Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres, bekend met het syndroom van Down, is geboren op 17 januari 1997. Op 7 juli 2014 heeft zij bij verweerder een aanvraag om ondersteuning bij werk en inkomen voor jonggehandicapten op grond van de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Nadat de primaire beoordeling door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in 2014 is afgerond, is de Wajong-aanvraag van eiseres afgewezen.
Op 1 januari 2015 is artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) in werking getreden. Met dit artikel is de Wet Wajong op onderdelen gewijzigd. Na hoofdstuk 1 van de Wet Wajong is een hoofdstuk 1a ingevoegd en in hoofdstuk 2 zijn aan artikel 2:15 de leden vier en vijf toegevoegd. Ingevolge onderdeel W is de citeertitel van de wet gewijzigd in Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) aangepast.
3. Aangezien eiseres na 1 januari 2015 achttien jaar is geworden, dienen de aanspraken op Wajong-uitkering van eiseres - naar niet in geschil is - in beginsel te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015.
4. Gelet op een Uitvoeringsbericht van verweerders divisie Sociaal Medische Zaken (SMZ) van 9 januari 2015 heeft verweerder beleidsmatig besloten om aanvragen zoals die van eiseres, welke zijn ingediend vóór 1 januari 2015 en waarvan de medische en arbeidsdeskundige beoordeling is aangevangen vóór 1 januari 2015, te beoordelen aan de hand van het in hoofdstuk 2 van de Wajong opgenomen arbeidsongeschiktheidscriterium (Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd van 2010 tot en met 2014). Indien sprake is van ‘volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid’ als omschreven in hoofdstuk 2, voorziet het door verweerder gevoerde beleid er in dat een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015 wordt toegekend.
5. De rechtbank is van oordeel dat het onder 3. uiteengezette beleid van verweerder dient te worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid.
6. Hoewel het arbeidsongeschiktheidscriterium van de Wajong 2010 en de wijze van beoordeling of aan dit criterium is voldaan, niet geheel vergelijkbaar zijn met het arbeidsongeschiktheidscriterium in hoofdstuk 1a van de Wajong 2015 en de beoordeling die daaraan ten grondslag dient te liggen, is de rechtbank van oordeel dat een ingezetene op grond van een medische en arbeidskundige beoordeling (veel) eerder als jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 2 (Wajong 2010) zal worden aangemerkt dan als jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a (Wajong 2015) van de wet. Doel van de wetswijzigingen per 1 januari 2015 is immers om de instroom van jonggehandicapten in de Wajong te beperken tot diegenen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Gelet op de definitie van ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ in hoofdstuk 2 brengt de (blijvende) onmogelijkheid tot het verrichten van loonvormende arbeid [lees: functies] in beginsel mee dat aan het Wajong 2010-criterium is voldaan. Daarentegen is een situatie van ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ als bedoeld in hoofdstuk 1a, gelet op het bepaalde in artikel 1a van het Schattingsbesluit, eerst aanwezig indien een ingezetene de kleinste eenheid van een functie (bestaande uit één of meerdere handelingen) niet kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, dan wel de ingezetene niet over basale werknemersvaardigheden beschikt of (kort gezegd) slechts voor een zeer beperkte arbeidsduur belastbaar is.
7. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009: BJ1918 en ECLI:NL:CRVB:2014:100 ) dient de aanwezigheid en de toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter als een gegeven te worden aanvaard, en dient hij zich te beperken tot de toets of dit beleid op consistente wijze is toegepast. Gelet hierop zal de rechtbank beoordelen of eiseres terecht niet als ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ in de zin van artikel 2:4 van de Wajong 2015 is aangemerkt. 8. Tussen partijen is niet in geschil dat voor eiseres op grond van de bij haar bestaande (duurzame) beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren geen functies in gangbare arbeid te duiden zijn. De noodzakelijke voortdurende begeleiding van eiseres, in combinatie met een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo, kan volgens de arbeidsdeskundige Bezwaar & Beroep niet bij een werkgever in een reguliere arbeidsbetrekking gerealiseerd worden. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, zoals omschreven in artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2015, geen sprake is. Meer in het bijzonder acht verweerder eiseres in staat om de minimale arbeidsprestatie te leveren, die nodig is om te kunnen werken onder beschutte (WSW-) omstandigheden. Om die reden acht verweerder eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt.
9. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of verweerder de mogelijkheden van eiseres tot het werken onder beschutte omstandigheden juist heeft ingeschat. Op grond van artikel 2:5, vierde lid, van de Wajong 2015 (Nadere bepalingen definitie jonggehandicapte en volledig en duurzaam arbeidsongeschikt) dient in het kader van de vaststelling of een jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is immers buiten beschouwing te blijven, hetgeen wordt of kan worden ontvangen voor arbeid verricht bij wijze van sociale werkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening. Nu artikel 2:5 een nadere invulling behelst van artikel 2:4, is de rechtbank van oordeel dat onder ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ in artikel 2:4, eerste lid, niet kan worden begrepen het verrichten van arbeid onder beschutte (niet-reguliere) omstandigheden.
10. Dat in de toelichting op de nota van wijziging (Kamerstukken II, 2008-2009, 31780, nr. 8), waarbij de zinsnede ‘het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ aan artikel 2:4 van de Wajong 2010 is toegevoegd, (onder meer) het verrichten van beschut werk op grond van de Wet sociale Werkvoorziening als voorbeeld is genoemd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de duidelijke - niet voor tweeërlei uitleg vatbare - strekking van artikel 2:5, vierde lid, van de Wajong 2015.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres voldoet aan het arbeidsongeschiktheidscriterium van hoofdstuk 2 van de Wajong 2015. Op grond van het door verweerder gevoerde buitenwettelijke beleid komt eiseres daarom in beginsel vanaf de dag waarop zij achttien jaar wordt een uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015 toe, voor zover geen andere bepaling in dat hoofdstuk zich daartegen verzet.
12. Het bestreden besluit komt derhalve, als berustend op een ondeugdelijke motivering, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal - met inachtneming van hetgeen hierboven onder 11 is overwogen en toepassing gevend aan het door hem gevoerde buitenwettelijke beleid - nader dienen te beslissen omtrent de aanspraken van eiseres op een uitkering ingevolge hoofdstuk 1a van de Wajong 2015.
13. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder het gestorte griffierecht aan eiseres vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (beroepschrift 1 punt, zitting 1 punt) met een wegingsfactor van 1 en een waarde per punt van € 496,-.