ECLI:NL:RBOBR:2016:1007

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
15_1249
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid van een ambtenaar voor voorkeurfuncties na reorganisatie gemeente Eindhoven

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar van de gemeente Eindhoven en het college van burgemeester en wethouders. De eiser, die sinds 1981 in dienst is bij de gemeente, was gedetacheerd bij het programma 'Slimmer Werken' en had voorkeur uitgesproken voor de functies van business consultant I en ICT-architect I. Na een reorganisatie werd hij echter niet geplaatst in deze functies en werd hij als gedwongen mobiliteitskandidaat aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had onderbouwd dat de eiser niet geschikt was voor de opgegeven voorkeurfuncties. De rechtbank benadrukte dat het college bij de beoordeling van de geschiktheid van de eiser niet alleen de resultaten van een assessment, maar ook diens opleidings- en ervaringsgegevens, functioneringsgesprekken en beoordelingen moest betrekken, zoals voorgeschreven in het Sociaal Statuut van de gemeente Eindhoven. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het college opnieuw diende te onderzoeken of de eiser geschikt was voor de functies. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1249

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H.G.M. van den Boomen-Meeuwissen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigden: B.A. van Dam, W.A. van de Kasteele en E. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser niet wordt geplaatst in de (voorkeur)functies van business consultant I en ICT-architect I. Tevens is eiser met ingang van 15 maart 2014 aangewezen als gedwongen mobiliteitskandidaat en is hij per deze datum boventallig verklaard.
Bij besluit van 17 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft sinds 1981 een aanstelling bij de gemeente Eindhoven, laatstelijk in de functie senior beleidsontwikkelaar-adviseur bij de sector Informatisering en Beheer (I&B). Vanaf april 2011 is eiser gedetacheerd bij het programma ‘Slimmer Werken’.
Medio 2012 heeft verweerder besloten tot de reorganisatie ‘Herinrichting I-functie’. Bij deze reorganisatie zijn de sectoren I&B en Servicecentrum samengegaan in de nieuwe sector I&B. De functie van eiser is komen te vervallen.
In het kader van een belangstellingsregistratie heeft eiser zijn voorkeur kenbaar gemaakt voor de functies van Business consultant I en ICT-architect I. Naar aanleiding hiervan heeft een plaatsingsgesprek plaatsgevonden en heeft eiser aansluitend, op 20 september 2013, een assessment afgelegd. Eiser heeft het rapport van het assessment niet vrijgegeven.
Bij brief van 29 oktober 2013 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om eiser niet te plaatsen op één van zijn voorkeurfuncties. Nadat eiser hierop heeft gereageerd, is door de zienswijzencommissie advies uitgebracht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser niet
geschikt is voor de door hem opgegeven voorkeurfuncties. Aangezien eiser niet in een nieuwe functie kan worden geplaatst, heeft verweerder eiser aangewezen als gedwongen mobiliteitskandidaat en is hij boventallig verklaard.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Ingevolge artikel 3.6, derde lid, van het Sociaal Statuut Gemeente Eindhoven 2012 (Sociaal Statuut) – voor zover hier van belang – worden de medewerkers die nog niet zijn geplaatst in het concept-plaatsingsplan op een functie (D-functie), geplaatst op basis van de geschiktheid van de medewerker voor die functie, zoals die blijkt uit opleidings-, en ervaringsgegevens, functioneringsgesprekken en beoordelingen, eventuele assessments of een andere geschiktheidstest.
5. De rechtbank stelt voorop dat het Sociaal Statuut procedurele en inhoudelijke garanties
geeft en tevens een maximale inspanning van de gemeente vraagt waar het betreft het behoud van werkgelegenheid voor het gemeentelijk personeel. Gelet hierop moet een besluit als hier aan de orde, om een vacature niet te vervullen waardoor een medewerker niet in de vaste formatie wordt geplaatst, berusten op een motivering die boven elke twijfel verheven is (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2179).
De rechtbank overweegt dat verweerder bij zijn besluit om eiser niet te plaatsen in een functie van zijn voorkeur, doorslaggevend belang heeft toegekend aan het plaatsingsgesprek met de plaatsingscommissie. Vastgesteld moet worden dat het Sociaal Statuut niet voorziet in een plaatsingscommissie, zodat onduidelijk is welke status het plaatsingsgesprek heeft. Wat hier ook van zij, de rechtbank acht de uitkomsten van slechts één gesprek onvoldoende basis voor de door verweerder getrokken conclusies. In zoverre is deze zaak vergelijkbaar met de uitspraken van de CRvB van 26 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6579 en ECLI:NL:CRVB:2009:BK6581.Daar komt nog bij dat de rechtbank de op basis van het plaatsingsgesprek getrokken conclusies niet naar behoren kan toetsen, omdat van het plaatsingsgesprek met eiser geen verslag is opgemaakt. Het door de plaatsingscommissie ingevulde Beoordelingsformulier Plaatsingsgesprek acht de rechtbank onvoldoende. Dit formulier bevat immers slechts de subjectieve eindconclusie van de plaatsingscommissie, waarbij een inzichtelijke onderbouwing van die conclusie ontbreekt.
6. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het kader van de beoordeling van eisers geschiktheid voor de voorkeurfuncties bevoegd was om een assessment verplicht te stellen. Uit het feit dat deze verplichting niet volgt uit het desbetreffende functieboek, kan niet
a contrarioworden afgeleid dat verweerder deze bevoegdheid niet toekomt.
De rechtbank overweegt verder dat het niet vrijgeven van de resultaten van een assessment doorgaans voor rekening van de betrokken ambtenaar zal komen. Echter, ook in dit geval ontslaat dat verweerder hier niet van zijn verantwoordelijkheid om bij de beoordeling van eisers geschiktheid mede diens opleidings-, en ervaringsgegevens, functioneringsgesprekken en beoordelingen te betrekken, zoals in artikel 3.6, derde lid, van het Sociaal Statuut is voorgeschreven. Het voorgaande geldt te meer nu het assessment– gelet op het verhandelde ter zitting – slechts betrekking had op één van de voorkeurfuncties (Business consultant I).
7. Met betrekking tot de functie Business consultant I heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in die functie sprake is van nieuwe vaardigheden die maken dat een beoordeling van het functioneren in eisers voormalige functies geen toegevoegde waarde heeft. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat de in deze functie benodigde vaardigheden inderdaad voor eiser nieuw zijn en dat aan eisers functioneren in diens vorige functies om die reden geen (enkele) betekenis toekomt. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij aan de hand van de functiebeschrijving van de functie Business consultant I zou aangeven bij welke specifieke werkzaamheden nieuwe vaardigheden worden vereist. Ook had verweerder gemotiveerd moeten aangeven welke van deze nieuwe vaardigheden niet aan de orde waren in eisers eerdere functies.
8. Voor de functie ICT-architect I acht verweerder eiser niet geschikt, omdat eiser niet de benodigde ICT opleiding heeft gevolgd en de vereiste opleiding niet kan worden gecompenseerd met eisers opleiding en werkervaring. Voor functies in functieboek 2 geldt echter slechts als voorwaarde dat de medewerker voor de functie geschikt is te maken. Met verweerders vaststelling dat eiser thans niet geschikt is, is onvoldoende gemotiveerd dat de functie ICT-architect I niet passend is voor eiser. Verweerder zal moeten onderzoeken of eiser voor deze functie geschikt is te maken.
9. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3.6, derde lid, van het Sociaal Statuut. Evenmin is voldaan aan de motiveringsplicht zoals genoemd in voormelde uitspraak van de CRvB van 2 juli 2015. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
10. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Er dient nader onderzoek te worden verricht naar eisers geschiktheid voor de twee voorkeurfuncties. Nu een assessment doorgaans een beperkte houdbaarheidsdatum kent, acht de rechtbank het voorstelbaar dat verweerder - zo hij voor zijn nadere besluitvorming een assessment noodzakelijk acht – eiser in de gelegenheid stelt een nieuw assessment te ondergaan.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat te onzeker is wanneer het onderzoek kan worden afgerond dat voor herstel van het gebrek nodig is.
12. Eiser heeft ter zitting zijn verzoek om schadevergoeding ingetrokken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 167,- vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar ziet de rechtbank geen aanleiding, nu het primaire besluit niet is herroepen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming
van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. E.J.J.M. Weyers en
mr. N. Verrijt, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.