Overwegingen
1. Over de woning van eiseres ( [adres] ), de (recreatie)bestemming die erop ligt en de wijze waarop eiseres de woning bewoont (permanent), zijn in de afgelopen jaren verschillende procedures gevoerd tussen eiseres en verweerders gemeente.
2. In deze zaak is het volgende van belang. Op 30 juli 2012 heeft de gemachtigde van eiseres, mr. Bil, een brief geschreven aan verweerders gemeenteraad. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Inzake: (…)
Ontwerp bestemmingsplan “Buitengebied, tweede herziening”
Ter visielegging: 22 juni 2012
(…)
Bij deze dien ik namens cliënte een zienswijze in met betrekking tot het Ontwerp, welke zienswijze -voor zover rechtens vereist – tevens ook als bezwaar en als verzoek om aanvulling van het Ontwerp dient te worden aangemerkt.”
Op 20 december 2012 heeft mr. Bil het college van B&W van verweerders gemeente aangeschreven. Daarin is onder meer vermeld:
“Namens cliënte verzoek en sommeer ik de gemeente Nuenen om met betrekking tot het verzoek van cliënte bij brief d.d. 30 juli j.l. binnen 30 dagen na heden alsnog te beslissen, bij gebreke waarvan cliënte de weigering van de gemeente Nuenen om een beslissing te nemen zal aanmerken als een fictieve weigering.”
Op 4 januari 2013 heeft het college aan mr. Bil in een brief onder meer het volgende geschreven:
“Wij hebben d.d. 30 juli 2012 van u namens mevrouw [eiseres] een zienswijze ontvangen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening 2’. U verzoekt het perceel [adres] aan dat plan toe te voegen en het zich op dat perceel bevindende gebouw te bestemmen als reguliere woning, niet als recreatiewoning. (…)
In uw brief van 30 juli 2012 geeft u aan, dat uw zienswijze ook als verzoek om aanvulling van het bestemmingsplan dient te worden aangemerkt. Blijkens de inhoud van de zienswijze zou het dan moeten gaan om een bestemming voor permanente bewoning. (…) Uw brief van 30 december 2012 lijkt een verzoek in te houden om – binnen de door u gestelde termijn – een bestemmingsplanherziening of een omgevingsvergunning voor permanente bewoning te weigeren, zodat u daartegen nieuwe procedures kunt starten. (…) Een dergelijke stapeling van procedures lijkt ons niet raadzaam.
Als uw brief niettemin (…) moet worden opgevat als een verzoek om een appellabel besluit, zij het voor wat betreft de omgevingsvergunning, zij het voor wat betreft de bestemmingsplanherziening, dient u dit per ommegaande schriftelijk aan ons mede te delen.”
Op 25 januari 2013 heeft het college aan mr. Bil in een brief onder meer het volgende geschreven:
“Hoewel u hebt bevestigd dat u onze brief van 4 januari 2013 hebt ontvangen, hebben wij tot op heden daarop geen reactie van u gehad. Mede gelet op de in acht te nemen wettelijke termijnen heeft ons college zich genoodzaakt gezien op grond van uw schrijven van 20 december 2012, uw verzoek voor te leggen aan de gemeenteraad. (…) Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om vaststelling van een bestemmingsplan zijn leges verschuldigd. (…) De leges bedragen in verband hiermee € 3.415,00 (…).”
Op 13 maart 2013 is vervolgens de legesaanslag aan eiseres gezonden.
3. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat tussen eiseres en de gemeente Nuenen al langere tijd meerdere procedures zijn gevoerd met betrekking tot het perceel ‘ [adres] ’ en dat er (mede daardoor) spanningen en conflicten zijn ontstaan tussen beide partijen. In deze zaak ligt echter alleen ter beantwoording de vraag voor of verweerder terecht leges heeft geheven vanwege het in behandeling nemen van de volgens verweerder door eiseres ingediende aanvraag om herziening van het bestemmingsplan. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar de aangevoerde beroepsgronden in de zaak 15/2637, met betrekking tot de geheven leges in verband met de aanvraag om een omgevingsvergunning, zullen die dus buiten beschouwing blijven
.Ook de gronden die zien op een mogelijk door verweerders gemeente in het verleden gemaakte fout, zullen buiten de beoordeling van het hier aan de orde zijnde geschil blijven. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond van eiseres over de integriteitscommissie. De zienswijze van twee raadsleden stukken die aan de rechtbank in deze procedure zijn toegezonden, acht de rechtbank evenmin relevant voor de beoordeling van dit geschil.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres (bij gemachtigde) een aanvraag heeft ingediend om het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ te herzien. Deze aanvraag is in behandeling genomen en alleen daarom al moet legesheffing plaatsvinden, aldus verweerder. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij stelt dat verweerder ten onrechte meent dat zij heeft verzocht om het bestemmingsplan Buitengebied te herzien. Ook is eiseres van mening dat ze ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
5. Over dat laatste oordeelt de rechtbank als volgt. In artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gehoord op zijn verzoek. In haar bezwaarschrift heeft eiseres niet verzocht om te worden gehoord, zodat verweerder niet gehouden was haar te horen. Deze beroepsgrond faalt.
6. Over de vraag of de leges terecht zijn geheven, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de leges geheven vanwege het in behandeling nemen van een aanvraag om herziening van een bestemmingsplan, als bedoeld in onderdeel 2.8.1 van de bij de Legesverordening 2012 behorende Tarieventabel. Dat heeft hier te gelden als het belastbare feit. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat dit belastbare feit zich hier heeft voorgedaan. Dat eiseres een dergelijke aanvraag heeft ingediend dan wel beoogd, blijkt noch uit haar brief van 30 juli 2012 noch uit haar brief van 20 december 2012. Eiseres heeft daarin immers een
zienswijzeingediend met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied, tweede herziening’ en daarnaast verzocht om aanvulling van het
ontwerpbestemmingsplan. Met de zienswijze en het verzoek is materieel hetzelfde beoogd, namelijk het perceel [adres] bestemd krijgen voor permanente bewoning in het nog vast te stellen ‘Bestemmingsplan, tweede herziening’. Dit was anders geweest als eiseres een gelijktijdig verzoek had gedaan tot herziening van het op dat moment nog geldende bestemmingsplan, hetgeen volgens 2.8.1 wel een heffingsgrondslag had kunnen vormen. Daarvan is hier geen sprake. Dat het college kennelijk wel een dergelijk verzoek heeft willen lezen in de brieven van eiseres en haar heeft gevraagd dit te bevestigen, en dat eiseres in haar brief van 20 december 2012 het college heeft gesommeerd te beslissen op haar ‘verzoek’, maakt evenmin dat eiseres een aanvraag heeft ingediend als bedoeld in onderdeel 2.8.1 van de Tarieventabel. De rechtbank stelt vast dat eiseres nooit heeft bevestigd dat haar verzoek als zodanig moest worden opgevat, terwijl het college om die bevestiging wel expliciet had gevraagd en die bevestiging ook als voorwaarde had gesteld voor het in behandeling nemen van een aanvraag: dat blijkt onmiskenbaar uit de tekst van de brief van het college van 4 januari 2013 (in rechtsoverweging 2 geciteerd). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met haar brieven slechts haar zienswijze bekend gemaakt op een ontwerpbestemmingsplan. Voor het indienen van een zienswijze zijn geen leges verschuldigd. Deze beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. De legesaanslag wordt vernietigd en deze uitspraak treedt in de plaats van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten en hanteert daarbij het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2016, en de daarbij behorende bijlage. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,– (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 496,– en een wegingsfactor 1).