ECLI:NL:RBOBR:2018:6479

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
18_469
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar door erfgenamen in belastingzaak

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door de erven van een overleden eigenaar is ingesteld tegen een WOZ-beschikking. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 21 december 2018 uitspraak gedaan in deze kwestie. De gemachtigde van de erven had een machtiging van één erfgenaam en een testament overgelegd, maar geen verklaring van erfrecht. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer, terecht om een verklaring van erfrecht had gevraagd. Dit was noodzakelijk om vast te stellen wie de erfgenamen zijn en of er sprake is van een geldig testament. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van de erven niet de juiste volmacht had om bezwaar te maken, en dat de verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond, omdat er geen reden was om aan te nemen dat de verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte machtiging en de noodzaak van een verklaring van erfrecht in dergelijke belastingzaken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/469

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer, verweerder

(gemachtigde: U.A.H. Zonnenberg).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2017, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet en op naam gesteld van eisers, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017, vastgesteld op € 270.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2017 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 januari 2018 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard en tevens ambtshalve besloten de waarde en de daarop gebaseerde aanslag te handhaven.
Eisers hebben tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was voor verweerder aanwezig N.L. van Domselaar, WOZ taxateur

Overwegingen

Feiten
Wijlen [naam] , hierna te noemen erflater, was tot aan zijn overlijden eigenaar van de woning. Erflater heeft bij testament van 15 november 2011 over zijn nalatenschap beschikt. Daarin zijn de echtgenote en de zoon genoemd als erfgenamen.
Verweerder heeft eisers verzocht een machtiging te sturen die namens alle erven is ondertekend met een verklaring van erfrecht waaruit blijkt wie de erfgenamen zijn. Eisers hebben een machtiging toegezonden, die is ondertekend door alleen de echtgenote van erflater. Later hebben eisers aan verweerder ook het eerdergenoemde testament van erflater toegezonden. Per e-mail van 8 juni 2017 heeft verweerder een derde termijn gegeven waarin is vermeld dat, indien verweerder de gevraagde gegevens niet heeft ontvangen voor 14 juni 2017, hij het bezwaar niet-ontvankelijk zal verklaren. Verweerder heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard bij de bestreden uitspraak.
Geschil en beoordeling1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de uitspraak op bezwaar is genomen ten aanzien van eisers. De gemachtigde van eisers heeft in beroep dezelfde machtiging overgelegd als in de bezwaarfase. De rechtbank ziet zich daarmee gesteld voor de vraag of deze machtiging, die volgens verweerder niet toereikend was voor het instellen van bezwaar, wél dekkend zou zijn voor het instellen van beroep.
2.
Volgens artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3. De rechtbank heeft eisers geen gelegenheid geboden het eventuele verzuim te herstellen. Dit zou een zinloze stap zijn omdat het om dezelfde machtiging gaat als in de bezwaarprocedure. Dit betekent dat de rechtbank niet kan overgaan tot een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Het beroep is daarmee ontvankelijk.
4. Aan de orde is de vraag of verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren wegens het ontbreken van een juiste machtiging van de erven.
5. Eisers zijn van mening dat verweerder ten onrechte hun bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eisers is een machtiging die is ondertekend door alle erven niet nodig omdat iedere erfgenaam belanghebbende is. Een verklaring van erfrecht is volgens eisers evenmin nodig omdat een testament is toegezonden. Volgens eisers heeft verweerder onnodig hoge drempels opgeworpen en komt aan een verklaring van erfrecht geen dwingende bewijskracht toe. Eisers hebben daartoe gewezen op een conclusie van een AG
6. Verweerder is van mening dat hij terecht een machtiging namens alle erven en een verklaring van erfrecht heeft gevraagd. Dit is volgens verweerder nodig om vast te kunnen stellen wie de erfgenamen zijn zodat nagegaan kan worden wie bezwaar kan maken als bedoeld in artikel 26a van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR).
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een machtiging namens alle erfgenamen kon vragen omdat namens “de erven” bezwaar is gemaakt. Namens eisers is op de zitting van de rechtbank aangeboden nog een handtekening van een andere erfgenaam te overleggen. Zoals besproken tijdens de zitting is dit niet mogelijk nu verweerder in bezwaar een termijn heeft gesteld voor herstel van het verzuim. Die termijn is verstreken op 14 juni 2017. Het is vaste rechtspraak dat een dergelijk verzuim niet na het verstrijken van die termijn nog kan worden hersteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL4320). Deze beroepsgrond faalt dus.
8. Het standpunt van eisers dat door verweerder een machtiging van de erven niet kon worden verlangd omdat ieder van de erfgenamen voor zichzelf bezwaar kan maken tegen de WOZ-beschikking, wordt niet gevolgd. Eisers hebben daarvoor immers niet gekozen. Een individuele erfgenaam en “de erven” zijn te onderscheiden rechtssubjecten. De verwijzing naar de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:8425) kan eisers ook niet baten. Uit overweging 2.2. van die uitspraak blijkt namelijk dat in die zaak, anders dan in de hier voorliggende zaak, één van de erfgenamen bezwaar had gemaakt. Dat is een doorslaggevend verschil met de zaak van eisers. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
9. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder om een verklaring van erfrecht als bedoeld in de artikelen 4:187 en 4:188 van het Burgerlijk Wetboek heeft kunnen vragen, nu verweerder op basis daarvan onder meer kan vaststellen wie de erfgenamen zijn en of sprake is van een geldig testament. Verweerder hoefde dan ook geen genoegen te nemen met het overgelegde testament van 15 november 2011. Hoewel een verklaring van erfrecht geen dwingend bewijs van erfgenaamschap hoeft op te leveren, neemt dit niet weg dat verweerder naar een verklaring van erfrecht mag vragen en een dergelijke notariële akte – eventueel in combinatie met ander bewijs – als uitgangspunt kan nemen bij zijn beoordeling wie gerechtigd zijn bezwaar te maken. Eisers hebben tot slot niet aannemelijk gemaakt dat het overleggen van een verklaring van erfrecht in hun situatie een hoge drempel heeft opgeleverd om bezwaar te maken.
10.
Gelet op het bovenstaande is niet aannemelijk geworden dat eisers de gemachtigde binnen de gegeven hersteltermijn hebben gemachtigd namens hen het bezwaar in te stellen. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb.
11. Verweerder was dus bevoegd het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen reden om aan te nemen dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, rechter, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.