ECLI:NL:RBOBR:2016:5102

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
16_1098
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en duurzaamheid van arbeidsparticipatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.C. van Haarlem, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. drs. C.L. Schuren. Eiseres had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke door het Uwv was afgewezen. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat eiseres op 2 november 1994 is geboren en op 1 juni 2015 een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name de Wajong 2015, in overweging genomen, die bepaalt dat alleen jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, in aanmerking komen voor een uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op de datum waarop eiseres 18 jaar werd, zij weliswaar beperkingen had, maar in staat was om vier uur per dag te werken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beperkingen van eiseres niet duurzaam zijn, en dat zij in de toekomst mogelijk weer in staat is om te werken. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat haar situatie duurzaam was, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige gevolgd, die stelden dat er geen reden was om aan te nemen dat eiseres niet in de toekomst zou kunnen werken.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/1098

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. van Haarlem),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. drs. C.L. Schuren).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres, geboren op 2 november 1994, heeft op 1 juni 2015 bij verweerder een Wajong-uitkering aangevraagd.
2. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) per 1 januari 2015 is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) gewijzigd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). De Wajong 2015 is alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat op 2 november 2012, de dag waarop eiseres de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, weliswaar beperkingen aanwezig waren, maar dat eiseres op die datum wel in staat was om vier uur per dag en gedurende één uur aaneengesloten te werken, een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie en dat zij beschikte over basale werknemersvaardigheden. Binnen vijf jaar na 2 november 2012, te weten per 1 oktober 2014, wordt eiseres toegenomen beperkt geacht in die zin dat zij niet meer in staat wordt geacht om vier uur per dag te werken en een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Omdat de vastgestelde beperkingen niet duurzaam zijn, heeft eiseres geen recht op een Wajong 2015-uitkering.
4. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
5. Ingevolge het vierde lid van artikel 1a:1 van de Wajong 2015 wordt onder “duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie” verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
6. Ingevolge het achtste lid van artikel 1a:1 van de Wajong 2015 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
7. Op grond van artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
8. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:838) volgt dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B), een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Het aannemelijk maken dat van een van deze gebreken sprake is, kan gebeuren door niet medisch geschoolden. Dit geldt echter niet voor de inhoudelijke medische beoordeling. Indien een betrokkene deze beoordeling wil aanvechten, zal hij in beginsel zijn stellingen moeten onderbouwen met een rapport van een (andere) medicus.
De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de primaire verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht, een anamnese heeft afgenomen en eiseres heeft gezien op het spreekuur van 29 juni 2015, waarbij een observerend psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de primaire verzekeringsarts de door hem opgevraagde informatie van 18 augustus 2015 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige F. Gloudemans kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 2 november 2012 en op 1 oktober 2014 niet in staat geacht tot aaneengesloten werken gedurende ten minste een periode van een uur, maar heeft dit niet duurzaam geacht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts B&B, naar aanleiding van het bezwaar van eiseres, het dossier bestudeerd en eiseres gezien op de hoorzitting van 7 januari 2016. Voorts heeft hij kennis genomen van de door eiseres overgelegde brief van 24 maart 2015 van psychiater H.J. Blom en de brief van 31 december 2015 van psychiater POP-Poli J. Koster. De verzekeringsarts B&B heeft geconcludeerd dat eiseres op 2 november 2012 en op 1 oktober 2014 wel in staat moet worden geacht om een uur aaneengesloten te werken. Verder heeft hij eiseres op 1 oktober 2014 niet in staat geacht om ten minste vier uur per dag te werken. Deze beperking wordt niet duurzaam geacht. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen hun oordeel hebben gebaseerd op onvolledige medische informatie. De verzekeringsartsen hebben de beschikbare medische informatie expliciet aangehaald in hun rapportages en kenbaar betrokken bij hun beschouwing.
9. De rechtbank komt vervolgens toe aan verweerders inhoudelijke beoordeling.
10. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat haar beroepsgronden betrekking hebben op de datum 1 oktober 2014. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 1 oktober 2014 niet in staat was om gedurende vier uur per dag te werken noch om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Hierdoor voldoet zij aan twee voorwaarden zoals deze zijn vermeld in artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit en heeft zij geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
11. Gelet op de in artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong 2015 neergelegde definitie van ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’, kan ook deze situatie leiden tot een weigering van een Wajong 2015-uitkering. Onder de Wajong 2015 moet het immers gaan om een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Er is in zoverre dan ook sprake van een ruimer begrip dan het begrip ‘duurzaam’ in artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), aangezien het begrip ‘duurzaam’ in de Wet WIA enkel betrekking heeft op eventuele veranderingen in de medische situatie die tot verbetering van de belastbaarheid kunnen leiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door eiseres aangehaalde rechtspraak van de CRvB, waarin is bepaald dat verweerder voor de beoordeling van de duurzaamheid in het kader artikel 4, tweede en derde lid, van de WIA concreet moet motiveren op welke aspecten een verbetering in de medische gesteldheid wordt verwacht, in het onderhavige geval niet van toepassing is.
12. De vraag of eiseres duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, is door de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B ontkennend beantwoord. De verzekeringsarts B&B heeft uiteengezet dat de medische aandoening van eiseres niet zodanig is dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht. Voorts heeft hij het, samen met de arbeidsdeskundige B&B, niet uitgesloten geacht dat eiseres in de nabije toekomst nog verdere bekwaamheden kan ontwikkelen, gelet op de nog mogelijke groei en rijping van eiseres, de mogelijke ontwikkeling in de sociale context van eiseres en de mogelijkheid van een adequate begeleiding en sturing.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de conclusies van de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B omtrent de duurzaamheid te twijfelen. In beroep is het aan eiseres om haar standpunt dat de prognose van de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B niet deugdelijk is, voldoende te onderbouwen. De door eiseres in beroep overgelegde informatie onderbouwt haar standpunt niet. Aan de door eiseres in de beroepsfase overgelegde stukken, te weten de verklaring van haar moeder en de dagverhalen (die zien op een periode na de datum in geding) kan niet de waarde worden toegekend die zij daaraan gehecht wenst te zien, nu het geen medische informatie (afkomstig van een arts) betreft, waarin de bij haar bestaande klachten op de datum in geding (verder) worden geobjectiveerd. Ten aanzien van het door eiseres overgelegde behandelplan van 23 augustus 2016, opgesteld door psychiater A. de Ridder, overweegt de rechtbank dat daaruit geen nieuwe medische informatie naar voren komt. Dat nog onderzoek zal plaatsvinden, zoals uit dit behandelplan blijkt, wijst er bovendien eerder op dat niet kan worden gesproken van een situatie waarin eiseres duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
14. Mede gelet hierop volgt de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B, dat eiseres mogelijk in de toekomst wel vier uur per dag belastbaar is en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. De arbeidsdeskundige B&B heeft hierover in het rapport van 28 januari 2016 het volgende opgemerkt:
“Gezien haar beperkingen is mevrouw [eiseres] aangewezen op een wat sociale arbeidsomgeving/cultuur waarin ze zelf niet wordt aangesproken op intensieve menselijke relaties. Het gaat dan om meer ondersteunende werkzaamheden met weinig tot geen eigen inbreng en verantwoordelijkheid. Duidelijke werkafspraken zijn nodig maar de stijl van leidinggeven dien niet al te formeel en/of streng te zijn. Ze is aangewezen op een begripvolle leidinggevende. (…).”De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen.
15. De rechtbank acht zich op basis van de gedingstukken voldoende voorgelicht over de medische situatie van eiseres en ziet geen aanleiding om, zoals door eiseres is verzocht, een onafhankelijke medisch deskundige, te weten een psychiater, te benoemen om nader onderzoek te doen. De rechtbank wijst het verzoek dus af.
16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt is en niet in aanmerking komt voor een Wajong 2015-uitkering.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van A.P.C. Lensvelt LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.