Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is met ingang van 10 juni 2006 in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering, op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Zij heeft een verstandelijke beperking. Bij besluit van 23 februari 2016 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft en de Wajong-uitkering van eiseres ongewijzigd voortgezet. Op 11 november 2016 heeft eiseres verweerder de volgende brief gestuurd:
“(…) Voor een medische behandeling dien ik naar Turkije te gaan. Daarnaast is het zo dat mijn ouders voornemens zijn om naar Turkije te remigreren. Voor mijn verzorging ben ik afhankelijk van mijn ouders.
Mijn ouders hebben zowel medische als niet medische redenen om te remigreren. Zij zijn genoodzaakt om naar Turkije te gaan.
Zoals aangegeven: ik dien naar Turkije te gaan voor een medische behandeling. Ik zal daar ingeschreven worden in klinieken/behandelcentra zodat ik aan mijn herstel kan werken.
Graag verneem ik van u of u het mij toe staat om met behoud van mijn uitkering, naar Turkije te gaan voor mijn medische behandeling. (…)”
2. Naar aanleiding van deze brief heeft verweerder een onderzoek ingesteld. Eiseres heeft op verzoek van verweerder het formulier ‘Onderzoek woonland bij langdurig verblijf buitenland’ ingevuld. Daarnaast is zij gezien door de arbeidsdeskundige op het spreekuur van 6 februari 2017. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben vervolgens op 9 februari 2017, respectievelijk 20 februari 2017 gerapporteerd. Dit heeft geresulteerd in de besluitvorming, zoals vermeld in het procesverloop.
3. Verweerder stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat het uitgangspunt is dat de Wajong-uitkering niet kan worden geëxporteerd. De door eiseres genoemde omstandigheden geven geen aanleiding om de hardheidsclausule van artikel 3:19, negende lid, van de Wajong 2015 toe te passen.
4. Eiseres voert aan dat het beëindigen van haar uitkering bij vertrek naar het buitenland zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Zij heeft namelijk zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen en als gevolg van de beëindiging van de Wajong-uitkering zal zij aanmerkelijk nadeel ondervinden. Eiseres erkent dat haar aandoening weliswaar onbehandelbaar is, maar dat een behandeling in Turkije wel een verbetering in haar psychisch welbevinden zou kunnen opleveren. Haar ouders weten ook dat haar aandoening ongeneeslijk is, maar dat betekent niet dat er geen enkele vooruitgang kan worden geboekt. Omdat haar ouders voornemens zijn te remigreren naar Turkije, ziet eiseres zich genoodzaakt om met hen mee te gaan. De ouders van eiseres zijn van mening dat hun remigratie niet is gebaseerd op hun eigen keuze, maar dat zij zich vanwege hun kinderen genoodzaakt zien om te verhuizen, om te trachten herstel dan wel enig andere vooruitgang te bewerkstelligen. Eiseres heeft namelijk een broertje dat ook aangeboren beperkingen heeft.
5. In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c., van de Wajong 2015 is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Verweerder kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het exportverbod van de Wajong-uitkering is het uitgangspunt en de hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:397). 6. Verweerder heeft in het Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland van 29 april 2003 (Stcrt. 2003, nr. 84, blz. 17, hierna: het Besluit) neergelegd in welke gevallen en op welke wijze door hem uitvoering zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule. In artikel 2 van dit Besluit is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
7. De rechtbank stelt vast dat het vertrek van eiseres naar Turkije geen verband houdt met het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief. Verweerder heeft bovendien in een eerder stadium vastgesteld dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of de door eiseres aangevoerde omstandigheden kunnen worden aangemerkt als zwaarwegende redenen in de zin van artikel 2, aanhef en onder a. dan wel c., van het Besluit.
8. In de toelichting op het Besluit is ten aanzien van artikel 2, aanhef en onder a., opgemerkt dat een medische behandeling in het buitenland in de zin van dat artikel medisch geïndiceerd moet zijn en zo lange tijd moet vergen dat het werkelijk nodig is om daar ook te gaan wonen. Met betrekking tot artikel 2, aanhef en onder c., is opgemerkt dat de redenen waarom de verzorgende persoon buiten Nederland gaat wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn en dus niet in overwegende mate gebaseerd mogen zijn op een eigen keuze. In de toelichting bij het Besluit is voorts aangegeven dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast. Ook in andere dan de drie in het Besluit genoemde situaties kan er grond zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd toegelicht dat het niet noodzakelijk is dat eiseres in Turkije medisch wordt behandeld. Partijen zijn het erover eens dat de verstandelijke beperking van eiseres onbehandelbaar is. Eiseres heeft haar stelling dat er desondanks wel een medische indicatie bestaat voor een behandeling in Turkije, niet onderbouwd met medische informatie. Er is daarom geen zwaarwegende reden als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a. van het Besluit. Voorts volgt de rechtbank verweerder in zijn conclusie dat niet is gebleken dat de verhuizing van de ouders van eiseres noodzakelijk is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c., van het Besluit
.De wens van de ouders van eiseres om in Turkije te gaan wonen teneinde te proberen de (medische) situatie van eiseres (en haar broertje) te verbeteren is niet onbegrijpelijk, maar is in overwegende mate gebaseerd op de eigen keuze van de ouders, zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken. Ook voor het overige is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden die een grondslag kunnen vormen voor toepassing van de hardheidsclausule.
10. Nu verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen, kan de vraag of beëindiging van de uitkering leidt tot aanmerkelijk nadeel, onbesproken blijven.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat in het geval van eiseres geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, zodat de weigering om toepassing te geven aan de hardheidsclausule in rechte stand kan houden.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. J.J.J. Sillen, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: