Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft sinds 1981 een aanstelling bij de gemeente Eindhoven, laatstelijk in de functie senior beleidsontwikkelaar-adviseur bij de sector Informatisering en Beheer (I&B). Vanaf april 2011 is eiser gedetacheerd bij het programma ‘Slimmer Werken’.
Medio 2012 heeft verweerder besloten tot de reorganisatie ‘Herinrichting I-functie’. Bij deze reorganisatie zijn de sectoren I&B en Servicecentrum samengegaan in de nieuwe sector I&B. De functie van eiser is komen te vervallen.
In het kader van een belangstellingsregistratie heeft eiser zijn voorkeur kenbaar gemaakt voor de functies van Business consultant I en ICT-architect I. Naar aanleiding hiervan heeft een plaatsingsgesprek plaatsgevonden en heeft eiser aansluitend, op 20 september 2013, een assessment afgelegd. Eiser heeft het rapport van het assessment niet vrijgegeven.
Bij brief van 29 oktober 2013 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om eiser niet te plaatsen op één van zijn voorkeurfuncties. Nadat eiser hierop heeft gereageerd, is door de zienswijzencommissie advies uitgebracht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser niet
geschikt is voor de door hem opgegeven voorkeurfuncties. Aangezien eiser niet in een nieuwe functie kan worden geplaatst, heeft verweerder eiser aangewezen als gedwongen mobiliteitskandidaat en is hij boventallig verklaard.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Ingevolge artikel 3.6, derde lid, van het Sociaal Statuut Gemeente Eindhoven 2012 (Sociaal Statuut) – voor zover hier van belang – worden de medewerkers die nog niet zijn geplaatst in het concept-plaatsingsplan op een functie (D-functie), geplaatst op basis van de geschiktheid van de medewerker voor die functie, zoals die blijkt uit opleidings-, en ervaringsgegevens, functioneringsgesprekken en beoordelingen, eventuele assessments of een andere geschiktheidstest.
5. De rechtbank stelt voorop dat het Sociaal Statuut procedurele en inhoudelijke garanties
geeft en tevens een maximale inspanning van de gemeente vraagt waar het betreft het behoud van werkgelegenheid voor het gemeentelijk personeel. Gelet hierop moet een besluit als hier aan de orde, om een vacature niet te vervullen waardoor een medewerker niet in de vaste formatie wordt geplaatst, berusten op een motivering die boven elke twijfel verheven is (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2179). De rechtbank overweegt dat verweerder bij zijn besluit om eiser niet te plaatsen in een functie van zijn voorkeur, doorslaggevend belang heeft toegekend aan het plaatsingsgesprek met de plaatsingscommissie. Vastgesteld moet worden dat het Sociaal Statuut niet voorziet in een plaatsingscommissie, zodat onduidelijk is welke status het plaatsingsgesprek heeft. Wat hier ook van zij, de rechtbank acht de uitkomsten van slechts één gesprek onvoldoende basis voor de door verweerder getrokken conclusies. In zoverre is deze zaak vergelijkbaar met de uitspraken van de CRvB van 26 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6579 en ECLI:NL:CRVB:2009:BK6581.Daar komt nog bij dat de rechtbank de op basis van het plaatsingsgesprek getrokken conclusies niet naar behoren kan toetsen, omdat van het plaatsingsgesprek met eiser geen verslag is opgemaakt. Het door de plaatsingscommissie ingevulde Beoordelingsformulier Plaatsingsgesprek acht de rechtbank onvoldoende. Dit formulier bevat immers slechts de subjectieve eindconclusie van de plaatsingscommissie, waarbij een inzichtelijke onderbouwing van die conclusie ontbreekt. 6. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het kader van de beoordeling van eisers geschiktheid voor de voorkeurfuncties bevoegd was om een assessment verplicht te stellen. Uit het feit dat deze verplichting niet volgt uit het desbetreffende functieboek, kan niet
a contrarioworden afgeleid dat verweerder deze bevoegdheid niet toekomt.
De rechtbank overweegt verder dat het niet vrijgeven van de resultaten van een assessment doorgaans voor rekening van de betrokken ambtenaar zal komen. Echter, ook in dit geval ontslaat dat verweerder hier niet van zijn verantwoordelijkheid om bij de beoordeling van eisers geschiktheid mede diens opleidings-, en ervaringsgegevens, functioneringsgesprekken en beoordelingen te betrekken, zoals in artikel 3.6, derde lid, van het Sociaal Statuut is voorgeschreven. Het voorgaande geldt te meer nu het assessment– gelet op het verhandelde ter zitting – slechts betrekking had op één van de voorkeurfuncties (Business consultant I).
7. Met betrekking tot de functie Business consultant I heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in die functie sprake is van nieuwe vaardigheden die maken dat een beoordeling van het functioneren in eisers voormalige functies geen toegevoegde waarde heeft. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat de in deze functie benodigde vaardigheden inderdaad voor eiser nieuw zijn en dat aan eisers functioneren in diens vorige functies om die reden geen (enkele) betekenis toekomt. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij aan de hand van de functiebeschrijving van de functie Business consultant I zou aangeven bij welke specifieke werkzaamheden nieuwe vaardigheden worden vereist. Ook had verweerder gemotiveerd moeten aangeven welke van deze nieuwe vaardigheden niet aan de orde waren in eisers eerdere functies.
8. Voor de functie ICT-architect I acht verweerder eiser niet geschikt, omdat eiser niet de benodigde ICT opleiding heeft gevolgd en de vereiste opleiding niet kan worden gecompenseerd met eisers opleiding en werkervaring. Voor functies in functieboek 2 geldt echter slechts als voorwaarde dat de medewerker voor de functie geschikt is te maken. Met verweerders vaststelling dat eiser thans niet geschikt is, is onvoldoende gemotiveerd dat de functie ICT-architect I niet passend is voor eiser. Verweerder zal moeten onderzoeken of eiser voor deze functie geschikt is te maken.
9. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3.6, derde lid, van het Sociaal Statuut. Evenmin is voldaan aan de motiveringsplicht zoals genoemd in voormelde uitspraak van de CRvB van 2 juli 2015. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
10. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Er dient nader onderzoek te worden verricht naar eisers geschiktheid voor de twee voorkeurfuncties. Nu een assessment doorgaans een beperkte houdbaarheidsdatum kent, acht de rechtbank het voorstelbaar dat verweerder - zo hij voor zijn nadere besluitvorming een assessment noodzakelijk acht – eiser in de gelegenheid stelt een nieuw assessment te ondergaan.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat te onzeker is wanneer het onderzoek kan worden afgerond dat voor herstel van het gebrek nodig is.
12. Eiser heeft ter zitting zijn verzoek om schadevergoeding ingetrokken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 167,- vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar ziet de rechtbank geen aanleiding, nu het primaire besluit niet is herroepen.