Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen en 8% van het te verwachten vermogen in het lopende jaar, indien het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 2.540 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid.
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
NJ1986, 723). Bij het aanvaarden van zo’n uitzondering moet terughoudendheid worden betracht gezien de zwaarwegende belangen die door het beginsel van de formele rechtskracht worden gediend (HR 9 september 2015, ECLI:NL:HR:2005:AT7774).
In de casus van mevrouw J. is sprake van een inkomensdaling van € 1121 ten opzichte het reguliere peiljaar waardoor zij niet in aanmerking komt voor peiljaarverlegging. In de regelgeving zijn voorwaarden gesteld aan de peiljaarverlegging. Hierbij is een balans gezocht tussen het inspelen op mutaties in het bijdrageplichtig inkomen en de doelmatigheid van de uitvoering van de regeling. Daarbij is, gegeven de opzet van de regeling, niet iedere inkomensdaling relevant voor het bepalen van de maximale bijdrage. Na afloop van het jaar vindt een definitieve vaststelling van de eigen bijdrage plaats.
termijndie aan het doen van een dergelijk verzoek is verbonden.