ECLI:NL:RBOBR:2015:3522

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
14_4431
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van taxatiekosten in bestuursrechtelijke WOZ-zaak met betrekking tot onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Sint-Oedenrode over de vergoeding van taxatiekosten. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.512.000. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 1.403.000, waarbij eiser een proceskostenvergoeding van € 364,50 werd toegekend. Eiser ging in beroep omdat hij vond dat de taxatiekosten niet correct waren vergoed.

De rechtbank oordeelde dat de taxatiekosten voor vergoeding in aanmerking komen, ook al waren de rechtsbijstand en de taxatie door verschillende personen binnen hetzelfde no cure no pay-bureau verricht. De rechtbank verwierp het standpunt van de verweerder dat de taxateur, Van der Wielen, geen deskundige was en dat er geen onpartijdige taxatie had plaatsgevonden. De rechtbank stelde vast dat de taxatiekaart die door Van der Wielen was ingediend voldeed aan de eisen van de Wet WOZ en dat er geen reden was om aan de deskundigheid van Van der Wielen te twijfelen.

De rechtbank vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze de proceskostenvergoeding betrof en stelde de hoogte van de proceskosten in bezwaar vast op € 443,15. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht van € 45 diende te vergoeden. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat de taxatiekosten aan eiser vergoed moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/4431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Sint-Oedenrode, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Sampers).

Procesverloop

Bij beschikking van 27 februari 2014, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) onder meer de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de onroerende zaak] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014, vastgesteld op € 1.512.000. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor deze onroerende zaak voor het kalenderjaar 2014 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2014 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak verlaagd naar € 1.403.000 en tevens de daarop gebaseerde aanslagen dienovereenkomstig verminderd. Daarbij is aan eiser ook een proceskostenvergoeding toegekend ter hoogte van in totaal € 364,50, bestaande uit een bedrag van € 243,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en een bedrag van € 121,50 voor het bijwonen van een hoorzitting.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door B.M.T. Claassen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

In geschil is enkel of eiser in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van het taxatierapport.
Eiser heeft eerst ter zitting gereageerd op het door verweerder ingediende verweerschrift. Verweerder heeft naar aanleiding van de reactie van eiser ter zitting gesteld dat deze reactie in strijd is met de goede procesorde.
Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de processuele rechtszekerheid, de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval daar geen sprake van is. Het geschil tussen partijen betreft enkel de vergoeding van de taxatiekosten in bezwaar. Dat geschil, en wat partijen over een weer daarover hebben gesteld, kan inhoudelijk gezien niet als complex worden aangeduid. Eiser heeft verder ter zitting slechts aanvullend op de voor zijn standpunt relevante jurisprudentie gewezen. Van verweerder mag worden verwacht dat hij redelijkerwijs ter zitting daarop kan reageren. De rechtbank betrekt daarom de door eiser gegeven reactie bij de beoordeling van het beroep.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de kosten van de in bezwaar ingebrachte taxatiekaart niet heeft vergoed. Deze taxatiekaart is opgesteld door B. van der Wielen (hierna: Van der Wielen), verbonden aan Previcus Vastgoed, de organisatie waar ook de gemachtigde van eiser werkzaam is. De kosten bedragen, uitgaande van een tijdsbeslag van 1 uur en een tarief voor taxatie van een niet-woning van € 65 per uur, te vermeerderen met de BTW, in totaal € 78,65.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Van der Wielen geen deskundige is omdat uit informatie afkomstig van de site van Previcus Vastgoed volgt dat Van der Wielen optreedt als juridisch consulent en niet als deskundige. Ook is er in dit geval geen sprake van onpartijdige taxatie. Verweerder verwijst naar diverse jurisprudentie. Om deze redenen komen de taxatiekosten niet voor vergoeding in aanmerking.
6. Niet in geschil tussen partijen is dat in deze zaak G. Gieben optreedt als gemachtigde en dat Van der Wielen in bezwaar een taxatie van de onroerende zaak [de onroerende zaak] heeft verricht. Vast staat dat eiser afzonderlijke producties heeft ingebracht wat betreft bezwaar en beroep, opgesteld door de gemachtigde, en daarnaast in bezwaar een taxatiekaart, opgesteld door Van der Wielen. Ook staat vast dat Van der Wielen verbonden is aan Previcus Vastgoed.
7. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn opvatting dat er reden is om Van der Wielen niet als deskundige aan te merken. Verweerder heeft immers, zoals eiser terecht heeft gesteld, ten aanzien van de door van der Wielen ingebrachte taxatiekaart in de bestreden uitspraak op bladzijde 5, na de bespreking van de volgens verweerder terecht ingebrachte grieven, opgemerkt:
“Het door u overgelegde taxatierapport voldoet aan de eisen die de Wet WOZ aan dergelijke rapporten stelt en geeft goede onderbouwingen van de waarde zoals die in het kader van de Wet WOZ dient te worden bepaald.”Verweerder heeft zijn standpunt ten aanzien van de taxatiekaart in beroep niet gewijzigd. Aangezien verweerder de taxatie van Van der Wielen op geen enkele wijze in twijfel heeft getrokken, kan vervolgens door verweerder niet worden verdedigd dat Van der Wielen geen deskundige is. Dat Van der Wielen op de site van Previcus Vastgoed zichzelf kennelijk presenteert als ‘thans werkzaam op het juridisch vlak’ sluit overigens niet uit dat hij ook beschikt over taxatie-technische vaardigheden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat Van der Wielen taxateur is en die werkzaamheden ook regelmatig uitvoert. De rechtbank heeft geen reden daaraan te twijfelen.
8. De rechtbank ziet evenmin aanleiding verweerder te volgen in zijn standpunt dat geen vergoeding van de taxatiekosten op zijn plaats is, omdat Van der Wielen, die (ook) werkzaam als juridisch consulent bij Previcus Vastgoed, partijdig zou zijn bij het geschil en aldus niet onafhankelijk zijn taxatie heeft verricht. Verweerder, op wie de bewijslast rust, heeft voor zijn standpunt dat sprake is van partijdigheid onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd. Daarbij merkt de rechtbank op dat indien sprake is van de door verweerder gestelde partijdigheid dit zich zou moeten vertalen in een onjuiste taxatie van de onroerende zaak, welke taxatie dan op een eenvoudige wijze zou kunnen worden weerlegd onder verwijzing naar de volgens verweerder onjuiste onderbouwing van de verschillende objectonderdelen van dit (agrarisch) object. Uit de bestreden uitspraak blijkt echter dat daar in dit geval geen sprake van is en dat verweerder gemotiveerd heeft aangegeven dat hij grote betekenis heeft toegekend aan de door eiser ingebrachte taxatiekaart. Daar komt nog bij dat niet valt in te zien hoe een eventuele, financiële of andersoortige, verwevenheid tussen de taxateur en de gemachtigde met zich zou brengen dat de taxateur ten opzichte van eiser zijn taak niet onpartijdig zou kunnen uitoefenen.
9. De rechtbank heeft kennis genomen van de door verweerder ingebrachte jurisprudentie die haar ook ambtshalve bekend is. De door verweerder genoemde uitspraak van 30 november 2005 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2005:AU1790) betreft echter een zaak waar geen antwoord wordt gegeven op de hier voorliggende rechtsvraag. De rechtbank begrijpt dat sprake is van een verschrijving en dat verweerder bedoeld heeft de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2005(ECLI:NL:RVS:2005:AU7190). De rechtbank wijst er echter op dat in belastingzaken niet de Afdeling de appelinstantie is, maar het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaken van rechtbank Overijssel en van rechtbank Arnhem waarnaar verweerder verwijst (ECLI:NL:RBARN:2010:BO5369 en ECLI:NL:RBOVE:2014:6413) betreffen, anders dan verweerder meent, een andere rechtsvraag dan in deze zaak voorligt. In die zaken ging het om de vraag of als sprake is van vermenging van de functies van gemachtigde en de deskundige in één en dezelfde persoon de taxatiekosten voor vergoeding in aanmerking komen, terwijl in deze zaak de rechtsbijstand en de taxatie door twee verschillende personen (binnen een zelfde no cure no pay-bureau) zijn verricht. Dat neemt niet weg dat de rechtbank in de door verweerder aangeduide situaties, evenals in onderhavige situatie, de lijn volgt die haar appelinstantie in belastingzaken voorstaat, het gerechtshof 's-Hertogenbosch (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHSHE:2010:BZ9964) en ook volgt uit vergelijkbare jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem (thans: gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zie uitspraak van 8 november 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BU4959). Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 5 februari 2010 overwogen dat de omstandigheid dat de gemachtigde zowel diensten zoals het taxeren van onroerende zaken als diensten als rechtsbijstandverlener heeft verricht niet aan een vergoeding voor beide soorten werkzaamheden in de weg staat. Dat geldt ook in de situatie waarbij de werkzaamheden van rechtsbijstandverlener en de werkzaamheden van de taxateur daadwerkelijk door twee afzonderlijke personen worden verricht die verbonden zijn aan één no cure no pay-bureau. Eiser heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van 6 juli 2012 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7029). De rechtbank volgt het gerechtshof in zijn oordeel. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de taxatiekosten (in bezwaar) aan eiser dient te vergoeden.
10. Het beroep is gegrond en de bestreden uitspraak wordt vernietigd, voor zover daarbij aan eiser een proceskostenvergoeding is toegekend tot een bedrag van € 364,50. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank hanteert daarbij de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Strcrt. 2012, 26039). De rechtbank stelt daarom de hoogte van de proceskosten in bezwaar op de voet van de artikelen 8:75 in samenhang met 7:15, tweede lid, van de Awb alsnog vast op € 443,15. Dit betekent dat verweerder alsnog een bedrag van (€ 443,15 – € 364,50 =) € 78,65 aan eiser dient te vergoeden.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank gaat voor de beroepsfase uit van een waarde per punt van € 490. De rechtbank volgt daarbij de lijn die de hoogste beroepscolleges volgen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:147). In de gevallen waarin op of na 1 januari 2015 uitspraak wordt gedaan en daarbij een proceskostenvergoeding wordt vastgesteld, wordt het tarief gehanteerd dat is neergelegd in de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014 (Stcrt. 2014, 37105). Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490, en een wegingsfactor 0,5, omdat in beroep uitsluitend de proceskosten in geschil zijn). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak voor zover bij die uitspraak aan eiser een
proceskostenvergoeding is toegekend van € 364,50;
- stelt de aan eiser te betalen proceskostenvergoeding in bezwaar vast op € 443,15;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de
bestreden uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 490.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y. van de Kraats, rechter, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.