ECLI:NL:GHARL:2017:8425

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
16/01013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de erven tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de rechtbank in een WOZ-zaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die hun beroep tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 4 te [Z] vastgesteld op € 604.000, welke waarde later is verlaagd naar € 427.000 na bezwaar van de erven. De rechtbank oordeelde dat de erven niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat de uitspraken op bezwaar op naam van één van de erven, [C], waren gesteld. De erven hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij betogen dat de rechtbank ten onrechte hun beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof heeft de zaak op 26 september 2017 behandeld en geoordeeld dat de tenaamstelling van de uitspraak op bezwaar niet bepalend is voor de ontvankelijkheid van het beroep. Het Hof heeft geoordeeld dat de erven, waaronder [C], wel degelijk beroep konden instellen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de rechtbank voor inhoudelijke behandeling. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de erven tot een bedrag van € 990.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer: 16/01013
uitspraakdatum: 26 september 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven [X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 juni 2016, nummer AWB 16/910 in het geding tussen belanghebbenden en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 4 (hierna: het pand) te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2014, voor het belastingjaar 2015 vastgesteld op € 604.000. In hetzelfde geschrift als deze beschikking zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting eigenaar woning (hierna: OZB) en watersysteemheffing gebouwd vastgesteld waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 427.000 en de opgelegde aanslagen OZB en watersysteemheffing dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 30 juni 2016 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2017 te Arnhem. Namens belanghebbenden is verschenen hun gemachtigde, [A] . Namens de heffingsambtenaar is verschenen [B] .
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Op 1 januari 2015 stond wijlen [X] als eigenaar van het pand in het Kadaster ingeschreven. De WOZ-beschikking van 30 april 2015 is op naam gesteld van diens erven, te weten belanghebbenden.
2.2.
[C] , zijnde één van de erven [X] , heeft tegen deze WOZ-beschikking bezwaar gemaakt. De uitspraken op bezwaar zijn op naam van [C] gesteld. Belanghebbenden hebben vervolgens tegen deze uitspraken beroep ingesteld.
2.3.
De Rechtbank heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard om reden dat de uitspraken op bezwaar op naam van [C] en niet op naam van de erven [X] zijn gesteld en de erven [X] op grond hiervan niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

3.Geschil

3.1.
In geschil is of het beroep van belanghebbenden terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag ontkennend en de heffingsambtenaar beantwoordt deze bevestigend.
3.2.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en het terugwijzen van de zaak naar de Rechtbank voor een behandeling van het beroep.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 26a, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), dat in artikel 30, lid 1, van de Wet WOZ van overeenkomstige toepassing is verklaard, kan in afwijking van artikel 8:1 van de Awb - voor zover hier van belang - slechts beroep worden ingesteld door de degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
4.2.
Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld bepaalt de tenaamstelling van de uitspraak op bezwaar niet welke persoon (of personen) beroep kan (of kunnen) instellen tegen deze uitspraak. Blijkens artikel 26a, eerste lid, onderdeel c, van de AWR kan beroep worden ingesteld door degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking (lees: de WOZ-beschikking) zich richt. Dat zijn in dit geval de erven [X] , waaronder derhalve [C] . De gemachtigde heeft in beroep een machtiging overgelegd van de erven [X] . Blijkbaar heeft de Rechtbank niet getwijfeld aan de validiteit van deze machtiging, nu de Rechtbank niet op de voet van artikel 6:6 van de Awb gelegenheid tot herstel heeft geboden. De Rechtbank heeft derhalve ten onrechte het door de erven [X] ingediende beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover de Rechtbank bedoeld heeft te beslissen dat eventuele andere erven dan [C] (nog) geen bezwaar hebben gemaakt, zodat zij om die reden (nog) niet kunnen worden ontvangen in beroep, heeft de Rechtbank miskend dat zulks in ieder geval niet geldt voor één van de erven namens wie beroep is ingesteld, te weten [C] .
4.3.
Het Hof acht termen aanwezig om de zaak op grond van artikel 8:115, eerste lid, onderdeel a, van de Awb terug te wijzen naar de Rechtbank om het beroep inhoudelijk te behandelen. Dit terugwijzen dient om een door belanghebbenden als ongewenst bestempeld verlies van een feitelijke instantie te voorkomen en de heffingsambtenaar heeft zich hiertegen niet verzet.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding voor een kostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en sub a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 punten (hoger beroepschrift, verschijnen ter zitting bij het Hof) x € 495 x 1 (wegingsfactor) = € 990.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor behandeling van het beroep van belanghebbenden met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 990; en
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbenden het betaalde griffierecht ad € 124 (hoger beroep bij het Hof) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, J.W. baron van Knobelsdorff en
R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Wasch als griffier.
De beslissing is op 26 september 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Wasch) (N. Djebali)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 28 september 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.