ECLI:NL:RBOBR:2018:4781

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
18_2
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsvermogen Wajong 2015 en de toepassing van de SMBA-methode

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, geboren in 1977, ontving sinds 1995 een uitkering op basis van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en deze werd omgezet naar een Wajong-uitkering na de inwerkingtreding van de Wajong. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres arbeidsvermogen heeft en heeft haar uitkering per 1 januari 2018 verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat zij over voldoende arbeidsvermogen beschikt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) heeft toegepast om het arbeidsvermogen van eiseres te beoordelen. De rechtbank oordeelt dat de SMBA-systematiek rechtens aanvaardbaar is en dat de besluitvorming van verweerder voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiseres onderzocht, en de rechtbank concludeert dat de vastgestelde belastbaarheid van eiseres juist is. Eiseres heeft geen medische onderbouwing kunnen aanvoeren voor haar stelling dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld.

De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde taken beoordeeld en is van oordeel dat eiseres in staat is om deze taken te verrichten. De rechtbank volgt de conclusies van de arbeidsdeskundige en oordeelt dat er geen sprake is van zwaar fysiek werk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder om de Wajong-uitkering van eiseres aan te passen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Y. van der Linden),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. C.L. Schuren).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2017 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres arbeidsvermogen heeft en dat haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
Bij besluit van 24 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
Partijen hebben over en weer nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1977, ontving met ingang van 1 oktober 1995 een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij de inwerkingtreding van de Wajong is deze uitkering omgezet naar een Wajong-uitkering.
2. In het kader van de Wajong, zoals die is gewijzigd per 1 januari 2015 met de invoering van de Participatiewet, is het arbeidsvermogen van eiseres beoordeeld. Deze beoordeling heeft geleid tot het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiseres arbeidsvermogen heeft, zodat vanaf 1 januari 2018 de hoogte van de Wajong-uitkering wordt aangepast naar 70% van het (wettelijk) minimumloon.
3. Het wettelijk kader luidt als volgt.
4. Ingevolge artikel 8:10b, eerste lid, van de Wajong, zoals deze wet luidt met ingang van
1. januari 2015, stelt verweerder vast of de jonggehandicapte met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 3:8a, van de Wajong, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel III, onderdeel O, van de Invoeringswet Participatiewet.
5. In artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag bedraagt.
6. In artikel III, onderdeel N, van de Invoeringswet Participatiewet is bepaald dat in artikel 3:8, eerste lid, ‘75%’ wordt vervangen door: ‘70%’. Artikel III, onder N, van de Invoeringswet Participatiewet treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.
7. Ingevolge artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong bedraagt in afwijking van artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong, de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
8. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. In het derde lid is bepaald dat de jonggehandicapte die op 1 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, geacht wordt op die dag duurzaam geen mogelijkheden tot participatie te hebben.
9. In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is bepaald dat betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong heeft indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
10. Verweerder heeft ten behoeve van de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd. Bij deze beoordeling staat centraal de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF). De ICF biedt een denkmodel en een terminologie die kunnen helpen de betrokkene in beeld te brengen en de eventuele problemen te beschrijven die de betrokkenen ervaren in hun functioneren. Als kennis- en beoordeling ondersteunend instrument maakt verweerder daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). Het MOI bevat veel voorkomende relaties tussen activiteiten en participatie waarmee mogelijke knelpunten in werk en werkomgeving zichtbaar kunnen worden gemaakt.
11. De rechtbank is niet gebleken van redenen om de SMBA-systematiek in beginsel niet rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of iemand mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) en 28 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1953), waarin is geoordeeld dat aan verweerder niet de mogelijkheid kan worden ontzegd ter uitvoering van zijn wettelijke taak een ondersteunend systeem en methode vast te stellen ter uitvoering van die taak en ter interpretatie van wettelijke voorschriften. De in het Compendium gegeven toelichting op de vier voorwaarden en het begrip duurzaamheid is een uitwerking van de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstukken II, 2011/12, 33 161, nr. 3, blz. 34 e.v. Hoofdstuk 5.1) en de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 (p. 6 e.v.). Dit systeem is in de externe functie ervan niet meer dan een hulpmiddel om een besluit wat betreft de medische en arbeidskundige uitgangspunten voldoende inzichtelijk te maken.
12. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verweerder met toepassing van de methode SMBA, de daarbij ondersteunende systemen en de in het Compendium opgenomen werkinstructie in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft gevoerd tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan. Het gaat daarbij steeds om een volle toetsing van de besluitvorming. De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat de besluitvorming in de onderliggende concrete zaak deze toets kan doorstaan en overweegt daartoe als volgt.
13. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiseres gezien op het spreekuur van 7 februari 2017, waarbij een anamnese is afgenomen en een lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. Ook heeft overleg plaatsgevonden met de arbeidsdeskundige. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) eveneens het dossier bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. Ook heeft de verzekeringsarts B&B kennis genomen van de door eiseres overgelegde brief van 14 juni 2017 van R.M. Aleva, longarts, de brief van 26 mei 2017 van dr. G.J.D. Hengstman, neuroloog, en de medicatielijst van de apotheek. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten of meer informatie had moeten opvragen bij de neuroloog. Verweerder heeft ter zitting in dat kader terecht opgemerkt dat de verzekeringsartsen (B&B) de informatie die voorhanden is van de neuroloog niet in twijfel trekken. De door de neuroloog gestelde diagnose is overgenomen en (mede) op basis van de informatie van de neuroloog zijn beperkingen aannemelijk geacht. De enkele omstandigheid dat eiseres van mening is dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen (B&B) op grond van die informatie worden aangenomen, leidt de rechtbank – ook niet bezien in het licht van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec) – niet tot de conclusie dat verweerder aanvullende informatie had moeten opvragen bij de neuroloog. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat het rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
14. Eiseres heeft aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen (B&B) worden aangenomen. Zij kan geen taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet gedurende ten minste een periode van een uur aaneengesloten werken en zij is niet ten minste vier uur per dag belastbaar.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de voor eiseres vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts van 7 februari 2017 en het rapport van de verzekeringsarts B&B van 8 november 2017. Verweerder is ermee bekend dat bij eiseres sprake is van een chronische longaandoening, rugproblematiek, hand- en voetklachten en gevoeligheid voor warmte ten gevolge van een neurologische aandoening. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende inzichtelijk uiteengezet welke (te objectiveren) beperkingen hieruit voortvloeien. In verband met de beperkte belastbaarheid van de rug gelden voor eiseres beperkingen ten aanzien van hoogfrequent buigen en zware lasten tillen of dragen. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een beperkte inspanningstolerantie, waardoor eiseres geen zware fysieke inspanningen kan verrichten, zoals hoogfrequent hurken of knielen en hoogfrequent traplopen. Vanwege pijnklachten aan de handen kan eiseres geen snel repeterend fijn priegelwerk verrichten. Daarnaast acht de verzekeringsarts B&B eiseres beperkt ten aanzien van contact met warm water of warme oppervlakten, vanwege de diagnose dunne-vezelneuropathie. De ervaren handklachten leiden niet tot zwaardere beperkingen, omdat de primaire verzekeringsarts bij eigen onderzoek geen afwijkingen heeft vastgesteld. Hij heeft in zijn rapportage opgemerkt dat zowel de grove als de fijne motoriek niet gestoord zijn en er in beide handen een normale knijpkracht is. De verzekeringsarts B&B ziet geen aanleiding om vanwege de klachten een beperking van de duurbelastbaarheid te stellen. Hij acht eiseres ondanks haar klachten in staat om een uur aaneengesloten en tenminste vier uur per dag te werken. Hij geeft in dat kader aan dat de longklachten, de rugklachten en de asthene bouw van eiseres niet leiden tot een duurbeperking. Wat de longklachten betreft, heeft de verzekeringsarts B&B verwezen naar het onderzoek van de longarts, waaruit blijkt dat voor eiseres een gemiddelde belastbaarheid mogelijk is gedurende een hele dag. De rechtbank volgt de verzekeringsarts B&B in zijn conclusies. In de verwijzing ter zitting naar de uitspraken van de CRvB van
11 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK6969) en 4 september 2015 ( ECLI:NL:CRVB:2015:3161), ter onderbouwing van de geclaimde urenbeperking, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
16. In hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In de rapportage van 8 juni 2018 heeft de verzekeringsarts B&B uitgebreid gereageerd op hetgeen door eiseres in haar beroepschrift is aangevoerd. In deze rapportage heeft de verzekeringsarts B&B gemotiveerd en afdoende uiteengezet – kort samengevat – dat hetgeen is aangevoerd omtrent de astma en het medicijngebruik van eiseres geen aanleiding geeft meer beperkingen aan te nemen, dat er geen medische onderbouwing is voor het aannemen van beperkingen vanwege dyslexie en oogklachten, dat wel degelijk rekening is gehouden met de dunne-vezelneuropathie en dat er geen aanleiding is om eiseres te volgen in haar standpunt dat zij vanwege haar aandoening(en) niet in staat geacht kan worden met een mes te werken. Daarnaast heeft hij uiteengezet dat, anders dan eiseres heeft betoogd, externe en persoonlijke factoren zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die conclusies.
17. Ook de door eiseres in beroep overgelegde informatie van neuroloog dr. G.J.D. Hengstman van 20 februari 2017, van orthoptist C. Stoop van 20 februari 2018, van fysiotherapeut T.H. Go van 19 april 2018 en van somnoloog prof. dr. S. Overeem van
4 september 2018, alsmede de overgelegde kopieën van de verpakkingen van door eiseres gebruikte medicatie en een afsprakenoverzicht, geven de rechtbank geen aanleiding te komen tot een andere conclusie. De verzekeringsarts B&B heeft hierop gereageerd in de rapportage van 19 september 2018. Hij heeft aangegeven dat eiseres medicatie uit categorie II gebruikt, zodat geen aanleiding bestaat om eiseres beperkt te achten voor autorijden of op grond van persoonlijk risico. Met de dunne-vezelneuropathie is al rekening gehouden en de informatie van de oogarts geeft geen aanleidingen om beperkingen aan te nemen. De somnoloog kan geen medische verklaring geven voor de vermoeidheidsklachten van eiseres en bovendien is daarmee reeds rekening gehouden. De fysiotherapeut is geen medicus en het afsprakenoverzicht is volgens de verzekeringsarts B&B voor de beoordeling van de belastbaarheid van eiseres niet relevant. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze conclusies te twijfelen.
18. Het voorgaande betekent dat de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts B&B volgt dat het voor eiseres mogelijk is om ten minste een uur per dag aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn.
19. Dat eiseres over basale werknemersvaardigheden beschikt, staat tussen partijen niet ter discussie. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres niet beschikt over deze vaardigheden.
20. In geschil is of eiseres in staat geacht moet worden om één van de door de arbeidsdeskundige B&B geselecteerde taken, te weten ‘broodjes beleggen’ (taaknummer 0701), ‘boeken terugplaatsen’ (taaknummer 1401) en ‘sorteren van post’ (taaknummer 1501) te verrichten.
21. In algemene zin heeft eiseres aangevoerd dat onvoldoende transparant is op welke onderdelen de taken die door de arbeidsdeskundige worden geselecteerd een belasting opleveren, zodat het moeilijk is om hiertegen op te komen. De rechtbank deelt dit standpunt niet. In de taakbeschrijving is afdoende toegelicht wat de taak inhoudt. De arbeidsdeskundige (B&B) dient vervolgens te motiveren of de taak geschikt is. Deze motivering is toetsbaar en kan door eiseres worden bestreden.
22. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de hiervoor genoemde taken kan verrichten. Met verweerder (en de arbeidsdeskundige B&B) is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van zwaar fysiek werk en dat in de taken afdoende rekening wordt gehouden met de beperkingen van eiseres. Deels gaat eiseres bij haar standpunt dat de taken niet geschikt zijn uit van meer beperkingen door oogklachten, dyslexie en verminderde knijpkracht in haar handen, dan de verzekeringsarts (B&B) heeft vastgesteld. Deze door eiseres voorgestane, maar door verweerder niet aangenomen, verdergaande beperkingen dienen bij de beoordeling van de geschiktheid van de geselecteerde taken buiten beschouwing te worden gelaten, nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder is uitgegaan van een juiste belastbaarheid van eiseres.
23. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat zij de taken ‘broodjes beleggen’ en ‘sorteren van post’ niet kan uitvoeren omdat zij beperkt is wat haar fijne motoriek betreft. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport van 22 juni 2018 toegelicht dat het bij deze taken niet gaat om repeterend fijn priegelwerk en de rechtbank volgt hem daarin.
24. Met betrekking tot de taak ‘boeken terugplaatsen’ heeft eiseres aangevoerd dat het gewicht van de boeken te zwaar is en dat zij geen kar met boeken kan duwen.
De arbeidsdeskundige B&B heeft toegelicht dat het terugplaatsen van boeken geen fijn motorisch en repeterend werk betreft. Eiseres wordt beperkt geacht voor zwaar fysiek werk, zij kan niet hoogfrequent vooroverbuigen, hoogfrequent knielen en hurken, traplopen of zware gewichten tillen en dragen. In deze taak is volgens de arbeidsdeskundige echter geen sprake van tillen of dragen van zware gewichten. Een boek weegt ongeveer 1 tot 2 kg. Het duwen en trekken van een kar is ook geen zwaar fysiek werk, omdat de bibliotheek daarvoor een goedlopende kar gebruikt. De zwaarte van het duwen en trekken wordt bepaald door het aantal boeken wat erop ligt. Het gewicht kan worden beperkt door minder boeken op de kar te leggen. De arbeidsdeskundige B&B acht deze taak passend voor eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze conclusies.
25. Uit voorgaande overwegingen volgt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt. Dat betekent dat de Wajong-uitkering van eiseres per 1 januari 2018 wordt aangepast naar 70% van het (wettelijk) minimumloon.
26. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van mr. F.C. Meulemans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.