Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was sinds 1 maart 1996 bij verweerder werkzaam, laatstelijk in de functie [functie]
2. Op 6 december 2013 heeft eiser zich ziek gemeld in verband met problemen in de werksituatie. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat geen sprake is van een ziekte of gebrek en heeft een gesprek geadviseerd onder begeleiding van een derde. Na een mislukt mediationtraject heeft verweerder eiser opgeroepen om het werk per 1 mei 2014 te hervatten. Op 30 april 2014 heeft eiser zich ziek gemeld.
3. Bij besluit van 6 mei 2014 heeft verweerder eiser met terugwerkende kracht vanaf 2 mei 2014 volledig hersteld gemeld en hem buitengewoon verlof toegekend
4. Bij brief van 14 mei 2014 heeft verweerder eiser wederom opgeroepen om het werk te hervatten. Omdat eiser niet is verschenen, heeft verweerder bij besluit van 16 mei 2014 de bezoldiging aan eiser met onmiddellijke ingang gestaakt. Bovendien is eiser wederom opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten. Eiser heeft hieraan geen gehoor gegeven en zich per 19 mei 2014 ziek gemeld.
5. De bedrijfsarts heeft op 2 mei 2014 en op 21 mei 2014 gerapporteerd dat eisers klachten niet berusten op een ziekte of gebrek, maar het directe gevolg zijn van een ernstig probleem in de arbeidsrelatie. De bedrijfsarts heeft erop gewezen dat, zolang deze situatie niet wijzigt, met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat bij en als gevolg van werkhervatting (wederom) uitval wegens ziekte zal plaatsvinden, en/of dat werkhervatting tot schade van de gezondheid zal leiden.
6. Bij brief van 22 mei 2014 heeft verweerder eiser opgeroepen om het werk op 23 mei 2014 te hervatten. Verweerder heeft in deze brief aangegeven dat op deze dag allereerst een gesprek zal plaatsvinden tussen eiser en onder meer zijn leidinggevende. Eiser is op deze dag niet op zijn werk verschenen.
7. Bij brief van 27 mei 2014 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om eiser disciplinair ontslag te verlenen.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn verwijt jegens eiser gehandhaafd dat eiser bij herhaling heeft verzuimd zijn werk te hervatten, alsmede dat hij niet is ingegaan op oproepen van zijn werkgever om in gesprek te gaan om een oplossing te bereiken. Volgens verweerder is sprake van ernstig plichtsverzuim, waarvoor de maatregel van ongevraagd ontslag evenredig is te achten.
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot de schorsing
10. Ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO kan de ambtenaar door het college worden geschorst, wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag te kennen gegeven is of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan. In dit geval is aan deze voorwaarde voldaan, gelet op het voornemen van strafontslag van 27 mei 2014. Verweerder was dus bevoegd om eiser te schorsen.
Met betrekking tot het disciplinaire ontslag
11. De rechtbank is van oordeel dat bij eiser ten tijde van het aan hem verleende disciplinaire ontslag sprake was van situatieve arbeidsongeschiktheid. Op 2 mei 2014 en nadien heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat de klachten van eiser geen verband houden met een ziekte of gebrek, maar met een arbeidsconflict. Hij heeft daaraan toegevoegd:
“zolang deze situatie niet wijzigt verwacht ik met grote mate van waarschijnlijkheid dat bij en als gevolg van werkhervatting (wederom) uitval wegens ziekte zal plaatsvinden, en/of dat werkhervatting tot schade van de gezondheid zal leiden.”
Zoals uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt, is van ongeschiktheid wegens ziekte voor een bepaalde functie tevens sprake indien op grond van medische gegevens met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat bij en als gevolg van hervatting in het eigen werk, wederom uitval wegens ziekte zal plaatsvinden en/of hervatting tot schade van de gezondheid zal leiden (zie de uitspraken van 1 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU2922, 30 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AW1845, en 8 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8626). De rechtbank stelt vast dat zich deze situatie in geval van eiser vanaf 2 mei 2014 voordoet. Niet valt in te zien waarom deze jurisprudentie in dit geval toepassing mist, zoals verweerder heeft gesteld. 12. Omdat eiser vanaf 2 mei 2014 situatief arbeidsongeschikt was, kan hem niet worden verweten dat hij zijn eigen werk niet heeft hervat. Dat eiser geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen tot werkhervatting, kan hem dan ook niet worden verweten. Van werkweigering is geen sprake. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om eiser op te roepen voor andere passende werkzaamheden. Tijdens het gesprek van 12 mei 2014 en in de brief van 16 mei 2014 is eiser weliswaar aangeboden om werk te verrichten bij de gemeentewerf, maar dit aanbod had een vrijblijvend karakter en in ieder geval niet het karakter van een sommatie.
13. Voor zover verweerder eiser verwijt geen gehoor te hebben gegeven aan oproepen om over het arbeidsconflict in gesprek te gaan, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder eiser heeft opgeroepen voor aparte gesprekken over het arbeidsconflict. Wel heeft verweerder in de oproepen tot werkhervatting van 14 mei 2014 en van 22 mei 2014 aangekondigd dat voor de werkhervatting eerst een gesprek zal plaatsvinden en daaraan in de laatstgenoemde oproep toegevoegd dat dit gesprek, naast het maken van werkafspraken, ertoe dient om tot een oplossing van het arbeidsconflict te komen. De rechtbank is echter van oordeel dat het in dit geval onjuist was om een oproep voor een gesprek over het arbeidsconflict te combineren met een oproep tot werkhervatting en het in dat kader maken van werkafspraken, zoals verweerder gedaan heeft. Dat eiser op 23 mei 2014 niet voor het in de oproep tot werkhervatting van 22 mei 2014 genoemde gesprek is verschenen, kan hem, vanwege zijn situatieve arbeidsongeschiktheid, niet worden verweten. Het had op de weg van verweerder gelegen het onderwerp arbeidsconflict enerzijds en het onderwerp werkhervatting anderzijds duidelijk van elkaar te scheiden en eiser eerst op te roepen voor een gesprek over het arbeidsconflict. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Gelet daarop verwijt verweerder eiser ten onrechte dat hij het gesprek over het arbeidsconflict niet wilde aangaan. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de uitspraken van de CRvB van 26 februari 2015 en 4 maart 1993. Deze uitspraken geven de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat geen sprake is van vergelijkbare situaties. In de uitspraak van 26 februari 2015 was betrokkene, anders dan eiser, niet arbeidsongeschikt en was zij, eveneens anders dan in geval van eiser, daadwerkelijk opgeroepen om gesprekken te voeren. In de uitspraak van 4 maart 1993 betrof het een situatie waarin, in tegenstelling tot deze zaak, betrokkene meerdere malen voor gesprekken was uitgenodigd/opgeroepen.
14. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat eiser zich niet schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Dat betekent dat hem ten onrechte disciplinair ontslag is verleend.
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin het disciplinair ontslag per 1 juli 2014 is gehandhaafd en voorziet zelf in de zaak door het besluit van 26 juni 2014 te herroepen. De rechtbank bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.960 (1 punt voor het (aanvullend) bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490, wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt de vergoeding voor de reiskosten van eiser op € 16,28 (op basis van het tarief openbaar vervoer tweede klas Nuenen –’s-Hertogenbosch vice versa). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.976,28.