ECLI:NL:CRVB:2014:3962
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- J.W. Schuttel
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een WGA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 16 september 2009 ziek meldde vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 1 december 2011, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Appellant ging vervolgens in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende en zorgvuldig is uitgevoerd. Appellant had aangevoerd dat het onderzoek te kort was en dat hij niet goed was onderzocht. De Raad stelt echter dat uit de duur van een medisch onderzoek niet zonder meer conclusies kunnen worden getrokken over de zorgvuldigheid ervan. De rapporten van de verzekeringsartsen bieden voldoende onderbouwing voor hun conclusies.
De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie van verschillende behandelaars hebben meegenomen in hun beoordeling. De rapporten die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, bieden geen steun voor zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellant, gegeven de vastgestelde beperkingen.