ECLI:NL:RBOBR:2018:499

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
17_2429
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden inzake planschadevergoeding

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woning, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden. Dit besluit betrof een verzoek om tegemoetkoming in planschade, dat gedeeltelijk was toegewezen. Eisers stelden dat zij schade lijden door de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakte nabij hun perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning van eisers door deze ontwikkeling is verminderd. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte het normaal maatschappelijk risico had vastgesteld op 3% in plaats van 2%. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het percentage van het normaal maatschappelijk risico te verlagen naar 2%, wat resulteert in een tegemoetkoming van € 14.760,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college de kosten van rechtsbijstand van eisers moet vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak is gedaan op 5 februari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2429

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: R. van Laarhoven),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden, verweerder

(gemachtigde: A.C.A. de Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om tegemoetkoming in planschade gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 10.140,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 mei 2016 tot de dag van uitbetaling. Verweerder heeft bij dit besluit tevens het verzoek om vergoeding van rechtsbijstandkosten afgewezen.
Bij besluit van 18 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eisers zijn sinds 15 september 1999 eigenaar van de vrijstaande woning op het adres [adres] . Op 3 september 2015 is voor het gebied rond hun woning een nieuw bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” in werking getreden. Eisers stellen dat zij schade lijden als gevolg van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, omdat dit bestemmingsplan woningbouw mogelijk heeft gemaakt ten oosten van hun perceel. Zij hebben verweerder op 28 april 2016 verzocht om een tegemoetkoming in die schade.
2. Verweerder heeft voor de op de aanvraag te nemen beslissing advies gevraagd aan Thorbecke B.V. (hierna: Thorbecke). Thorbecke heeft verweerder op 22 december 2016 geadviseerd om de tegemoetkoming in geleden planschade na aftrek van normaal maatschappelijk risico vast te stellen op € 10.140,- en het verzoek van eisers om een redelijke vergoeding van gemaakte kosten voor deskundige bijstand af te wijzen. Dit advies heeft verweerder bij het primaire besluit overgenomen.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” in een planologisch nadeliger situatie zijn gekomen. Ook is niet in geschil dat de waarde van de woning net voor de planologische wijziging
€ 462.000,- was. Partijen verschillen wel met elkaar van mening over de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming.
Eisers stellen dat de waarde van hun woning door aantasting van uitzicht, vermindering van privacy, toename van hinder door licht, geluid en verkeer en aantasting van de situeringswaarde en flora en fauna met € 30.000,- is verminderd. De adviseur van verweerder komt uit op een waardevermindering van € 24.000,-.
Planvergelijking
4. De gronden waarop de toekomstige woningbouw mogelijk is gemaakt, waren voorheen gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 1] ”, dat op 12 december 2012 is vastgesteld. Ingevolge dit bestemmingsplan hadden de gronden waar nu het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” geldt, de bestemming “Agrarisch” met de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 2” en “Waarde – Archeologie 3”. Deze gronden waren primair bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, hobbymatig houden van dieren en/of het telen van gewassen. Op de gronden waren slechts lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en hoge teelt ondersteunende voorzieningen met een maximale oppervlakte van 1,5 hectare per bedrijf toegestaan. De hoogte en oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mochten niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter (m) en 10 m². Tot slot waren nog erf- en terreinafscheidingen tot 2 m hoog toegestaan.
5. In de nieuwe situatie zijn de gronden gelegen ten oosten van het perceel van eisers ingevolge het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” bestemd voor “Wonen”, met de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 2” en voor “Verkeer – verblijfsgebied”. Laatstgenoemde bestemming rust op de strook grond van 5 m breed die direct grenst aan het perceel van eisers. Op de daaraan grenzende gronden met de bestemming “Wonen” kunnen maximaal 16 aaneengebouwde woningen (8 per rij) worden gerealiseerd met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 m en 11 m. Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal respectievelijk 3 m en 6 m. Er mogen ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot 4 m hoog en erfafscheidingen tot 2 m. Tot slot is een nutsvoorziening toegestaan van 20 m² tot 4 m hoog.
6. Dit betekent dat de bebouwingsmogelijkheden op grond van het nieuwe bestemmingsplan volgens Thorbecke aanzienlijk zijn toegenomen. Volgens Thorbecke is het uitzicht van eisers in oostelijke richting vanuit de woning en vanuit de tuin aangetast. Pal achter de woning van eisers worden in het blikveld aaneengebouwde woningen gerealiseerd wat het directe uitzicht zal beperken. Ook enige zonlichtvermindering acht de adviseur aannemelijk. Verder is het gebruik van de gronden geïntensiveerd en zal de inkijk in de woning en tuin toenemen. Er wordt een grotere inbreuk op de privacy van eisers gemaakt dan voor inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Met de mate van aantasting van de privacy moet volgens de adviseur overigens wel rekening worden gehouden met het feit dat eisers voorheen ook enige inkijk hadden te dulden door bijvoorbeeld agrarische medewerkers en zij ook enige inkijk hadden te dulden vanaf bestaande omliggende woonpercelen. Met een intensivering van het gebruik zal sprake zijn van een toename van algemene, met woningbouw onlosmakelijk samenhangende, geluidhinder. Ook ten aanzien van lichthinder is een nadelige situatie ontstaan. Door de ontsluitingsweg pal achter het perceel van eisers zal ook meer verkeersoverlast ontstaan. Overigens konden eisers ook onder het oude regime enige hinder van agrarisch verkeer hebben en waren er binnen deze agrarische bestemming ook paden, wegen en parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming toegestaan.
Thorbecke concludeert dat sprake is van een planologisch nadeel dat bestaat uit aantasting van het uitzicht, aantasting van de privacy, een toename van omgevingshinder (geluid-, licht- en verkeershinder) en een verminderde situeringswaarde van de woning. Tevens wordt enige dag- en zonlichtbeperking op het perceel van eisers aannemelijk geacht. Dit resulteert volgens Thorbecke in een waardevermindering van de woning van € 24.000,-.
7. Eisers betogen dat aan de planologische vergelijking gebreken kleven. Hierom kunnen zij niet instemmen met de door Thorbecke vastgestelde hoogte van de waardevermindering die voor hun pand optreedt. Zij stellen dat het niet zo kan zijn dat én het uitzicht van eisers al werd belemmerd door mogelijke erfafscheidingen én al sprake was van verminderde privacy door inkijk door agrarische arbeiders. Beide omstandigheden kunnen zich volgens hen niet gelijktijdig voordoen. Er was bovendien, anders dan Thorbecke stelt, geen sprake van een wezenlijke inkijk vanaf omliggende woonpercelen. Aan de oostzijde was het aansluitende gebied onbebouwd. De daaraan grenzende woningen aan de [straatnaam] liggen te ver weg (circa 115 m) om wezenlijke inkijk te veroorzaken. Als Thorbecke van de juiste uitgangspunten was uitgegaan, dan was het schadebedrag € 27.720,- geweest.
8. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij een erfafscheiding van 2 m hoog agrarische arbeiders vanaf het land of vanaf agrarische voertuigen geen enkel zicht zouden hebben gehad op de woning van eisers, ook al was dit een beperkte strook. Verder hebben eisers niet betwist dat er in elk geval een beperkte inkijk was vanwege een woning die aan de westzijde was gelegen.
Nu Thorbecke, anders dan eisers stellen, de inkijk vanuit omliggende woningen in de oude situatie niet wezenlijk vond en heeft geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan een grotere inbreuk op de privacy van eisers maakt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het advies van Thorbecke op het punt van de planvergelijking aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Over de hoogte van de door Thorbecke vastgestelde waardevermindering overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat eisers geen deskundige in de arm hebben genomen om de hoogte van de waardevermindering vast te stellen. Ter zitting hebben eisers gesteld dat de door hen genoemde waardevermindering van 6% is gebaseerd op andere adviezen in soortgelijke situaties. Eisers hebben dit echter niet nader onderbouwd. Nu verweerder bij de planvergelijking heeft mogen afgaan op het advies van Thorbecke, eisers geen tegenadvies hebben overgelegd en het percentage van 6% onvoldoende is onderbouwd, heeft verweerder mogen uitgaan van een waardevermindering van de woning van € 24.000,-.
Deze grond slaagt niet.
Normaal maatschappelijk risico
9. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte omstandigheden aanwezig heeft geacht om het normaal maatschappelijk risico te verhogen tot 3% van de waarde van hun pand. Zij betogen dat verweerder een percentage van 2% had moeten hanteren. Zij voeren hiertoe aan dat er geen sprake is van een inbreidingslocatie maar van een uitbreidingslocatie, omdat het plangebied alleen aan de noord- en westzijde door incidentele woningbouw wordt begrensd. Aan de oostzijde wordt het nieuwe plangebied enkel op enige afstand begrensd door een woonperceel, gelegen aan de [straatnaam] . Bovendien wordt het te ontwikkelen gebied van de woonpercelen aan de [straatnaam] afgescheiden door een strook grond van een wezenlijke diepte, waardoor de agrarische bestemming gehandhaafd blijft. Verder brengen eisers naar voren dat er geen consistent gemeentelijk ruimtelijk beleid is gericht op het ontwikkelen van woningbouw, op basis waarvan zou kunnen worden gezegd dat de ontwikkeling voor hen in de lijn der verwachting zou hebben gelegen. In 1998 wilde de gemeente niet meewerken aan een splitsing van de woning van eisers. Ten slotte wijzen eisers erop dat de planologische wijziging op zeer korte afstand van hun perceel plaatsvindt en dat het planologisch nadeel redelijk zwaar is.
10. Verweerder heeft zich gebaseerd op het advies van Thorbecke. Die merkt de planologische wijziging aan als een normale maatschappelijke ontwikkeling die in de lijn der verwachtingen lag. Het gaat om een inbreidingslocatie en deze locatie werd vanaf juli 2009 op grond van de Structuurvisie “Ideeën voor een plek” door de gemeenteraad als een locatie voor woningbouw aangewezen. Doordat de gewraakte ontwikkeling gelegen is op een inbreidingslocatie, lag deze ontwikkeling, gelet op de structuur van de omgeving, al enige tijd in de lijn der verwachtingen. Ook past de woningbouw binnen het gemeentelijk beleid. De nieuwbouw past echter niet geheel binnen de bestaande ruimtelijke structuur van de directe omgeving, omdat de bebouwing aan [naam] en [naam] overwegend bestaat uit vrijstaande woningen en de aan de orde zijnde ontwikkeling rijwoningen mogelijk maakt. Nu de ontwikkeling direct grenst aan het perceel van eisers en de waardedaling (van ca. 5,19%) als betrekkelijk zwaar kan worden aangemerkt, is de adviseur van mening dat niet de gehele schade onder het normaal maatschappelijk risico moet worden geschaard, maar dat het redelijk is om het normaal maatschappelijk risico enigszins te verhogen van 2 naar 3%.
11. Schade die behoort tot het normaal maatschappelijk risico moet redelijkerwijs ten laste blijven van de verzoeker om een tegemoetkoming. De vraag of schade tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de benadeelde en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.
De drempel van 2% is een minimum-forfait, dat geldt voor alle gevallen waarin is verzocht om een tegemoetkoming van indirecte planschade in de vorm van waardevermindering, ongeacht de vraag of de schadeveroorzakende planologische maatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
12. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (waaronder de uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4668) volgt dat het bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft bij de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico. De rechter toetst de motivering en kan de omvang van het normaal maatschappelijk risico vaststellen door in een concreet geval zelf te bepalen welke drempel redelijk is.
13. De rechtbank is van oordeel dat bebouwing op deze locatie past in het gemeentelijk beleid gezien het “Visiedocument Structuurvisie” van de gemeente Heusden uit 2009. In hoofdstuk 5 van dit document is vermeld dat de gemeente zich in eerste instantie richt op het afronden van lopende woningbouwprojecten. Nieuwe locaties worden na 2010 in gebruik genomen, grote en minder grote locaties. Daarbij gaat het onder meer over de locatie [naam] in [plaats] . Daarnaast is in paragraaf 2.4 van het Structuurvisie achtergronddocument van 15 juni 2009 [naam] te [plaats] vermeld als uitbreidingslocatie 2010/2020 voor 50 woningen.
Dat verweerder in 1998 niet wenste mee te werken aan de splitsing van de woning van eisers maakt niet dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat woningbouw ter plaatse past binnen het gevoerde gemeentelijk ruimtelijke beleid, reeds niet omdat de Structuurvisie van latere datum is.
Gelet op de incidentele woningbouw aan de west- en noordzijde van het perceel van eisers en het ontbreken van woningbouw aan de zuidzijde, alsmede gezien de afstand tot het bestaande woonperceel aan de oostzijde en de onbebouwde strook grond aan die zijde die onbebouwd blijft, is naar het oordeel van de rechtbank evenwel sprake van een uitbreidingslocatie en niet van een inbreidingslocatie. De rechtbank is van oordeel dat Thorbecke aan deze ligging onvoldoende gewicht heeft toegekend.
Als daarbij de geringe afstand tot het perceel van eisers in aanmerking wordt genomen, de betrekkelijk zware waardedaling van hun woning en het feit dat de nieuwbouw ook volgens verweerder niet geheel past binnen de bestaande ruimtelijke structuur van de omgeving, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aanleiding heeft gezien voor de vaststelling van een hoger percentage van het normaal maatschappelijk risico. Deze grond slaagt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal het percentage van het normaal maatschappelijk risico bepalen op 2%. Dit betekent dat het primaire besluit moet worden herroepen en dat eisers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van € 14.760,- (€ 24.000,- minus € 9.240,-). De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Kosten rechtsbijstand ex artikel 6.5 Wro
14. Eisers stellen dat verweerder een vergoeding in de kosten van rechtsbijstand had moeten toekennen van € 974,05 (incl. BTW), uitgaande van een tijdsbesteding van 7 uur tegen een uurtarief van € 115,-, in verband met het indienen van een zienswijze op het conceptadvies van Thorbecke.
14. Verweerder heeft het verzoek bij het bestreden besluit afgewezen, omdat er geen redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand zijn. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat het advies van Thorbecke niet onjuist of onvolledig was en er dus geen sprake was van een onjuist of onvolledig advies. Daarnaast is een zeer uitgebreide aanvraag om een planschadevergoeding ingediend en hebben de ingediende zienswijzen op het conceptadvies van Thorbecke niet geleid tot een inhoudelijke aanpassing van het advies.
16. De rechtbank stelt vast dat er geen vergoeding van deskundigenkosten is gevraagd, maar van kosten van juridische bijstand.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ten onrechte heeft afgewezen.
Ingevolge artikel 6.5, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vergoeden burgemeester en wethouders indien zij een tegemoetkoming als bedoeld in
artikel 6.1 Wro toekennen tevens de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand.
In de uitspraak van 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1032, oordeelde de Afdeling dat onder redelijkerwijs gemaakte kosten niet dient te worden verstaan de kosten die de aanvrager met betrekking tot de indiening van de aanvraag heeft gemaakt, maar wel de kosten die de aanvrager maakt vanaf het moment dat de door het college ingeschakelde deskundige een concept-advies dan wel advies over de aanvraag aan het college heeft uitgebracht tot het moment dat het college op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld. Daarbij is, aldus de Afdeling, niet van belang of het commentaar van de aanvrager heeft geleid tot aanpassing van het advies. In onder meer de uitspraak van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1540 heeft de Afdeling overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.5 van de Wro (Kamerstukken II 2002-2003, 28 916, nr. 3, blz. 65) valt af te leiden dat indien een tegemoetkoming in planschade wordt toegekend, aan de aanvrager de kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand worden vergoed, voor zover die kosten redelijkerwijs zijn gemaakt. In het geval kosten zijn gemaakt ten behoeve van het indienen van een zienswijze naar aanleiding van een conceptadvies van een door het college ingeschakelde deskundige, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, indien het inroepen van bijstand redelijk was en de kosten van het opstellen van een zienswijze redelijk zijn. Er moet zijn voldaan aan deze dubbele redelijkheidstoets.
Hieraan voegt de Afdeling in de uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3509, nog expliciet toe dat de tarieven van het Besluit proceskosten bestuursrecht hierbij niet van toepassing zijn.
16. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Het inroepen van rechtsbijstand was gezien de aard van de zaak, waarin de planvergelijking en de hoogte van het normaal maatschappelijk risico aan de orde is, redelijk en ook de kosten van het opstellen van een zienswijze acht de rechtbank redelijk. Dat de aanvraag uitvoerig is gemotiveerd en de gemachtigde daarom al veel kennis had om het conceptadvies te beoordelen maakt niet dat het aantal in rekening gebrachte uren, te weten 7, onevenredig hoog is voor het doornemen van het conceptadvies en het op schrift stellen van de zienswijze.
Deze beroepsgrond slaagt.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
16. Eisers betogen dat verweerder bij de toekenning van een proceskostenvergoeding voor het maken van bezwaar ten onrechte wegingsfactor “licht” (0,5) heeft gehanteerd. Eisers stellen dat er een proceskostenvergoeding van € 990,- toegekend had moeten worden, omdat er in bezwaar inhoudelijk juridische aspecten aan de orde zijn gesteld die niet rechtvaardigen dat de zaak als licht wordt beschouwd.
Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van
8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3022, behoort de behandeling van een zaak in beginsel tot de categorie gemiddeld (met wegingsfactor 1), tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is niet gebleken. De rechtbank ziet niet in dat het hier een eenvoudige zaak betreft, verweerder heeft dit ook niet nader onderbouwd. Derhalve heeft verweerder de wegingsfactor “licht” (0,5) niet mogen toepassen. De rechtbank stelt de proceskostenveroordeling in bezwaar zelf vast, uitgaande van de wegingsfactor gemiddeld (1).
Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien ten aanzien van de hoogte van de tegemoetkoming in planschade en de kosten van rechtsbijstand.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in de bezwaar- en de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Verder komen zowel de verletkosten van eisers van € 183,78 als hun reiskosten voor vergoeding in aanmerking, waarbij de rechtbank uitgaat van de reiskosten op basis van openbaar vervoer, zijnde in totaal € 9,64.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat eisers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming wegens geleden planschade van € 14.760,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, en voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ex artikel 6.5 Wro van € 974,05;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
de griffier is verhinderd te tekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.