ECLI:NL:RBOBR:2018:6224
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.F. Vink
- H.M.H. de Koning
- F.A.M.C. Habraken-Hermans
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van rijksbekostiging in het onderwijs en de rechtmatigheid van besteding
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderwijsinstelling en de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de terugvordering van rijksbekostiging. De minister had op 7 juli 2017 een besluit genomen om een bedrag van € 1.725.474,- terug te vorderen, omdat de rijksbekostiging in strijd met de Wet op het primair onderwijs (WPO) was besteed aan de bouw van een kinderopvang. Na bezwaar van de onderwijsinstelling heeft de minister het primaire besluit herroepen en het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 691.408,39. De onderwijsinstelling heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de minister ten onrechte aannam dat het gehele bedrag onrechtmatig was besteed.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de rijksbekostiging inderdaad niet rechtmatig was besteed, omdat deze was aangewend voor andere doeleinden dan de in de WPO beschreven materiële instandhouding en personeelskosten. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om de rijksbekostiging te wijzigen en terug te vorderen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de onderwijsinstelling geen recht had op de door haar gestelde verwachtingen op basis van buitenwettelijk begunstigend beleid, omdat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door de minister.
De rechtbank heeft het beroep van de onderwijsinstelling ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom de besteding van rijksbekostiging en de verantwoordelijkheden van onderwijsinstellingen in dit kader.