet dat verdachte aan dergelijke gedraging feitelijke leiding zou hebben gegeven. De rechtbank spreekt verdachte van dit feit vrij.
Valsheid in geschrift, leveringsakte [naam bedrijf 5] (zaaksdossier ZD03, feit 11)
Onder feit 11 is aan verdachte ten laste gelegd dat [naam bedrijf 5] leveringsaktes vals heeft opgemaakt, terwijl verdachte daaraan leiding heeft gegeven. De valsheid zou erin bestaan dat in strijd met de waarheid in de aktes is opgenomen dat [naam bedrijf 5] bepaalde registergoederen heeft gekocht en geleverd gekregen van [naam bedrijf 6] respectievelijk heeft verkocht en geleverd aan [naam stichting] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze verkopen en leveringen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, met het doel om de prijs van het vastgoed op te drijven. Verdachte heeft ook verklaard dat hier sprake is van een ABC-constructie die voor zijn vastgoedbedrijf niet ongebruikelijk is.
De rechtbank leidt uit de stukken van zaak af dat het eigendom van bedoelde registergoederen door bevoegde (opeenvolgende) eigenaren is overgedragen van [naam bedrijf 6] naar [naam bedrijf 5] naar [naam stichting] , telkens onder de titel koop en met levering middels een notariële akte en inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers (ZD03 - 257 t/m 367). De onderling verrekende koopsommen zijn ook betaald. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de leveringsaktes valselijk zijn opgemaakt en zal verdachte vrijspreken van dit feit.
Valsheid in geschrift, huurovereenkomst [adres verdachte vennootschap 4] (zaaksdossier ZD03, feit 12)
Aan verdachte wordt onder feit 12 verweten dat [verdachte vennootschap 4] samen met anderen de huurovereenkomsten voor de Kerstraat 18 en 26 valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken, terwijl verdachte daaraan leiding heeft gegeven.
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter zitting af dat [betrokkene 11] samen met in elk geval [betrokkene 12] huurovereenkomsten van panden aan de [adres verdachte vennootschap 4] te Eindhoven valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, om deze overeenkomsten vervolgens aan te bieden aan een taxateur. In de overeenkomsten zijn de huurbedragen aangepast, zodat een hogere taxatiewaarde kon worden verkregen, hetgeen van belang was voor een herfinanciering van de panden.
Wat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen is dat verdachte via [verdachte vennootschap 4] feitelijk leiding heeft gegeven aan de valsheid in geschrifte. Sterker nog, het dossier ondersteunt de verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat [betrokkene 11] hem pas achteraf heeft geïnformeerd over de gang van zaken en dat verdachte daar niet zijn goedkeuring aan heeft gegeven. Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit feit.
Valsheid in geschrift, aangifte diefstal iPad (zaaksdossier ZD03, feit 13)
Onder feit 13 is aan verdachte ten laste gelegd dat [naam bedrijf 5] een aangifte en een schadeformulier valselijk heeft opgemaakt en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. De valsheid zou hierin bestaan dat in strijd met de waarheid is vermeld dat de iPad die gestolen was, voorafgaand aan de diefstal in een bureaulade lag.
De rechtbank overweegt het volgende. Op basis van het dossier bestaat het vermoeden dat de iPad niet in de bureaulade heeft gelegen voorafgaand aan de diefstal. [betrokkene 11] heeft namelijk verklaard dat hij van [betrokkene 12] of [betrokkene 13] heeft vernomen dat de iPad vol in het zicht lag en [medeverdachte 1/broer van verdachte] heeft in zijn telefoongesprek met verdachte gezegd dat “die stommelingen” de iPad “voor daar” hebben laten liggen, in het kamertje “op die dinge”. Daar staat tegenover dat [betrokkene 11] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] hun informatie kennelijk niet uit eigen wetenschap hebben en dat [betrokkene 12] of [betrokkene 13] die informatie ook niet hebben bevestigd. In die zin blijft er dus enige ruimte voor twijfel over de precieze locatie van de iPad voorafgaand aan de diefstal en verdachtes wetenschap daaromtrent.
Voor zover moet worden aangenomen dat de iPad niet in de bureaulade heeft gelegen en dat verdachte daarvan op de hoogte was, ontbreekt vervolgens het bewijs voor verdachtes opzet om hierover te liegen in de aangifte en het schadeformulier. Verdachte heeft de aangifte en het schadeformulier niet ingevuld, noch blijkt dat hij enige instructie dienaangaande heeft gegeven. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet eens dat verdachte op enig moment voorafgaand aan deze strafzaak op de hoogte is geraakt van die valsheid. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij.
Criminele organisatie (zaaksdossier 03, feit 1)
InleidingBij meerdere verdachten is deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd in de zin van artikel 140 Wetboek van strafrecht (Sr). De organisatie, bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen zou volgens het Openbaar Ministerie het oogmerk hebben gehad op overtreding van de Wok, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrifte.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechts- dan wel natuurlijk persoon. Daarvoor is niet noodzakelijk dat binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en waarbij op de deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle ten laste gelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelname bij de afzonderlijke verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is) en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke ten laste gelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere natuurlijke en rechtspersonen die deel uitmaken c.q. uitmaakten van de organisatie.
Beoordeling: organisatieDe rechtbank komt tot het oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en overweegt daarvoor het volgende. Zoals wordt besproken bij de afzonderlijke rollen van [medeverdachte 2] en [verdachte] , zijn zij in 2002 dan wel 2003 gaan samenwerken teneinde spelletjes te ontwikkelen en deze vervolgens online aan te bieden. In dit kader heeft [verdachte] in juli 2004 [Engelse vennootschap] ( [Engelse vennootschap] ) in Engeland opgericht, teneinde de betaling van prijzengeld te verzorgen die particulieren konden winnen door mee te doen aan games en goksspelen op internet. Het oprichten van [Engelse vennootschap] was een startpunt van waaruit geld werd verdiend met het aanbieden van kansspelen en van waaruit de rechtspersonenstructuur is uitgebreid, met het aankopen dan wel oprichten van onder andere [verdachte vennootschap 1] . in 2005, [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ( [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ) in 2006, [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ) in 2006, [verdachte vennootschap 2] ( [verdachte vennootschap 2] ) in 2008 en [Panamese vennootschap] ( [Panamese vennootschap] ) in 2011.
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] waren de registranten en daarmee de eigenaren van de zeven online goksites waarmee – zoals vastgesteld in het kader van overtreding van de Wok – gedurende een aantal jaren online kansspelen in Nederland zijn aangeboden.
Via de rechtspersonenstructuur opgezet door [medeverdachte 2] en [verdachte] , waarin [verdachte vennootschap 1] . een centrale rol speelde, werd het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen gebruikt om spelers uit te betalen, affiliates te betalen en kosten te voldoen. Ook werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] . en [verdachte vennootschap 3] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht en doorverkocht dan wel beheerd en verhuurd – te financieren. Door middel van de opgezette rechtspersonenstructuur en de exploitatie van de hiervoor genoemde zeven gokwebsites, hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] een organisatie opgericht die gericht was op het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zij hebben de organisatie vervolgens vorm gegeven door spelsoftwareontwikkelaars (onder meer [medeverdachte 11/belastingadviseur] ) aan te trekken, personeel in dienst te nemen (onder meer [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] ) en door adviseurs in te huren (onder meer [medeverdachte 4/belastingadviseur] en [medeverdachte 9/CEO Payment service provider 1] ), die allen werkzaamheden hebben verricht gericht op het verwezenlijken van het doel, zijnde het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen.
[medeverdachte 1/broer van verdachte] , de broer van [verdachte] , heeft vanaf zijn deelname in 2008 – toen hij 50% van de aandelen in [verdachte vennootschap 3] verkreeg – meegeholpen de organisatie in stand te houden door met het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen de vastgoedtak van de organisatie verder te ontwikkelen en te onderhouden.
De samenwerking tussen de verdachten – hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling – kan niet als incidenteel worden aangemerkt. Integendeel, de samenwerking had een zeer duurzaam en bestendig karakter. Dit blijkt onder meer uit de duur van het samenwerkingsverband, vanaf 2004 (toen [Engelse vennootschap] werd opgericht) tot in ieder geval mei 2013, toen de eerste doorzoekingen plaatsvonden in het kader van het onderzoek Rykiel.
Beoordeling: criminele organisatieDe rechtbank is verder van oordeel dat de hiervoor omschreven organisatie vanaf het begin (vanaf 2004) het oogmerk (het doel) had het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee het opzettelijk overtreden van de Wok. De rechtbank stelt vast dat het oogmerk op het aanbieden van online kansspelen in Nederland in strijd met de wet een crimineel oogmerk was. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de organisatie en ook naar wat is vastgesteld in het kader van de overtreding van de Wok.
Anders dan het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank het witwassen van de opbrengsten van het aanbieden van online kansspelen en de valsheid in geschrifte niet als oogmerk en dus als doel op zich van de organisatie. Het witwassen ziet de rechtbank als een gevolg van het feit dat geld werd verdiend met het aanbieden van online kansspelen en dus met een misdrijf. Dit geld werd vervolgens omgezet en gebruikt. De valsheid in geschrifte lag naar het oordeel van de rechtbank in het verlengde van het doel om online kansspelen in Nederland aan te bieden en de wens hier zo lang mogelijk mee door te gaan, ook na oprichting van het Projectbureau Kansspelen en later – in 2012 – de Ksa.
In de tenlastelegging van de criminele organisatie worden meerdere (buitenlandse) rechtspersonen genoemd die betrokken zouden zijn bij de criminele organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de volgende rechtspersonen als onderdeel van de criminele organisatie te worden beschouwd nu zij een essentiële rol hebben gespeeld in de rechtspersonenstructuur die het aanbieden van online kansspelen in Nederland mogelijk heeft gemaakt, te weten: [naam holding medeverdachte 2] , [verdachte vennootschap 3] , [verdachte vennootschap 1] . , [verdachte vennootschap 2] , [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Voor wat betreft verdachte [medeverdachte 11/belastingadviseur] komt hier nog bij [betrokken vennootschap 7] en [betrokken vennootschap 8]
De overige in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen merkt de rechtbank niet aan als deelnemers van de organisatie nu deze rechtspersonen geen relevante rol hebben gespeeld met betrekking tot het doel van de organisatie.
Voor wat betreft de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen merkt de rechtbank nog specifiek op dat deze vennootschappen gericht waren op spelsoftwareontwikkeling en het aanbieden daarvan via zogenaamde platforms. Niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen er op gericht waren/zijn online kansspelen in Nederland aan te bieden in strijd met de Wok. De rechtbank laat deze vennootschappen dan ook in dit kader buiten beschouwing. Dit heeft ook tot gevolg dat de ten laste gelegde periode bij alle verdachten – indien deelname is bewezen – wordt beperkt tot 24 mei 2013, omdat na die datum de rechtspersonen die betrokken waren bij het online aanbieden van kansspelen hun activiteiten gestaakt hebben. Dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen na 24 mei 2013 (en tot 10 november 2013 dan wel januari 2014) doorgegaan zijn met het ontwikkelen van spelsoftware wordt dan ook – anders dan dat het Openbaar Ministerie doet – niet strafrechtelijk aan verdachten verweten.
Bij elke verdachte zal – indien deelname is bewezen – ook vastgesteld worden wat de begindatum is geweest van die deelname.
Rol [verdachte]De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie.
Aan de hand van wat is vastgesteld in het kader van de bewezen verklaarde overtreding van de Wok en gelet op wat [verdachte] onder meer ter zitting van 9 oktober 2018 heeft verklaard in het kader van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie, stelt de rechtbank het volgende vast.
[verdachte] heeft bevestigd dat hij samen met [medeverdachte 2] vanaf 2002 dan wel 2003 de plannen is gaan ontwikkelen tot het maken van spelletjes en het aanbieden daarvan, dit nadat zijn vader geld had geïnvesteerd in de plannen van [medeverdachte 2] . Ook heeft hij erkend dat hij [Engelse vennootschap] in juli 2004 heeft opgericht. Volgens [verdachte] gebruikte hij de inkomsten die uit [Engelse vennootschap] kwamen (uit de telefoontikken) om weer in te leggen in het plan en in het opzetten van de verdere structuur. Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] – samen met [medeverdachte 2] – verantwoordelijk was voor en betrokken was bij de oprichting en aankoop van de (buitenlandse) rechtspersonen die een essentiële rol hebben gespeeld in het (kunnen) aanbieden van online kansspelen in Nederland en het verwerken van de geldstromen daarvan.
Voor wat betreft de verklaring van [verdachte] dat hij meer een rol op de achtergrond heeft gespeeld, als zijnde investeerder en dat hij zich eigenlijk niet zo bezig hield met de dagelijkse gang van zaken, omdat dit het terrein van [medeverdachte 2] was, overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de uitgewerkte tapgesprekken die tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben plaatsgevonden en het gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 14] blijkt dat [verdachte] door [medeverdachte 2] bijna dagelijks op de hoogte werd gehouden van bedrijfsmatige beslissingen die [medeverdachte 2] wilde nemen. Op 5 maart 2013 bijvoorbeeld wordt [verdachte] gebeld door [betrokkene 14] en [verdachte] zegt dat hij [betrokkene 14] zal uitleggen hoe de relatie is tussen hem en [medeverdachte 2] . [verdachte] zegt dat [medeverdachte 2] de leiding heeft, maar dat [medeverdachte 2] hem belt om alles te accorderen. [31] Uit telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] toestemming vraagt aan [verdachte] om bijvoorbeeld een computer aan te kopen en om een personeelslid aan te nemen, waarbij tevens het salaris wordt besproken. Ook blijkt uit de verklaring van [verdachte] ter zitting [32] dat hij maandelijks op de hoogte werd gehouden van de financiële gang van zaken in en rondom de B.V.’s, waarbij hij telkens een overzicht ontving over hoe het er financieel voor stond.
Gelet op dit alles ziet de rechtbank [verdachte] niet alleen als deelnemer van de criminele organisatie, maar ook als leidinggevende daarvan. Hij is immers mede verantwoordelijk voor het plan, de opzet, de inrichting, de werking en de financiën van de organisatie en nam mede alle beslissingen op leidinggevend niveau.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] leidinggevende van de criminele organisatie is geweest van 1 januari 2004 tot en met 24 mei 2013.
Bewijsbijlagen
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen, bijlagen 2 tot en met 8. De inhoud van de bewijsbijlagen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank merkt daarbij op dat de bewijsmiddelen in bijlagen 2 tot en met 7 tevens hebben te gelden als bewijs voor feit 1, deelneming aan de criminele organisatie.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 24 mei 2013,in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Cyprus en/of in Costa Rica,
leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven inzake overtreding van de wet op de kansspelen
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit
- [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] en [medeverdachte 4/belastingadviseur] en [medeverdachte 11/belastingadviseur] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9/CEO Payment service provider 1] en andere personen en
- rechtspersonen, te weten [naam holding medeverdachte 2] en [verdachte vennootschap 3] en [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] en [Engelse vennootschap] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ;
2.
subsidiair
[Engelse vennootschap] en [verdachte vennootschap 1] in de periode van 1 januari 2004 tot en met mei 2013, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, immers hebben die vennootschappen en/of hun mededaders krachtens die gewoonte
- in totaal € 104.410.663,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s ontvangen en
- geldbedragen van [Payment service provider 1] ontvangen en aan de aan [verdachte] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] en [medeverdachte 2] gerelateerde vennootschappen en aan familieleden overgedragen en
- in totaal € 44.589.961,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s via [verdachte vennootschap 1] . ontvangen en
- in totaal € 29.900.000,- via [verdachte vennootschap 1] . aan [verdachte] en [medeverdachte 1/broer van verdachte] en [medeverdachte 2] en aan hen gerelateerde vennootschappen en aan familieleden en aanverwanten overgedragen,
hebben voornoemde vennootschappen en/of hun mededaders, die geldbedragen overgedragen en omgezet en van die geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschappen en haar mededaders ten aanzien van die grote geldbedragen wisten, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;

3.

hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met mei 2013, in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders toen en daar krachtens die gewoonte- in totaal EUR 95.028,- via [betaaldienst 6]
overgedragen en/of omgezet en/of van dat geldbedrag gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders ten aanzien van dat geldbedrag wisten, dat die onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf
en
[verdachte vennootschap 3] en [naam holding verdachte] en [naam holding medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2005 tot en met mei 2013, in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt,
immers hebben die vennootschappen en haar mededaders toen en daar krachtens die gewoonte- in totaal EUR 11.763.480,- en- in totaal EUR 315.030,- en- in totaal EUR 764.966,- en- vastgoed- bezittingen met een waarde van in totaal EUR 2.594.569,-,
overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen en/of dat vastgoed en/of die bezittingen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschappen en haar mededaders ten aanzien van die geldbedragen en dat vastgoed en die bezittingen wisten, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
4.
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en/of [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en/of [verdachte vennootschap 1] . en/of [betrokkenen vennootschap 4] en/of [betrokkenen vennootschap 3]
in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013,
in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Costa Rica,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
immers heeft/hebben die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) toen en daar krachtens die gewoonte meermalen- (in totaal) EUR 536.876,- van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] via [naam bedrijf 1] en/of [medeverdachte 2] (in privé|) en/of- (in totaal) EUR 4.147.581,- van [verdachte vennootschap 1] . via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en/of- (in totaal) EUR 2.200.000,- ontvangen via (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] en/of [Panamese vennootschap] ,
overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen gebruik gemaakt,terwijl die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) ten aanzien van die geldbedragen wist(en),dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;

5.

[verdachte vennootschap 1] . en/of [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1]en/of [verdachte vennootschap 2]
in de periode van 01 januari 2012 tot en met november 2013,in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een vals geschrift, te weten- een contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat [verdachte vennootschap 2] het beheer en onderhoud van websites gericht op de Europese Unie met ingang van 1 januari 2012 voor [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op zich zal nemen en- een contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] . gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat diensten met betrekking tot internetbetalingstransacties en de marketing van internetsites, welke door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] aan het publiek worden aangeboden, worden uitbesteed aan [verdachte vennootschap 1] . ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid hierin dat in dat contract strijd met de werkelijkheid wordt voorgedaan alsof [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 2] werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte vennootschap 1] .
bestaande het gebruik hierin dat die valse contracten zijn verwerkt in de administratie van [verdachte vennootschap 2] ,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
7.
[verdachte vennootschap 1] . en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1]
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2006 tot en met mei 2013
in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen geschriften, te weten
A
- vierenvijftig (54), althans één of meerdere facturen (met een totale waarde
van EUR 1.552.000,-) met de vermelding "Description: bought IVR and SMS
premium data" van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] . en
- facturen over het jaar 2007 (met een totale waarde van EUR
1.977.947,79) met de vermelding "Services as per contract: [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] _0207 for the
month 2007 23% of EUR (bedrag)" van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1]
Jersey Ltd en
- facturen over het jaar 2008 (met een totale waarde van EUR 1.726.668,58) met de vermelding "Services as per contract: [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] _0207 for the month 2008 20% of EUR (bedrag)" van [verdachte vennootschap 1] . aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1]
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk hebben opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat:
A
in strijd met de werkelijkheid in voornoemde facturen is opgenomen dat
- door [verdachte vennootschap 1] . IVR en SMS premium data zijn aangeschaft en/of door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1]

zijn geleverd en

- door [verdachte vennootschap 1] . diensten aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn

Verleend

en
opzettelijk gebruik hebben gemaakt van [de laatst genoemde] valse facturen,
bestaande het gebruik uit het opnemen van die facturen in de administratie van [verdachte vennootschap 1]
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;

9.

[betrokkenen vennootschap 3]in de periode van 1 mei 2011 tot en met 1 mei 2013
in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander,een geschrift, te weten- een aanvraag voor een “key individual certificate” voor [verdachte]
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,valselijk heeft opgemaakt, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de werkelijkheid ,- in de aanvraag voor een “key individual certificate” voor [verdachte]
*is verzwegen dat voornoemde [verdachte] een strafrechtelijk verleden heeft en/of*is aangegeven dat voornoemde [verdachte] niet betrokken is bij de exploitatie van internet kansspelen en/of*de betrokkenheid van voornoemde [verdachte] bij [Engelse vennootschap] is verzwegen
en
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voornoemde valse aanvraag,bestaande dat gebruik hierin dat [betrokkenen vennootschap 3] voornoemde aanvraag met alle verstrekte gegevens erin als echt en onvervalst heeft gepresenteerd aan Alderney Gambling Control Commission, teneinde voor verstrekking van voornoemde “certificate” in aanmerking te komen,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging;
14.
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ) en [Engelse vennootschap] en [Engelse vennootschap] en [verdachte vennootschap 1] en andere rechtspersonen, al dan niet als registranten van na te noemen websites
in de periode van 1 juli 2004 tot en met 24 mei 2013,in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk gelegenheid hebben gegevenom in of vanuit Nederland via internet mede te dingen naar een of meer prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen,zonder dat daarvoor een vergunning ingevolge de Wet op de Kansspelen was verleend,
immers,
hebbende [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [Engelse vennootschap] en [Engelse vennootschap] en [verdachte vennootschap 1] . en haar mededaders een of meer virtuele versie(s) van een of meer kansspelen, te weten:
  • spellen die plegen te worden gespeeld op kansspelautomaten in de zin van artikel 30 sub c Wet op de kansspelen en/of
  • casinospelen in de zin van de Beschikking casinospelen 1996 en derhalve kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen en/of
  • instantloterijen in de zin van artikel 14a lid 2 Wet op de Kansspelen
aangeboden via internet, te weten:

1. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en

2.casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten), Poker (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 1] en

1. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en

2. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker(in een of meer spelvarianten) en Baccarat (in een of meer spelvarianten) en Videopoker (in een of meer spelvarianten) en Keno (in een of meer spelvarianten) en3. een instantloterij Kraskaarten (in een of meer spelvarianten)

via de website [website 2] en/of

1. casinospelen, namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Money Wheel (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker (in een of meer spelvarianten) en Baccarat (in een of meer spelvarianten) en Videopoker (in een of meer spelvarianten) en Keno (in een of meer spelvarianten) en

2. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en3. een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 3] en
D. 1. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker (in een of meer spelvarianten) en Baccarat (in een of meer spelvarianten) en Videopoker (in een of meer spelvarianten) en Keno (in een of meer spelvarianten) en2. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en3. een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 4] en
E. 1. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en
2. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker en Keno (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 5] en
F. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) via de website [website 6] en
G. casinospelen namelijk Poker (in een of meer spelvarianten) via de website [website 7]
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Hiervoor heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat feit 5 subsidiair en een deel van feit 7 niet strafbaar is en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij bespreking van zaaksdossier 1 is al vastgesteld dat feit 14 strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat er voor de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 7, 9, 11 en 12 subsidiair geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Verder zijn er voor de feiten onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 7 en 9 geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.
Bij bespreking van zaaksdossier 1 is al vastgesteld dat verdachte voor feit 14 strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, een beroepsverbod om als bestuurder op te treden gedurende drie jaar en publicatie van het vonnis.
De officier van justitie heeft ter zitting aangekondigd een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht bij de strafoplegging onder meer rekening te houden met de impact die deze strafzaak op verdachte heeft gehad en met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman van verdachte heeft tot slot verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank neemt voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft als leider van een criminele organisatie de Wok overtreden en daarmee veel geld verdiend. Deze verdiensten uit criminele activiteiten heeft verdachte via een internationale schijnconstructie witgewassen. Van witwassen gaat een maatschappij-ontwrichtende werking uit. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
Verdachte heeft zich in verband met dat witwassen ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Criminaliteit in georganiseerd verband zoals die waarmee de onderhavige organisatie zich bezig hield vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Deze dreiging is met name gelegen in de macht en corrumperende invloed van een organisatie als deze.
Het aanbieden van online kansspelen in Nederland moest vanuit het oogpunt van geldelijk gewin koste wat kost doorgaan. De organisatie deed dit echter zonder vergunning en hiermee werd het financieel-economisch stelsel en het overheidsbeleid ten aanzien van gokken ondermijnd. Ook na de doorzoekingen en zijn aanhouding heeft verdachte zich ingespannen zijn organisatie voort te zetten en gelden veilig te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de straf die aan verdachte wordt opgelegd uit het oogpunt van generale preventie van zodanige orde en zwaarte zijn dat navolging van de handelwijze door anderen wordt ontmoedigd.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de lange duur en de grote omvang van hetgeen is witgewassen, zal de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete opleggen.
Voor publicatie van het vonnis en een beroepsverbod zoals door het Openbaar Ministerie gevorderd acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijnBij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals:
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Daarbij geldt als algemene maatstaf dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, het onvoorwaardelijke deel ervan wordt verminderd met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder en met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In de zaak van verdachte [verdachte] stelt de rechtbank vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 11 november 2013, de dag waarop hij in verzekering werd gesteld.
Het eindprocesverbaal is gereedgekomen op 18 april 2014 en onder meer op 13 mei 2014, 23 december 2014 en 30 januari 2015 aangevuld.
Op de terechtzittingen van 11 en 13 november 2014 ( [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 1/broer van verdachte] , [medeverdachte 4/belastingadviseur] , [medeverdachte 11/belastingadviseur] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9/CEO Payment service provider 1] ) en 9 en 10 maart 2015 (toen waren de strafzaken tegen [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11/moeder van medeverdachte 2] , [medeverdachte 12/moeder hoofdverdachte 1] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] , [betrokkene 12] voor het eerst aan de orde; de zaken tegen de eerst vermelde groep verdachten dienden eveneens) heeft de rechtbank regie gevoerd in de zaken tegen de natuurlijke personen waarna op verzoek van de verdediging in de periode oktober tot en met december 2015 een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris is gehoord en de rechter-commissaris nog aanvullend onderzoek uitvoerde.
Naar aanleiding van dat onderzoek door de rechter-commissaris, de getuigenverhoren en in verband met de veertien inmiddels ook door het Openbaar Ministerie gedagvaarde rechtspersonen heeft een tweede regiezitting Rykiel plaatsgevonden op 21 januari 2016. Hierna zijn door de rechter-commissaris wederom getuigen gehoord.
De rechtbank heeft in juli 2016 besloten dat de beoogde inhoudelijke behandeling vanaf oktober/november 2016 geen doorgang kon vinden. Die beslissing hield verband met de uitspraak van de Hoge Raad dat een aantal geheimhouderstukken kon gaan behoren tot de processtukken. Daarnaast bleken bij het kabinet van de rechter-commissaris nog stukken in een kluis te liggen die betrekking hebben op de onderhavige strafzaak.
Om die reden heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 een planningszitting gehouden waarna de rechtbank aan de rechter-commissaris heeft opgedragen een notitie te verspreiden met een inventarisatie van de in beslag genomen stukken waarover door de Hoge Raad reeds een beslissing is genomen en van de in beslag genomen stukken waarover nog een beslissing moest worden genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 29 november 2016 een regiebijeenkomst gehouden en is bij brief van 31 mei 2017 tot een afronding van zijn werkzaamheden gekomen.
Op de terechtzitting 31 oktober 2017 heeft de rechtbank andermaal regie gevoerd in de zaken Rykiel naar aanleiding van de vrijgegeven geheimhoudersstukken en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst tot de inhoudelijke behandeling van 17 september 2018. De reden waarom de rechtbank de zaken niet eerder inhoudelijk kon behandelen was onder meer gelegen in de omstandigheid dat inmiddels duidelijk was geworden dat het Openbaar Ministerie ook de advocate, mr. [medeverdachte 3/advocaat] , zou dagvaarden en in die strafzaak ook nog regie gevoerd zou moeten worden. Die regievoering in de zaak [medeverdachte 3/advocaat] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 februari 2018. Daarna zijn in alle zaken Rykiel nog enkele medeverdachten door de rechter-commissaris gehoord, namelijk in juli en augustus 2018.
Intussen, op 27 juni 2018, is de laatste aanvulling op het eindproces-verbaal (aanvulling 5) opgemaakt naar aanleiding van de regiezittingen, de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en de benodigde onderzoekshandelingen die verband hielden met beoordeelde geheimhoudersstukken en de afhandeling van het beslag.
Alle zaken, inclusief die tegen [medeverdachte 3/advocaat] , zijn inhoudelijk behandeld vanaf 17 september 2018 en de rechtbank wijst vonnis in alle zaken op 20 december 2018.
Om redenen van doelmatigheid en proceseconomie heeft de rechtbank besloten geen van de individuele zaken af te splitsen waarbij zij gelet heeft op de onderlinge samenhang tussen de zaken en het verwijt van lidmaatschap van een criminele organisatie aan nagenoeg alle verdachten.
In aanmerking nemende de aard en ernst van de tegen de verdachten naar voren gebrachte beschuldigingen, de betrokkenheid van het grote aantal verdachten daarbij, de tijdens het onderzoek door de meeste verdachten ingenomen proceshouding alsmede de namens de verdachten successievelijk naar voren gebrachte onderzoekwensen en de voor vervulling daarvan benodigde tijd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het tijdverloop tot 6 oktober 2016 niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de tijd die het vervolgens nog heeft geduurd alvorens de zaak voor het eerst inhoudelijk, in september 2018, werd behandeld. De rechtbank heeft voor dit tijdverloop geen bevredigende verklaring kunnen vinden in de stukken.
Resumerend is de rechtbank derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden. De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van 20%. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De op te leggen straf brengt mee dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijst.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 23, 24, 24c, 27, 47, 51, 57, 63, 91, 225, 420bis, 420ter;
Wet op de kansspelen art. 1 (oud en nieuw), 36, 45;
Wet op de economische delicten 1, 2, 6 en 87.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Acht het tenlastegelegde onder feit 2 primair, feit 4 primair, feit 5 primair, feit 10, feit 11, feit 12, feit 13, feit 14 primair niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(t.a.v. feit 1:)
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;(t.a.v. feit 2 subsidiair:)
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;(t.a.v. feit 3 primair:)
- medeplegen van een gewoonte maken van witwassen; - medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;(t.a.v. feit 4 subsidiair:)
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
(t.a.v. feit 7:)
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
(t.a.v. feit 9:)
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;(t.a.v. feit 14 subsidiair:)
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a (voorheen 1 onder a) van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 5 subsidiair en een deel van feit 7 nu deze feiten niet strafbaar zijn.
legt op de volgende straf:
(t.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 primair, feit 4 subsidiair, feit 7, feit 9, feit 14 subsidiair:)
*een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht;
*een
geldboetevan EUR 100.000,- (honderdduizend euro) subsidiair 365 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. H.J.G. van der Sluijs en G.J.B. van Weegen, griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor de precieze invulling en duiding van de verweren verwijst de rechtbank naar de relevante delen van de ter terechtzitting van rechtbank overgelegde pleitnota’s.
2.De tekst van artikel 1 onder a is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) - ongewijzigd - ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a van de Wok (inwtr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
3.vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
4.vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
5.vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
6.vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
7.De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
8.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).
9.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
10.Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
11.Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
12.Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
13.ZD 15 (SOETC49), p. 9-10.
14.ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
15.ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
16.Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
17.Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
18.Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
19.Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
20.Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op wobverzoek van 8 december 2014.
21.ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181,
22.Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
23.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (ingediend op 18 juli 2014) en thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
24.AD, p. 2208 - 2210.
25.Zie onder meer de controle van ‘ [website 11] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van website [website 5] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van website [website 1] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van website [website 4] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602) en de controle van website [website 3] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van website Jackpotred (ZD01, p. 1505 – 1537).
26.Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
27.AD, p. 1-3.
28.AD, p. 2207.
29.Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
30.Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [getuige 1] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).
31.Tapgesprek 20174, TT03A d.d. 5 maart 2013 te 21.05.11 uur, nr 287674004.
32.Weet even niet meer welke zittingsdag dit was, was in kader van WOK of witwassen?