ECLI:NL:RBOBR:2016:4721

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
15_573
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling WOZ-waarde woning na tussenuitspraak met afwijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 augustus 2016 uitspraak gedaan over de WOZ-waarde van een woning in Helmond. De heffingsambtenaar van de gemeente Helmond had de waarde van de woning vastgesteld op € 367.000, maar de eiser, eigenaar van de woning, stelde dat de waarde € 498.000 moest zijn. De rechtbank had eerder op 17 maart 2016 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de eiser ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank gaf de heffingsambtenaar de kans om het gebrek in het besluit te herstellen, maar de heffingsambtenaar bleef bij de eerder vastgestelde waarde.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de waarde van de woning moest worden verhoogd naar € 367.000. De rechtbank stelde vast dat de waarde van de woning op 1 januari 2013, de waardepeildatum, schattenderwijs op € 400.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank wees het verzoek van de eiser om schadevergoeding af, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden door de te lage waardering van zijn woning. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat de eiser geen kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/573

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond, verweerder

(gemachtigde: M.A.J. de Beer).

Procesverloop

De rechtbank heeft op 17 maart 2016 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:RBOBR:2016:1179). De rechtbank verwijst voor het procesverloop, het beoordelingskader en een uiteenzetting van de feiten in deze zaak naar deze tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na de dag van verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard de WOZ-waarde van de woning aan de [adres] te verhogen tot € 367.000 .
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de gewijzigde tekst van artikel 29 van de Wet WOZ, die onmiddellijk in werking is getreden, inmiddels de mogelijkheid biedt om een vastgestelde waarde te verhogen. Verweerder had het bezwaar van eiser (achteraf bezien) inhoudelijk moeten beoordelen, hetgeen niet is gebeurd. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen door eisers bezwaar alsnog inhoudelijk te beoordelen en aan de hand van hetgeen eiser heeft aangevoerd te beoordelen of de vastgestelde waarde van de woning niet te laag is. Daarbij diende verweerder ervan uit te gaan dat de waarde in ieder geval niet lager kan zijn dan € 367.000 , zijnde de waarde die verweerder, onder verwijzing naar de gelijkluidende waarde in het door verweerder in beroep ingebrachte taxatierapport, in zijn verweerschrift voorstaat.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat indien een bestuursorgaan de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan dient op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (zie onder meer Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330).
4. Verweerder heeft zich in zijn reactie op de tussenuitspraak van de rechtbank op het standpunt gesteld dat de WOZ-waarde van eisers woning aan de [adres] dient te worden verhoogd tot € 367.000 . Eiser heeft er in zijn zienswijze blijk van gegeven dat ook hij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank wenst en partijen hebben hun standpunten afdoende toegelicht. In deze omstandigheden ziet de rechtbank voldoende grond om van de vorenbedoelde hoofdregel af te wijken. De rechtbank zal daarom de zaak niet terugwijzen naar verweerder, maar zelf in de zaak voorzien. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5. In geschil is enkel nog de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2013. Eiser bepleit een waarde van € 498.000 en verwijst ter onderbouwing daarvan naar de getaxeerde waarde van € 525.000 zoals opgenomen in het door hem overgelegde taxatierapport van 28 augustus 2015, opgesteld door A.L.J. Relou. Verweerder verwijst ter ondersteuning van de door hem verdedigde waarde (€ 367.000 ) naar de getaxeerde gelijkluidende waarde zoals opgenomen in het taxatierapport met matrix van P.J. Mulder RT van 19 mei 2015.
6. Op verweerder rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde aannemelijk is. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd.
7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij de waardebepaling is uitgegaan van een onjuist en te laag aantal m³. Verweerder heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Verweerders taxateur Mulder is uitgegaan van 592 m³, terwijl uit het dossier is gebleken dat verweerder zelf in een eerdere uitspraak op bezwaar van eiser, gedateerd 7 februari 2012, heeft overwogen dat het hoofdgebouw van eisers woning een inhoud van
654 m³ heeft. Een verklaring voor dit verschil heeft verweerder niet gegeven. Zonder weerlegging van verweerder gaat de rechtbank er daarom vanuit dat dit de juiste inhoud van eisers woning is. Nu verweerder bij de waardering van de woning ten onrechte is uitgegaan van een kleinere inhoud, is de rechtbank van oordeel dat reeds hierom verweerder in beroep is uitgegaan van een te lage waarde van de woning. Verweerder kan evenmin worden gevolgd in zijn waardeonderbouwing als vervat in het taxatierapport van taxateur Mulder. Verweerder is bij die waardeonderbouwing immers uitgegaan van een onjuiste en te lage inhoud, zodat uit dat taxatierapport niet met voldoende zekerheid conclusies zijn te trekken over de waarde van de woning.
8. De rechtbank beoordeelt vervolgens of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Het door eiser ingebrachte taxatierapport van taxateur Relou, waarnaar hij verwijst ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van
€ 498.000 , is opgesteld ten behoeve van de financiering van de woning. Bovendien is de waarde van de woning vastgesteld per de waardepeildatum 27 augustus 2015 en niet per
1 januari 2013. Ten slotte ontbreken transactiecijfers van rondom de waardepeildatum verkochte woningen, waarmee eisers woning is vergeleken. Om die redenen acht de rechtbank dit taxatierapport niet bruikbaar om de WOZ-waarde van de woning per de waardepeildatum 1 januari 2013 vast te stellen. Ook eiser is er derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd de door hem voorgestane waarde aannemelijk te maken.
9. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. Omdat zowel eiser als verweerder na de tussenuitspraak de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding het geschil met toepassing van art 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb finaal te beslechten. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, en wat partijen over en weer hebben gesteld, stelt de rechtbank de waarde per de waardepeildatum 1 januari 2013 schattenderwijs vast op € 400.000 .
10. Nu aan de rechtbank niet de bevoegdheid toekomt de OZB op een hoger bedrag vast te stellen dan in de aanslag is vervat, beperkt de rechtbank zich tot het vaststellen van de waarde ingevolge de Wet WOZ.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk geworden dat eiser in beroep kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. In bezwaar heeft eiser bovendien niet verzocht om vergoeding van eventuele proceskosten.
13. De rechtbank wijst eisers verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank is van oordeel dat eiser de omvang van de door hem naar eigen zeggen geleden schade vanwege het te laag waarderen van zijn woning, niet aannemelijk heeft gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat eiser voor zijn woning een hypotheek heeft moeten afsluiten tegen een hoger rentepercentage, danwel de woning tegen een lagere prijs heeft verkocht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak;
  • verhoogt de waarde van [adres] per waardepeildatum
1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014, naar € 400.000 .
  • bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, voorzitter, en mr. E.J.J.M. Weyers en
mr. Y.S. Klerk, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.