ECLI:NL:RBOBR:2017:6493

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
16 _ 3766
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van gezinsbijstand wegens schending van de inlichtingenplicht door verkoop van goederen via Marktplaats

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van gezinsbijstand van bijna € 80.000 aan eisers, die de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van hun verkoopactiviteiten op Marktplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in de periode van 8 maart 2007 tot 1 mei 2016 in totaal 1333 advertenties hebben geplaatst, wat niet kan worden aangemerkt als incidentele verkoop van privé-eigendommen. De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht op bijstand zouden hebben gehad als zij aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan. De rechtbank wijst erop dat de zesmaandenjurisprudentie niet van toepassing is, omdat de terugvordering een verplichting is en niet een bevoegdheid. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, maar heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,- en het betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3766

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2017 in de zaak tussen

wijlen [eiser] , eiser, [eiseres] , eiseres,

tezamen aan te duiden als: eisers
(gemachtigde: mr. N.C.A. Elias-Boots),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, Senzer, verweerder
(gemachtigde: mr. I. van Driel).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2016, verzonden 1 juni 2016 (het primaire besluit), heeft verweerder het recht van eisers op een bijstandsuitkering beëindigd per 26 mei 2016 en ingetrokken over de periodes 8 maart 2007 tot en met 8 juni 2008, 10 oktober 2008 tot en met 31 maart 2011 en van 1 februari 2012 tot (en met) 26 mei 2016. Tevens heeft verweerder bij dit besluit de ten onrechte betaalde bijstand van eisers teruggevorderd tot een bedrag van € 78.414,79.
Bij besluit van 23 november 2016, verzonden 30 november 2016 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser, geboren in 1957, en eiseres, geboren in 1959, hebben bijstand ontvangen van 31 augustus 1993 tot en met 19 november 1995 en van 19 januari 2000 tot 24 april 2005.
De bijstand is destijds in april 2005 ingetrokken en teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht. Eisers hadden niet gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerden, dat eiser in auto’s handelde en dat zij over een vermogen beschikten dat meer bedroeg dan het bedrag van het (destijds) vrij te laten vermogen.
2. In de periodes vanaf 8 maart 2007 tot en met 8 juni 2008, 10 oktober 2008 tot en met 31 maart 2011 en laatstelijk vanaf 1 februari 2012 tot de in geding zijnde intrekking en beëindiging per 26 mei 2016 heeft verweerder aan eisers (aanvullende) bijstand verleend naar de norm voor gehuwden. Gedurende de aanvraagprocedure voor de laatste toekenning per 1 februari 2012 heeft verweerder eisers gevraagd naar bijschrijvingen door derden op hun bankrekening. Eisers hebben uitgelegd dat zij naar een kleinere seniorenwoning gingen verhuizen en veel spullen weg moesten doen. Een aantal van die spullen hadden zij via Marktplaats verkocht. Verweerder vond dit niet onaannemelijk en heeft verder geen onderzoek ingesteld. Op 28 september 2012 zijn eisers daadwerkelijk verhuisd. In november 2014 heeft verweerder in het kader van een correctie op te korten uitkering in verband met de aan eiser toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen de bankafschriften van eisers over de periode van 1 mei 2014 tot en met 5 november 2014 opgevraagd. Daarop waren enkele bijschrijvingen te zien onder vermelding van goederen. Desgevraagd hebben eisers bij brief van 16 november 2014 daarover verklaard dat dit nog steeds betalingen betroffen ter zake van spullen die zij verkochten omdat zij naar een kleinere woning dan voorheen waren verhuisd.
3. Naar aanleiding van op 29 mei 2015 ontvangen informatie, inhoudende dat eiser al negen jaren actief was op Marktplaats met telefoonnummer [nummer] , heeft verweerder nader onderzoek verricht naar het recht op bijstand van eisers. In verband hiermee heeft verweerder onderzoek verricht op internet en op 21 januari 2016 bij eisers bankafschriften opgevraagd van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] over de periode van 1 september 2015 tot en met 21 januari 2016. Omdat eisers de gevraagde gegevens niet volledig hadden overgelegd binnen de geboden termijn heeft verweerder bij besluit van 8 februari 2016 eisers recht op bijstand opgeschort met ingang van 27 januari 2016. Eisers hebben op 15 februari 2016 de ontbrekende gegevens overgelegd. Omdat uit de door eisers overgelegde bankafschriften bleek dat eisers over de periode van 1 september 2015 tot en met 4 januari 2016 ongeveer € 800,- hebben ontvangen van derden heeft verweerder nader onderzoek verricht. Onderzocht is of eisers meer dan incidenteel goederen hebben verkocht via internet (met name via Marktplaats.nl) en mogelijk daaruit inkomsten hadden zonder hiervan opgave te hebben gedaan. In dit kader heeft verweerder op 26 februari 2016 over eisers en de door hen geplaatste advertenties inlichtingen gevorderd van Marktplaats BV. Gevorderd zijn de gegevens van gebruiker met [ID-nummer] en de advertenties met daarin het telefoonnummer van eiser, [nummer] . Op 1 maart 2016 heeft verweerder de gevraagde gegevens ontvangen van Marktplaats BV. Hieruit bleek dat op genoemd telefoonnummer vier gebruikersaccounts bestonden sinds 27 februari 2015, namelijk:
- ‘ [gebruikersnaam] ’ met emailadres [emailadres] ;
- ‘ [gebruikersnaam] ’ met emailadres [emailadres] ;
- ‘ [gebruikersnaam] ’ met emailadres [emailadres] ;
- ‘ [gebruikersnaam] ’ met emailadres [emailadres] .
Door enkele in de advertenties vermelde goederen en kentekens te vergelijken met betalingen op de bankrekening van eisers werd de identiteit van de adverteerders nader bepaald en bleek dat dit eiser was, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 maart 2016. Uit de gegevens bleek voorts dat eisers in de periode van 8 maart 2007 tot 1 mei 2016, in welke periode zij 97 maanden bijstand hebben genoten, in totaal 1333 advertenties hebben geplaatst op Marktplaats. In de periode van 8 maart 2007 tot en met 8 juni 2008 waren dat er 229, in de periode van 10 oktober 2008 tot en met 31 maart 2011 302 (waarbij onder meer zes auto’s en veel auto-onderdelen te koop werden aangeboden) en in de periode van 1 februari 2012 tot en met 25 mei 2016 802 (waarbij wederom zes auto’s en veel auto-onderdelen te koop werden aangeboden).
4. De resultaten van het door verweerder verrichte onderzoek, neergelegd in een rapport van 26 mei 2016, zijn voor verweerder aanleiding geweest om het primaire besluit te nemen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van de meer dan incidentele verkopen via Marktplaats.nl gedurende de hiervoor genoemde perioden.
Omdat eisers geen administratie hebben bijgehouden van de handel op Marktplaats en ook anderszins geen objectiveerbare en controleerbare bewijsstukken hebben overgelegd over
de verkochte goederen en mogelijke inkomsten in voornoemde perioden, is het recht op bijstand niet vast te stellen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eisers, conform het advies van de Bezwaarcommissie Senzer (BcS), ongegrond verklaard. De BcS heeft overwogen dat het eisers duidelijk had moeten zijn dat zij alle inkomsten uit handel op Marktplaats moesten doorgeven en dat zij, door geen melding te maken van die inkomsten, de inlichtingenplicht hebben geschonden. Volgens de BcS is het niet aannemelijk dat het uitsluitend ging om incidentele verkoop van eigen spullen.
Ook is niet aangetoond dat meerdere keren hetzelfde artikel werd aangeboden en/of dat er spullen voor derden op Markplaats werden gezet. De verklaring dat er enkele spullen moesten worden verkocht in verband met de verhuizing in september 2012 is niet afdoende gezien het grote aantal advertenties en dat het college in eerste instantie is meegegaan in deze verklaring komt voor rekening en risico van eisers, aldus de BcS.
Omdat er geen boekhouding is bijgehouden met betrekking tot de handel via Marktplaats is niet vast te stellen of eisers in de perioden in geding recht hadden op bijstand en was verweerder gehouden de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen, aldus de BcS. Omdat een gedetailleerde berekening met betrekking tot het terug te vorderen bedrag niet is verstrekt bij het primaire besluit, heeft de BcS verweerder geadviseerd de berekening alsnog mee te sturen met de beslissing op bezwaar. Bij het bestreden besluit is een uitdraai van de uitkeringsadministratie gevoegd.
6. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen zij hebben aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
Juridisch kader
7. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
8. Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover relevant, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
9. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw, voor zover relevant en zoals dat luidt vanaf 1 januari 2013, vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
10. Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, zodat het aan het verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987).
Beoordeling
Intrekking en beëindiging van het recht op bijstand
12. Eisers betwisten niet het onderzoeksresultaat waaruit blijkt dat zij in de perioden in geding in totaal 1333 advertenties op Marktplaats hebben gezet.
13. Eisers betwisten dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden omdat zij wel melding hebben gemaakt van de verkoop van spullen op Marktplaats. Zij hebben dat gedaan bij de aanvraag, door driemaandelijks hun bankafschriften in te leveren en, in verband met het onderzoek naar de korting in november 2014, met de brief van 16 november 2014 en het overleggen van de bankafschriften over de periode van 1 mei 2014 tot en met 5 november 2014. Eisers stellen hiermee steeds volledige openheid van zaken te hebben gegeven. Eisers hebben, ter onderbouwing van hun stelling dat de inlichtingenplicht niet is geschonden, bij het aanvullend beroepschrift van 22 september 2017 de - naar zij zeggen - al tijdens de bijstandsverlening bij verweerder ingeleverde bankafschriften overgelegd.
Op deze afschriften is een aantal bijschrijvingen te zien onder vermelding van een artikel. Omdat verweerder (ook) over deze afschriften beschikte was hij dus bekend met de activiteiten van eisers, aldus eisers. Door ineens, in 2016, de verleende bijstand in te trekken op grond van feiten die al veel langer bekend waren of bekend konden zijn bij verweerder, handelt verweerder in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, aldus eisers.
14. Verweerder kan, zoals ter zitting is gebleken, niet bevestigen dat eisers elke drie maanden bankafschriften hebben overgelegd. Het blijkt niet uit het bij verweerder aanwezige dossier van eisers. Maar zou het zo zijn dan merkt de rechtbank hierover het volgende op. Naar het oordeel van de rechtbank sluiten de op de afschriften vermelde (kleine) transacties, op zichzelf beschouwd, redelijk goed aan bij de door eisers bij de aanvraag en in de brief van 16 november 2014 afgelegde verklaring, inhoudende dat zij spullen verkochten in verband met de verhuizing naar een kleinere woning. Indien verweerder daarom over deze bankafschriften zou hebben beschikt betekent dat niet, zoals eisers stellen, dat verweerder op grond daarvan op de hoogte had moeten of kunnen zijn van de handelsactiviteiten van eisers. De bankafschriften bevatten immers geen enkele informatie over de goederen die zijn verkocht en contant zijn betaald, een veel gebruikelijker betalingsmethode bij transacties tussen particulieren op Marktplaats.
15. De stelling van eisers dat verweerder met de in geding zijnde besluitvorming heeft gehandeld in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel omdat hij de bij de aanvraag gegeven en tijdens een heronderzoek in november 2014 herhaalde uitleg van eisers over enkele stortingen op hun rekening heeft geaccepteerd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Aanvaarding van deze stelling zou impliceren dat verweerder, door de uitleg van eisers te accepteren, eisers een soort vrijbrief voor handel in allerhande goederen heeft gegeven en dat eisers dat feit verweerder nu kunnen tegenwerpen in de zin dat eisers erop mochten vertrouwen dat verweerder akkoord was met (al) hun handelsactiviteiten. Een dergelijke zienswijze zou tot de ongerijmde conclusie leiden dat eisers aan het feit dat zij destijds hebben verzuimd verweerder alle benodigde informatie te verschaffen die nodig was om het recht op bijstand te kunnen vaststellen (de schending van de inlichtingenplicht), thans rechten zouden kunnen ontlenen.
16. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, dan ook met verweerder van oordeel dat eisers met de uitleg over de op hun bankrekening gedane stortingen bij de aanvraag en de brief van 16 november 2014 niet hebben voldaan aan hun inlichtingenverplichting. Evenmin is daaraan voldaan indien eisers daadwerkelijk driemaandelijks hun bankafschriften hebben moeten overleggen omdat daaruit ook niet blijkt van de hoeveelheid geplaatste advertenties, de hoeveelheid contant afgewikkelde transacties en de daaruit verkregen verdiensten.
17. Eisers hebben ook aangevoerd dat zij geen meldingsplicht hadden inzake hun activiteiten op Marktplaats. Zij stellen dat de hoeveelheid op Marktplaats geplaatste advertenties niets zegt over de omvang van de handel. Zij plaatsten advertenties vaak meerdere keren om boven aan de lijst te komen of eerder zichtbaar te zijn voor potentiële kopers.
18. Deze stelling is echter achteraf niet te controleren doordat eisers geen administratie hebben bijgehouden van hun activiteiten, zoals het aantal (herhaald) geplaatste advertenties, het aantal verkochte goederen en de daaruit gegeneerde inkomsten.
19. De door eisers bij het beroepschrift van 2 januari 2017 ingeleverde lijst van op Marktplaats te koop aangeboden goederen (spullenlijst) maakt het voorgaande niet anders. Ook als die lijst compleet zou zijn en er daadwerkelijk in totaal 352 goederen te koop zijn aangeboden in de perioden in geding - hetgeen, zoals overwogen, niet meer te controleren is - dan is naar het oordeel van de rechtbank niettemin sprake van handel in goederen en niet van incidentele verkoop van eigendommen. Naar het oordeel van de rechtbank is bij zo’n hoeveelheid aangeboden goederen geen sprake meer van incidentele verkoop van privé-eigendommen, zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de CRvB van 19 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4788).
20. Ook het bij het aanvullend beroepschrift van 22 september 2017 gevoegde overzicht van dubbele of herhaalde advertenties leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In deze lijst is een groot aantal goederen op de lijst doorgehaald, maar of het daadwerkelijk om dezelfde artikelen gaat of dat er meerdere exemplaren werden aangeboden is niet te controleren. Bovendien past de handelwijze van het opnieuw ‘opbrengen’ van oude advertenties volgens de CRvB ook meer bij handel in goederen dan bij incidentele privéverkoop, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1213).
21. De handgeschreven verklaring van de broer van eiseres, [naam] , inhoudende dat eiser een aantal aan [naam] toebehorende goederen op Marktplaats heeft aangeboden waar hij vanaf wilde na zijn scheiding, leidt de rechtbank ook niet tot een ander oordeel.
22. Weliswaar noemt [naam] een aantal specifieke goederen die ook op de spullenlijst voorkomen, maar niet kan worden vastgesteld of deze goederen, zouden deze aan hem toebehoren, te koop zijn aangeboden en verkocht in de perioden in geding.
23. Uit het vorenstaande volgt dat eisers naar het oordeel van de rechtbank in de perioden in geding de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre eisers verkeerden in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eisers om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, over de betreffende periodes recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad. Eisers zijn hierin niet geslaagd.
24. Verweerder was daarom, gezien het bepaalde in artikel 54, derde lid, van de Pw, gehouden, het recht op bijstand van eisers in de perioden in geding in te trekken en te beëindigen per 26 mei 2016.
Terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand
25. Eisers hebben ten aanzien van de terugvordering gesteld dat hen een instantie is ontnomen omdat een concrete, verifieerbare berekening van de terugvordering ontbrak bij het primaire besluit en deze pas met het bestreden besluit is meegezonden. Eisers hebben in beroep gesteld dat met de bij het bestreden besluit gevoegde uitdraai van de uitkeringsadministratie nog niet duidelijk is waarom de maandelijks teruggevorderde uitkering in hoogte van bedrag zoveel verschilt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
26. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat uit de uitdraaien van de uitkeringsadministratie alleen inderdaad niet echt duidelijk wordt waarom de terugvorderingsbedragen over de diverse perioden zo fluctueren in hoogte. De gemachtigde van verweerder heeft nadere berekeningen van de terugvorderingsbedragen meegenomen naar de zitting om aan de gemachtigde van eisers te overhandigen. In reactie op het verzoek van de gemachtigde van eisers om, in verband hiermee, in elk geval de proceskosten van eisers te vergoeden heeft de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven dat verweerder zich tegen een proceskostenveroordeling niet zal verzetten. In het licht hiervan is de rechtbank van oordeel dat eisers niet benadeeld zijn door het (motiverings)gebrek in het bestreden besluit en gaat de rechtbank daaraan dan ook voorbij met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
27. Eisers hebben zich in het kader van de terugvordering beroepen op de zogeheten zesmaandenjurisprudentie, zoals bijvoorbeeld is vastgelegd in de uitspraak van de CRvB van 25 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1117).
28. Anders dan eisers menen dient echter voor de vaststelling van de datum van het ontstaan van de (terug)vordering aansluiting gezocht te worden bij de datum van het primaire besluit van 26 mei 2016 en niet, zoals eisers voorstaan, bij de datum waarop de in strijd met de inlichtingenverplichting gebleken gedragingen zich hebben voorgedaan, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:953).
De zesmaandenjurisprudentie is daarom in dit geval - waarin de terugvordering geen bevoegdheid maar een verplichting is - niet van toepassing.
29. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat er dingende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat niet zij, maar eiser de advertenties op Marktplaats heeft geplaatst en dat, indien er zou worden uitgegaan van een schending van de inlichtingenplicht, eiseres daarvan geen enkel verwijt te maken is. Nu eiser is overleden wordt zij alleen geconfronteerd met deze terugvordering en daardoor onevenredig hard getroffen. Verweerder zou volgens eiseres in verband hiermee in elk geval moeten afzien van brutering van de vordering.
30. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen naar vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.
31.
Hetgeen door eiseres in dit verband naar voren is gebracht is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Immers, in het geval van gezinsbijstand zoals in dit geval worden de beide in de gezinsband begrepen partners als een eenheid gezien wat hun aanspraken en verplichtingen op grond van de Pw betreft. Daarom kan geen van beiden zich met succes beroepen op onbekendheid met de activiteiten van de ander. De (mate van) verwijtbaarheid van eiseres wordt pas van belang indien verweerder ertoe overgaat om een boete aan eiseres op te leggen. Voor het herstel van de rechtstoestand, waartoe de intrekking en terugvordering dienen, zijn beide in de gezinsbijstand begrepen partners, onafhankelijk van hun individuele verwijtbaarheid, hoofdelijk aansprakelijk. Dat verweerder heeft afgezien van aangifte bij het Openbaar Ministerie omdat eiser is overleden en aannemelijk is dat hij de feitelijke handelingen heeft verricht die noodzakelijk waren voor de handel in goederen op Marktplaats is in verband hiermee evenmin een dringende reden om af te zien van de terugvordering of deze te matigen door, bijvoorbeeld, de terugvordering niet te bruteren.
32. Tot slot is de stelling van eiseres dat zij, doordat zij er nu alleen voor staat, onevenredig hard wordt getroffen door de terugvordering, niet onderbouwd. De rechtbank wijst er in dit kader op dat eiseres, in geval van invordering, de bescherming geniet van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
33. Het beroep is ongegrond.
34. De rechtbank ziet evenwel aanleiding te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt en, in verband met het bij rechtsoverweging 26 overwogene, dat verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eisers. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat niet voldaan is aan de in artikel 7:15, eerste lid, van de Awb genoemde eis dat het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,-;
  • draagt verweerder op aan eisers het betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van ’t Klooster, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.