ECLI:NL:RBOBR:2015:6776
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van werknemerschap en betalingsverplichtingen na faillissement van een onderneming
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die na het faillissement van zijn onderneming een aanvraag deed voor een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW), werd in eerste instantie afgewezen door de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn rol als directeur-grootaandeelhouder van een andere vennootschap, ook als werknemer in de zin van de WW moet worden aangemerkt. Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van een gezagsverhouding, die volgens de rechtbank niet wordt beïnvloed door het feit dat de eiser ook aandeelhouder is van de vennootschap die failliet is gegaan. De rechtbank oordeelt dat de verweerder ten onrechte heeft gesteld dat artikel 3 van de WW in de weg staat aan de overname van de achterstallige betalingsverplichtingen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in overweging moeten worden genomen. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.