ECLI:NL:RBOBR:2016:5198

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
16_709
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbaarheid van verwijtbare werkloosheid in het kader van de Werkloosheidswet met betrekking tot alcoholproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. Eiseres, werkzaam bij Politie Brabant Zuid-Oost, had haar uitkering aangevraagd na een strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim, dat voortvloeide uit twee verkeersincidenten waarbij zij onder invloed van alcohol had gereden. De rechtbank oordeelde dat de aan eiseres verweten gedragingen toerekenbaar waren, omdat er geen bewijs was dat haar alcoholproblematiek voortkwam uit een psychisch defect dat haar in staat stelde haar wil ten aanzien van alcoholinname in vrijheid te bepalen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de beschikbare medische informatie en de wettelijke bepalingen van de Werkloosheidswet, die voorschrijven dat bij verwijtbare werkloosheid de uitkering blijvend kan worden geweigerd. Eiseres had aangevoerd dat zij psychische klachten en een alcoholprobleem had, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om haar verwijtbaarheid te ontkennen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/709

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Kromhout),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. W.J.C. Rademakers).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Korpschef van politie,

(gemachtigde: mr. S.C.M.A. Gommans).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 15 juli 2015 blijvend geheel geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid.
Bij besluit van 26 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 18 augustus 2016 nog aanvullende informatie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder en de derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2. Eiseres is sinds 16 april 2008 aangesteld in de functie voor uitvoering van technische, administratieve en andere taken bij Politie Brabant Zuid-Oost; thans Politie Oost-Brabant (werkgever)
.
3. Op 7 februari 2015 is eiseres met haar auto tegen een geparkeerde auto aangereden, waarbij de auto van eiseres en de auto van de tegenpartij lichte schade hebben opgelopen. Eiseres heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder haar identiteit kenbaar te maken.
4. Op 5 maart 2015 is eiseres tegen een paaltje van de plaatselijke gemeente aangereden. Eiseres heeft daarbij wederom de plaats van het ongeval verlaten zonder haar identiteit kenbaar te maken. Na het ongeval is eiseres aangehouden ter zake van het verlaten van een plaats ongeval en het rijden onder invloed van alcohol (1390 ug/l). Daarbij is het rijbewijs van eiseres ingevorderd. Eiseres heeft verklaard dat zij op 4/5 maart 2015 tussen 19:00 en 04:00 uur twee flessen witte wijn heeft gedronken. Op 5 maart 2015 heeft eiseres om 11:00 uur nog een glas wijn gedronken en is vervolgens weer in haar auto gestapt.
5. Eiseres is vervolgens door haar werkgever met onmiddellijke ingang buiten functie gesteld wegens een vermoeden van ernstig plichtsverzuim. Na afronding van een intern onderzoek is eiseres op 6 mei 2015 door haar werkgever geïnformeerd over het voornemen haar wegens ernstig plichtverzuim strafontslag te verlenen.
6. Bij besluit van 23 juni 2015, uitgereikt aan eiseres op 15 juli 2015, is het voorgenomen besluit omgezet in een definitief besluit en is aan eiseres met onmiddellijke ingang de straf van ontslag opgelegd. Eiseres heeft vervolgens een WW-uitkering aangevraagd
.
7. In het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt dat de WW-uitkering aan eiseres blijvend geheel geweigerd dient te worden in verband met verwijtbare werkloosheid.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, wordt de uitkering op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW blijvend geheel geweigerd, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
10. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat de aan eiseres verweten gedragingen een dringende reden in arbeidsrechtelijke zin opleveren. Partijen verschillen slechts van mening over de vraag of eiseres van die gedragingen een verwijt kan worden gemaakt. Gelet ook op het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de rechtbank zich tot dit partijen verdeeld houdende punt beperken.
11. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten tijde van het incident op 5 maart 2015 reeds geruime tijd kampte met psychische klachten en een alcoholprobleem (‘binge drinken’). Voor die problematiek had eiseres destijds wel hulp gezocht maar adequate behandeling had door verschillende omstandigheden nog niet plaatsgevonden. Eerst in april 2015 kon eiseres hiervoor bij een specialistische instelling voor verslavingszorg (Novadic Kentron) terecht. Gezien deze problematiek en het uitblijven van behandeling stelt eiseres zich op het standpunt dat het incident van 5 maart 2015, dat voor haar werkgever de aanleiding voor strafontslag vormde, haar niet in overwegende mate kan worden verweten.
11. Met betrekking tot het onderzoek van de verzekeringsarts Bezwaar & Beroep (B&B), die zich over de verwijtbaarheid van het handelen van eiseres heeft uitgelaten, heeft eiseres aangevoerd dat diens onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts B&B baseert zich voor zijn standpunt, dat de gedragingen aan eiseres kunnen worden verweten, uitsluitend op dossierstudie. Daarnaast is slechts de brief van de psychiater D. de Knijff van 10 juli 2015 bij het onderzoek betrokken. Verweerder heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om nadere informatie bij de behandelaars op te vragen.
13. Anders dan door eiseres gesteld is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts B&B op zorgvuldige wijze onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts B&B beschikte voor zijn oordeelsvorming niet alleen over de brief van de psychiater De Knijff, maar ook over informatie van de huisarts van 27 maart 2015 en het verslag van GGZ Momentum van 18 december 2014. De brief van psychiater De Knijff gaf daarbij ook informatie over aard en verloop van de opname van eiseres op de PAAZ-afdeling van 29 juni tot en met 9 juli 2015. Gelet op de aanwezige medische informatie, die zowel zag op de periode vóór als na het incident van 5 maart 2015, kon de verzekeringsarts B&B zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval beperken tot een dossieronderzoek en hoefde hij eiseres niet in persoon te zien. Een vergelijking met de door eiseres genoemde uitspraak ECLI:NL:CRVB: 2013:2464, waar slechts zeer beperkte medische informatie in het dossier aanwezig was en de verzekeringsarts bovendien een onjuiste vraagstelling was voorgehouden, gaat daarom mank.
14. Een alcoholverslaving vormt naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA4523) op zichzelf niet een verontschuldigende factor bij de beoordeling van onder invloed van die verslaving gepleegd plichtsverzuim. Dit is slechts anders indien die verslaving moet worden toegeschreven aan een zodanig, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect dat een betrokkene niet meer in staat moet worden geacht zijn wil ten aanzien van de alcoholinname in vrijheid te bepalen.
15. De rechtbank is van oordeel dat uit de voorhanden zijnde medische informatie niet blijkt dat in het geval van eiseres aan haar alcoholproblematiek een zodanig psychisch defect ten grondslag ligt, dat zij ten tijde in geding niet meer in staat was haar wil ten aanzien van haar alcoholinname in vrijheid te bepalen. Er bestond op dat moment geen dusdanig ernstig beeld dat (intensieve) behandeling aan de orde was. Eiseres voldeed verder niet aan de voorwaarden voor specialistische zorg. Ook uit de in beroep overgelegde informatie van Novadic Kentron blijkt niet dat eiseres ten tijde in geding dusdanige psychische problemen ervoer dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor haar alcoholinname.
16. De rechtbank acht de verweten gedragingen derhalve aan eiseres toerekenbaar. De wettelijke bepalingen schrijven in zo’n geval de maatregel van een blijvend gehele weigering van WW-uitkering dwingend voor.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. F.M. Rijnbeek en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van A.P.C. Lensvelt LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.