ECLI:NL:RBOBR:2017:1080

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16_904
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van legesverordeningen en legesaanslagen wegens gebrekkige bekendmaking

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over leges die door de gemeente Oirschot zijn geheven. Eiseres, die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het oprichten van een fokvarkensstal, kreeg legesaanslagen opgelegd van respectievelijk € 33.432,49 en € 31.956,60. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslagen in zijn uitspraken op bezwaar. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, wat heeft geleid tot deze procedure.

De rechtbank heeft onderzocht of de legesaanslagen terecht zijn opgelegd, met name of de Legesverordeningen en de bijbehorende Tarieventabellen op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt. De rechtbank concludeert dat de bekendmaking van de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2010 niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, waardoor deze niet verbindend is. Dit geldt ook voor de Legesverordening 2012 en de bijbehorende Tarieventabel. De rechtbank vernietigt daarom de legesaanslagen en de bestreden uitspraken, omdat er geen heffingsgrondslag voor deze leges was.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en bepaald dat de gemeente de door eiseres betaalde griffierechten moet vergoeden. Daarnaast is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.482 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 16/904 en 16/905

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2017 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.L. van Geel),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot, verweerder

(gemachtigden: A.G.M. Schoenmakers en ing. F.A.C.M. van Riel).

Procesverloop

Bij aanslag van 28 maart 2014 (legesaanslag I) heeft verweerder van eiseres leges geheven ter hoogte van € 33.432,49.
Bij afzonderlijke aanslag van 28 maart 2014 (legesaanslag II) heeft verweerder van eiseres leges geheven ter hoogte van € 31.956,60.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2016 (de bestreden uitspraak I) heeft verweerder de legesaanslag I gehandhaafd.
Bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar van 5 februari 2016 (de bestreden uitspraak II) heeft verweerder de legesaanslag II gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen beide bestreden uitspraken afzonderlijk beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder de zaaknummers 16/904 en 16/905.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur, [directeur] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
Eiseres heeft op 25 februari 2010 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een fokvarkensstal op het adres [adres] . De aanvraag is afgewezen. Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag is de legesaanslag I opgelegd.
Op 7 juni 2012 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend voor het oprichten van het hiervoor genoemde bouwwerk. Deze aanvraag is opnieuw afgewezen. Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag is de legesaanslag II opgelegd.
Geschil en beoordeling
1. In geschil is of de legesaanslagen terecht zijn opgelegd. In dat kader ziet de rechtbank zich allereerst en ambtshalve voor de vraag gesteld of de Legesverordeningen en bijbehorende Tarieventabellen op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt.
2. De rechtbank stelt vast dat legesaanslag I is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2010 (hierna: de Legesverordening 2010) van de gemeente Oirschot. De legesaanslag II is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2012 (hierna: de Legesverordening 2012).
3. Op de bekendmaking van deze verordeningen is artikel 139 van de Gemeentewet van toepassing, zoals dit artikel luidde ten tijde van de vaststelling van deze verordeningen (vóór de wijziging van dit artikel per 1 januari 2014). Daarin is vermeld dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt (eerste lid) en dat de bekendmaking bij gebreke van een gemeenteblad geschiedt door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de gemeentesecretarie of op een andere door het college te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
4. Hoewel deze bepaling geen expliciet voorschrift bevat voor de wijze waarop bijlagen bekend moeten worden gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor eenzelfde wijze van bekendmaking is voorgeschreven als voor de besluiten waarbij zij behoren. De rechtbank verwijst in dat kader naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van
1 oktober 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:3888) en naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank van 4 januari 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:3). De rechtbank is daarbij van oordeel dat de Tarieventabel weliswaar onlosmakelijk verbonden is met de Legesverordening, maar dat er kennelijk voor is gekozen om deze daar niet integraal deel van uit te laten maken. De Tarieventabel is opgenomen in een bijlage, behorende bij de Legesverordening. Dit betekent dat ook de bij de Legesverordening behorende Tarieventabel niet alleen ter inzage moet worden gelegd, maar dat van die terinzagelegging ook (uitdrukkelijk) mededeling gedaan moet worden in het huis-aan-huis-blad.
5. De rechtbank stelt vast dat de Legesverordening 2010 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, nu deze ter inzage heeft gelegen en van die terinzagelegging mededeling is gedaan in het huis-aan-huis-blad. Dit geldt echter niet voor de Tarieventabel. In het huis-aan-huis-blad is immers enkel vermeld dat de Legesverordening 2010 is vastgesteld en ter inzage is gelegd. Van de terinzagelegging van de Tarieventabel is geen mededeling gedaan. Nu aan deze voorwaarde voor een juiste bekendmaking niet is voldaan, moet het er, gelet op artikel 139 van de Gemeentewet, zoals dat toen luidde, voor gehouden worden dat de Tarieventabel niet verbindt. Het door verweerder ingenomen standpunt dat ook de Tarieventabel verbindend is, omdat deze wel tezamen met de Legesverordening 2010 ter inzage heeft gelegen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank benadrukt dat het hier gaat om de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. Uit de hiervoor vermelde jurisprudentie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch volgt dat hoge eisen moeten worden gesteld aan die kenbaarheid. Aan beide vereisten (zowel de terinzagelegging als de mededeling daarvan) moet zijn voldaan alvorens een algemeen verbindend voorschrift of een daarbij behorende bijlage verbindend kan worden geacht.
6. Ten aanzien van de Legesverordening 2012 en de bijbehorende Tarieventabel stelt de rechtbank vast dat van de terinzagelegging van zowel de Legesverordening als van de Tarieventabel geen mededeling is gedaan. In het huis-en-huis-blad is slechts vermeld dat de Legesverordening 2012 is vastgesteld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is van verbindendheid derhalve geen sprake.
7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de Tarieventabel, behorende bij de Legesverordening 2010, niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, zodat deze niet-verbindend is. Dit geldt eveneens voor de Legesverordening 2012 en de daarbij behorende Tarieventabel. De bestreden legesaanslagen I en II en de bestreden uitspraken I en II dienen te worden vernietigd, omdat geen sprake was van een heffingsgrondslag voor deze leges. Verweerders betoog dat de verordeningen niet met terugwerkende kracht onverbindend kunnen worden verklaard, volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft immers eerst in het kader van onderhavige procedures kennis kunnen nemen van de wijze van bekendmaking.
8. De overige grieven van eiseres kunnen gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
9. De beroepen zijn gegrond. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar in elk van de zaken betaalde griffierecht vergoedt.
10. Voorts is er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. De bezwaren en beroepen zijn zowel in de bezwaar- als beroepsfase gelijktijdig behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde, gelet op de partijen verdeeld houdende geschilpunten, in elke zaak nagenoeg identiek (konden) zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarbij worden de zaken aangemerkt als 1 zaak, waarbij de wegingsfactor (nu sprake is van minder dan 4 zaken) 1 is.
11. De proceskosten in bezwaar stelt de rechtbank vast op 2 punten (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting) met een waarde per punt van € 246 en een wegingsfactor 1, derhalve op € 492. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank vast op 2 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1, derhalve op € 990. De totale proceskosten bedragen derhalve € 1.482.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraken I en II;
- vernietigt de legesaanslagen I en II;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 668 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.482.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, voorzitter, en mr. F.M. Rijnbeek en
mr. N.W.A. Verrijt, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.