5.6.Het merendeel van de argumenten van (de gemachtigde van) [gedaagde] , waarin deze een hogere schadevergoedingsplicht van Dexia bepleit, dan uit voorgaande arresten van Hof Amsterdam en Hoge Raad volgt stuiten op het bovenstaande af. Het zijn slechts standaard herhalingen van reeds eerder door de gemachtigde van [gedaagde] aangevoerde argumenten die reeds zijn beoordeeld in eerdere uitspraken van onder meer de gerechtshoven Amsterdam en ’s-Hertogenbosch, de Hoge Raad en deze rechtbank.
De kantonrechter zal deze hierna kort aanstippen.
Aankoop en behoud aandelen
5.7.1.De stellingen van [gedaagde] inhoudende dat Dexia niet op de in de leaseovereenkomsten voorziene wijze ten behoeve van [gedaagde] aandelen heeft aangekocht en behouden, zijn onderwerp geweest van een door de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) onder leiding van een door het hof Amsterdam daartoe aangewezen raadsheer-commissaris verricht (deskundigen)onderzoek. In de beschikking d.d. 25 januari 2007 (waarin de WCAM-overeenkomst algemeen verbindend werd verklaard) heeft het hof die stellingen verworpen. Dit oordeel heeft het hof Amsterdam herhaald in onder meer zijn arrest van 29 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1443). De Hoge Raad heeft laatstgenoemd arrest bekrachtigd op 9 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2823). Concrete feiten of omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen zijn door [gedaagde] niet gesteld. 5.7.2.[gedaagde] stelt verder dat Dexia bij de aankoop en bij de verkoop van de aandelen waarop de leaseovereenkomsten betrekking hebben niet de juiste beurskoersen zou hebben gehanteerd.
De kantonrechter overweegt dat de bij aankoop gehanteerde beurskoersen in de overeenkomsten zelf zijn opgenomen en voorts dat de exacte informatie over de beurskoersen op de data van aankoop en verkoop voor een ieder toegankelijk is. [gedaagde] heeft niet concreet gesteld en onderbouwd dat de beurskoersen van de voor hem gekochte en verkochte effecten zouden afwijken van de door Dexia gehanteerde prijzen. Het feit dat dit wel is voorgekomen en heeft geleid tot een boetebesluit in 2004 van de AFM in verband met het niet hanteren van de best-execution regel, oordeelt de kantonrechter onvoldoende argument, omdat daaruit niets blijkt over de gehanteerde prijzen van de effecten in de onderhavige leaseovereenkomst(en).
Beleggingstechnische tekortkomingen
5.7.3.[gedaagde] stelt dat de door Dexia aangeboden producten ‘beleggingstechnische tekortkomingen’ vertoonden, waardoor [gedaagde] ofwel heeft gedwaald ofwel aanspraak behoort te hebben op een hoger bedrag aan schadevergoeding dan zou volgen uit de standaard toepassing van de Hof-formule. De stellingen van (de gemachtigde van) [gedaagde] , daaronder begrepen de verwijzing naar de conclusies van prof. dr. M. Damm in diens rapport van 16 september 2013 waar ook in deze procedure naar wordt verwezen, zijn in het arrest van hof Amsterdam d.d. 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135) uitgebreid besproken en verworpen (vgl. r.o. 3.18 van dat arrest). De kantonrechter volgt deze jurisprudentie. Aangezien [gedaagde] geen rechtsgevolgen aan zijn beweringen hierover verbindt, behoeven deze geen verdere bespreking. 5.8.1.[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat een medewerker van Dexia is opgetreden als adviseur bij het aangaan van de leaseovereenkomsten met de contractnummers [contractnummer] en [contractnummer] . [gedaagde] stelt dat hij in 2001 werd benaderd door Legio-Lease omdat zijn eerdere winstgevende contract zou aflopen en [gedaagde] ‘er goed aan zou doen om het succes verder uit te bouwen’. Kort daarna is hij ongevraagd telefonisch benaderd door een adviseur van Legio-Lease die hem adviseerde om twee nieuwe WinstVer-Driedubbelaars af te sluiten. [gedaagde] was wel geïnteresseerd om een bedrag te sparen en dacht goed te zijn ingelicht en geadviseerd door de adviseur van Legio-Lease. Hij is echter misleid door deze adviseur omdat hij de betreffende overeenkomsten als een geschikt spaarproduct adviseerde. De risico’s van het product zijn nimmer besproken en [gedaagde] was er niet van op de hoogte dat er werd belegd met geleend geld.
Uit dien hoofde stelt [gedaagde] recht te hebben op een hogere schadevergoeding dan volgens de hiervoor genoemde jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam.
5.8.2.Dexia heeft deze gang van zaken betwist. Zij wijst erop dat [gedaagde] ten aanzien van de overeenkomsten met de contractnummers [contractnummer] en [contractnummer] telefonisch benaderd is, waarbij gevraagd is of [gedaagde] informatie wenst te ontvangen over effectenlease. [gedaagde] toonde interesse, zodat een brochure aan hem is toegezonden. [gedaagde] heeft ingestemd met nader contact, waarna een tweede telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Aan [gedaagde] zijn de effectenleaseovereenkomsten uitgelegd, zijn diens gegevens genoteerd en pas in een derde telefoongesprek met Dexia werd geverifieerd of alle gegevens juist waren en of [gedaagde] nog vragen had. Toen zijn de effectenleaseovereenkomsten in tweevoud, de fiscale opinies en de rekenvoorbeelden aan hem toegezonden. Op 28 februari 2010 heeft Dexia de overeenkomsten van [gedaagde] ondertekend retour ontvangen.
5.8.3.De kantonrechter oordeelt dat de stellingen van [gedaagde] niet tot de conclusie leiden dat de medewerker van Legio-Lease zich zou hebben voorgedaan als een onafhankelijk financieel adviseur. De door hem geschetste gang van zaken duidt veeleer op de actie van een verkoper dan op die van een persoonlijk adviseur. [gedaagde] heeft van aanvang af redelijkerwijs moeten dan wel kunnen weten dat hij te maken had met een aanbieder van een effectenlease product. Hij diende er derhalve op bedacht te zijn dat de verkoper van Dexia vooral de positieve kanten van haar product zou belichten. De inhoud van de overeenkomsten is voldoende duidelijk: er wordt geld geleend om met name genoemde aandelen te kopen, over die lening is rente verschuldigd, en die lening moet worden afgelost. Het voordeel zit in de op dat moment aan de gang zijnde koersstijging van de beurs, waarvan men verwachtte dat deze zou doorgaan. Op grond van zijn ervaringen met de eerder door hem afgesloten overeenkomst met contractnummer [contractnummer] en de inhoud van de overeenkomsten zelf, had het [gedaagde] duidelijk kunnen en moeten zijn dat er geen sprake was van een spaarproduct met veel zekerheid, zoals het traditionele spaarbankboekje. Uit de brief van Legio Lease aan [gedaagde] van 15 januari 2001, met bijgevoegd rekenvoorbeeld, blijkt duidelijk dat er bij een negatieve koersstijging van de waarde van de aandelen ná 36 maanden
geenuitbetaling volgt, terwijl de hoofdsom inmiddels is afgelost. Ook staat in deze brief duidelijk vermeld: “De waarde van uw beleggingen kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst”. Gelet hierop wordt het aandeel eigen schuld van [gedaagde] er niet minder om. De stellingen van [gedaagde] op dit punt te leiden dan ook niet tot een verhoogde vergoedingsplicht van Dexia.
Toepassing Hof-model en Hof-formule
5.9.1.Ingevolge artikel 6:100 BW dient op de schade van de huurkoper die in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt, in mindering te worden gebracht al het voordeel dat de huurkoper ingevolge deze of andere leaseovereenkomsten heeft genoten, zoals de aan hem gedane uitkeringen bestaande uit koerswinst en de aan hem betaalde of toekomende dividenden. Op grond van de beslissingen in het arrest HR 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, dienen de voordelen uit dividendbetaling en de fiscale voordelen, eerst in mindering te worden gebracht op de oudste schade, dus op de schade bestaande uit de oudste betaalde rente en aflossingstermijnen. Nadat de (eventuele) voordelen op die schade in mindering zijn gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de resterende door de huurkoper geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) voor rekening van de huurkoper moet blijven. 5.9.2.In dit geval heeft [gedaagde]
nietgesteld dat er, bij toepassing van de criteria van de Hof-formule, sprake zou zijn van een ‘onaanvaardbaar zware last’.
Dexia had de derhalve het aangaan van de leaseovereenkomsten
nietbehoren te ontraden.
5.9.3.De overeenkomst van effectenlease met nummer [contractnummer] is op of omstreeks
12 februari 2001 geëindigd met een batig saldo. Dit batig saldo bestaat uit het bedrag dat [gedaagde] uit hoofde van deze overeenkomst van Dexia heeft ontvangen minus hetgeen hij gedurende de looptijd van deze overeenkomst aan Dexia aan rente en aflossing heeft voldaan. Op 14 februari 2001 heeft Dexia aan [gedaagde] een bedrag van € 14.338,68 uitgekeerd uit hoofde van de overeenkomst. Daarnaast heeft [gedaagde] gedurende de looptijd van de overeenkomst een bedrag van € 47,89 aan dividend ontvangen. Anderzijds heeft [gedaagde] aan leasetermijnen een bedrag van € 7.960,05 voldaan. Dit leidt tot een batig saldo van € 6.426,52 (€ 14.338,68 + € 47,89 – € 7.960,05).
5.9.4.Dexia stelt zich op het standpunt dat het batig saldo op grond van artikel 6:100 BW in zijn geheel op de voor vergoeding in aanmerking te komen schade in mindering mag worden gebracht. De kantonrechter overweegt dat, zoals hierboven reeds is overwogen, uit het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017 volgt dat de toerekening van voordelen in de eerste plaats dient te geschieden op het nadeel bestaande in de oudst betaalde termijnen. Dit gebeurt in de volgorde waarin dat nadeel is ontstaan, dus waarin termijnbedragen achtereenvolgens verschuldigd zijn geworden, ongeacht of zij zijn voldaan.
Naast het batig saldo uit de effectenleaseovereenkomst met nummer [contractnummer] heeft [gedaagde] voordelen behaald uit de effectenleaseovereenkomsten met de nummers [contractnummer] en [contractnummer] . Dit voordeel bestaat uit de volgende bedragen:
met betrekking tot de effectenleaseovereenkomst met nummer [contractnummer] : een dividenduitkering van € 602,09 en een fiscaal voordeel van € 220,59.
Met betrekking tot de effectenleaseovereenkomst met nummer [contractnummer] : een dividenduitkering van € 1.184,88 en een fiscaal voordeel van € 367,54.
Met betrekking tot de effectenleaseovereenkomst met nummer [contractnummer] heeft [gedaagde] 36 termijnbedragen betaald van € 114,04 per maand en 35 termijnbedragen van € 118,28 per maand. Dit komt neer op een totaal van € 8.245,24.
Met betrekking tot de effectenleaseovereenkomst met nummer [contractnummer] heeft [gedaagde] 36 termijnbedragen betaald van € 114,64 per maand en 35 termijnbedragen van € 118,90 per maand. Dit komt neer op een totaal van € 8.288,54.
Wanneer de hiervoor genoemde voordelen (het batig saldo van de effectenlease-overeenkomst met nummer [contractnummer] en de dividenduitkeringen en de fiscale voordelen van de effectenleaseovereenkomsten met de nummers [contractnummer] en [contractnummer] ) die [gedaagde] heeft behaald hierop in mindering worden gebracht, resteren er geen voordelen meer die nog toegerekend dienen te worden op de restschulden die zijn ontstaan na de beëindiging van de effectenleaseovereenkomsten met de nummers [contractnummer] en [contractnummer] .
5.9.5.De kantonrechter is, in navolging van het Amsterdamse hof, van oordeel dat de
schade ter zake betaalde rente van de lening, geheel voor rekening van [gedaagde] behoort te blijven.
5.9.6.In dit geval leidt toepassing van het arrest van de Hoge raad van 3 februari 2017 (t.a.p.) tot de navolgende uitgangspunten voor de berekening van de vergoedingsplicht door Dexia:
5.9.6.1. Koersverlies WinstVerDrieDubbelaar met contractnummer [contractnummer] : € 6.545,46. Hiervan dient Dexia 2/3de deel te vergoeden, dus € 4.363,64. [gedaagde] heeft op 26 maart 2007 een bedrag van € 6.663,74 wegens restschuld voldaan. Daarom zal de kantonrechter de wettelijke rente op die dag laten ingaan. Hij heeft toen immers € 4.363,64 teveel betaald. De wettelijke rente wordt derhalve toegekend vanaf 26 maart 2007 tot de betaling door Dexia van € 9.999,11 op 18 januari 2012. Deze rente bedraagt € 1.062,23.
5.9.6.2. Bij beëindiging van de WinstVerDrieDubbelaar met contractnummer [contractnummer] had [gedaagde] een koersverlies van € 5.235,33. Hiervan dient 2/3de deel voor rekening van Dexia te komen. Dit resulteert in een vergoeding van € 3.490,22. [gedaagde] heeft op
26 maart 2007 een bedrag van € 5.354,23 wegens restschuld voldaan. Daarom zal de kantonrechter de wettelijke rente op die dag laten ingaan. Hij heeft toen immers € 3.490,22 teveel betaald. De wettelijke rente wordt derhalve toegekend vanaf 26 maart 2007 tot de betaling door Dexia van € 9.999,11 op 18 januari 2012. Deze rente bedraagt € 849,61.
5.9.6.3. Uit het bovenstaande volgt dat Dexia, gelet op haar betaling van € 9,999,11, aan [gedaagde] een bedrag van € 233,41 meer heeft betaald, dan waartoe zij gehouden is:
(€ 9.999,11 – (€ 4.363,64 + € 3.490,22) koersverlies - € 1.911,84 wettelijke rente.
5.9.7.Na wijziging van eis vordert Dexia terugbetaling van hetgeen door haar onverschuldigd zou zijn betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia haar recht verwerkt om het bedrag van € 233,41 als zijnde onverschuldigd betaald, terug te vorderen van [gedaagde] . De kantonrechter sluit daarbij aan bij de uitspraken van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2015:9801) en de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2016:6718) en neemt daarbij in overweging dat [gedaagde] de brief van 21 december 2011 van Dexia (zie r.o. 2.4.) redelijkerwijze zo heeft mogen begrijpen dat Dexia erkende dat zij schadeplichtig was jegens hem in verband met de leaseovereenkomsten voor (ten minste) een bedrag van € 9.999,11. Nu Dexia dit bedrag kort nadien ook daadwerkelijk heeft uitbetaald en gesteld noch gebleken is dat zij ter zake van deze betaling enig voorbehoud heeft gemaakt, heeft Dexia haar recht om - pas na enkele jaren - terug te komen op de erkenning, verwerkt. 5.9.8.De stelling van [gedaagde] dat hij recht heeft op buitengerechtelijke incassokosten wordt verworpen, aangezien de door hem opgesomde werkzaamheden van zijn gemachtigde ofwel betrekking hebben op de voorbereiding van de gedingstukken en de instructie van de zaak, zodat deze vallen onder de kosten van een eventuele proceskostenveroordeling, ofwel betrekking hebben op geschillen tussen Dexia en andere partijen.
5.9.9.Dat betekent dat de door Dexia primair gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is als hierna vermeld.
5.9.10.Aangezien partijen over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.