ECLI:NL:HR:2010:BL4320
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- J.W.M. Tijnagel
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid beroep in cassatie inzake heffingsrente en herstel van verzuimen
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, waarbij ook heffingsrente in rekening is gebracht. Na bezwaar tegen de beschikking inzake heffingsrente heeft de Inspecteur deze beschikking gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet de vereiste gronden bevatte en dat deze gronden ook niet tijdig zijn aangeleverd, ondanks een mogelijkheid tot herstel die was geboden door de griffier van de Hoge Raad. De termijn voor herstel eindigde op 15 april 2009, maar het herstel is pas op 16 april 2009 ingediend, wat te laat was. De Hoge Raad oordeelt dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak van het Hof. Daarom verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 21 mei 2010, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.