ECLI:NL:RBOBR:2017:4649

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
17_1141
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen in het kader van Wajong 2015 en de toepassing van de SMBA-systematiek

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 4 september 2017, is de zaak behandeld van eiseres die een Wajong-uitkering aanvroeg. De rechtbank oordeelt over de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die had vastgesteld dat eiseres geen recht had op een Wajong-uitkering. De verweerder stelde dat eiseres weliswaar beperkingen had, maar dat zij in staat was om vier uur per dag te werken, wat haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou impliceren. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat haar psychische en lichamelijke problemen haar belemmerden in het uitvoeren van arbeid. De rechtbank onderzocht de argumenten van beide partijen en concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende zorgvuldig onderzoek hadden gedaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij geen arbeidsvermogen had en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet ter discussie stonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1141

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.J. van Kerkhof),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2016 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015), aangezien zij weliswaar geen arbeidsvermogen heeft, maar dit niet duurzaam wordt geacht.
Bij besluit van 20 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar, onder de gewijzigde motivering dat wel sprake is van arbeidsvermogen, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In beroep heeft eiseres een nader stuk ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft na het verweerschrift nog een nader stuk ingediend. Op de nadere stukken heeft verweerder gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , heeft op 9 mei 2016 een Wajong-uitkering aangevraagd. De daarop volgende beoordeling heeft geleid tot de besluitvorming van verweerder, zoals vermeld in het procesverloop.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres weliswaar beperkingen heeft, maar dat zij wel in staat is om vier uur per dag en gedurende één uur aaneengesloten te werken, een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie (de taken ‘handmatig afwassen’ en ‘nat afnemen’) en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Zij heeft daarom mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en dus geen recht op een Wajong-uitkering.
3. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat zij, vanwege haar psychische en lichamelijke problematiek, niet over arbeidsvermogen beschikt en dat die situatie niet meer zal verbeteren, dus duurzaam is. Zij kan de door verweerder voorgehouden werkzaamheden (taken) niet uitvoeren. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een
brief van huisarts M. van der Gaag van 14 april 2017 overgelegd en een brief van revalidatiearts dr. S.C. Remerie van 26 juni 2017. Verweerders onderzoek is volgens eiseres onvoldoende zorgvuldig.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) per 1 januari 2015 is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) gewijzigd in de Wajong 2015. De Wajong 2015 is alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
6. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben’ de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van het achtste lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
7. Op grond van artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
8. Verweerder moet dus beoordelen of eiseres aan een van de laatstgenoemde vier voorwaarden voldoet en, indien dat het geval is, beoordelen of deze situatie duurzaam is. Daarbij maakt verweerder geen gebruik van de in zogenoemde schattingszaken gebruikte Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)-systematiek, maar is gekozen voor de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek. Bij deze beoordeling staat de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ centraal. Voor het toepassen van de SMBA-systematiek heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ vastgesteld. Blijkens de toelichting betreft dit Compendium deels een werkinstructie/naslagwerk en deels een beschrijving van verweerders beleid.
9. De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts of verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bij voorkeur met medische informatie.
10. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts eiseres heeft gezien op het spreekuur van 12 juli 2016, waarbij een anamnese is afgenomen (inclusief dagverhaal) en eiseres psychisch en lichamelijk is onderzocht. Bij deze beoordeling is de door eiseres bij de aanvraag ingevulde medische vragenlijst en het daarbij overgelegde psychologisch onderzoeksrapport van
11 december 2013 van GZ-psycholoog A.H. van der Heul en een medische verklaring van 25 februari 2016 van revalidatiearts dr. S.C. Remerie, betrokken. Tevens heeft de verzekeringsarts informatie opgevraagd bij laatstgenoemde revalidatiearts en deze heeft bij brief van 28 juli 2016 gereageerd. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B kennis genomen van het primaire dossier en hetgeen eiseres als bezwaargronden naar voren heeft gebracht. Ook heeft zij eiseres gezien en gesproken op de hoorzitting van 13 februari 2017, waarbij zij eiseres tevens lichamelijk heeft onderzocht. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts B&B inconsistenties bevat of dit onvoldoende is gemotiveerd.
Dat volgens eiseres het verzekeringsgeneeskundig onderzoek slechts kort heeft geduurd, betekent niet dat het reeds daarom onzorgvuldig is geweest. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 november 2007 (ECLI:NL:2007:BB9184) en 28 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3962).
11. De verzekeringsarts B&B heeft het oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschreven dat eiseres niet in een toestand verkeert van geen benutbare mogelijkheden, en dat eiseres een uur aaneengesloten kan werken en in staat is om vier uur per dag te werken in passend werk. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met haar fysieke beperkingen, in die zin dat eiseres haar linkerarm vanwege pijnklachten slechts in beperkte mate kan gebruiken. Dit geldt echter alleen voor zware belastingen van die arm. Ook dient rekening te worden gehouden met het verstandelijke niveau van eiseres. Eiseres heeft moeite met het aanleren van nieuwe vaardigheden en moeite met het aanleren en zelfstandig uitvoeren van meervoudige taken. Het oplossen van problemen is beperkt tot eenvoudige problemen. Er zijn geen medische redenen om niet zelfstandig te kunnen reizen met het openbaar vervoer.
12. De arbeidsdeskundige B&B heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij de arbeidskundige beoordeling. De arbeidsdeskundige B&B heeft zich ook rekenschap gegeven van hetgeen de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld over de verstandelijke beperking van eiseres. De arbeidsdeskundige B&B heeft geconcludeerd dat eiseres desondanks wel beschikt over basale werknemersvaardigheden, aangezien eiseres met het verrichten van huishoudelijke taken laat zien dat zij weet wat nodig is en welke gerichte vervolgacties daarbij nodig zijn. Zij heeft dat ook laten zien met helpen op de manege (zoals is gebleken op de hoorzitting). Als taken acht de arbeidsdeskundige B&B ‘handmatig afwassen (0303)’ en ‘nat afnemen (0402)’ passend voor eiseres. In haar rapport van
1 maart 2017 heeft de arbeidsdeskundige B&B de taken beschreven en uitvoerig toegelicht waarom eiseres deze, rekening houdend met haar beperkingen, zal kunnen uitvoeren. Deze taken komen overeen met de huishoudelijke taken die eiseres ook thuis verricht, zoals blijkt uit haar dagverhaal. De taken stellen weinig eisen aan twee-armigheid en zijn niet zwaar lichamelijk belastend. Verder zijn de taken eenvoudig en, ook met beperkte verstandelijke vermogens, eenvoudig aan te leren.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de conclusies van de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B omtrent het arbeidsvermogen te twijfelen. In beroep is het aan eiseres om haar standpunt dat het oordeel van de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B niet deugdelijk is, voldoende te onderbouwen. Eiseres is daarin niet geslaagd. De door eiseres in beroep overgelegde stukken beschrijven weliswaar de (blijvende) beperkingen die eiseres in het dagelijks leven ondervindt, maar onderbouwen niet dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft.
14. Op de door eiseres in de beroepsfase overgelegde medische stukken heeft de verzekeringsarts B&B voorts gereageerd met een rapportage van 17 juli 2017. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de in die rapportage getrokken conclusies dat deze informatie geen aanleiding vormt om verweerders standpunt te wijzigen.
15. Nu de rechtbank geen aanleiding heeft te twijfelen aan de zorgvuldigheid van verweerders onderzoek en de daaruit getrokken conclusies, ziet zij evenmin aanleiding om, zoals door eiseres ter zitting is gesuggereerd, een onafhankelijk deskundige te benoemen.
16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie en daarom niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of sprake is van een duurzaam (gebrek aan) arbeidsvermogen. Wat door eiseres daarover is aangevoerd, namelijk dat de fysieke gesteldheid van eiseres niet meer zal verbeteren, blijft hiermee onbesproken.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk
en mr. S.D.M. Michael, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2017.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.