200501580/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 20 augustus 2003, kenmerk DGWM/2004/13325A, heeft verweerder voor veertien woningen hogere waarden voor de geluidbelasting vanwege de omleidingsweg N219 vastgesteld.
Bij besluit van 10 januari 2005, kenmerk DGWM/DMB/04/14443, verzonden op 14 januari 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2005, beroep ingesteld.
Bij ongedateerde brief heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr M.J. Smaling, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. den Breejen, R. Wisse, B. Alberts en A.H.A. Giele, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Als partij is gehoord het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle, vertegenwoordigd door drs. E. Molenaar, ambtenaar van de gemeente.
2.1. De woning van appellant ligt aan de [locatie] te [plaats], gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle. Verweerder heeft voor de 56 dB(A) als hogere waarde voor de geluidbelasting vanwege de omleidingsweg N219 vastgesteld.
2.2. In artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat, behoudens het in de artikelen 83 en 84 bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 50 dB(A) bedraagt.
In artikel 83, eerste lid, van de Wet geluidhinder is, voorzover thans van belang, bepaald dat onverminderd artikel 82a gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde kunnen vaststellen, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 55 dB(A) niet te boven mag gaan.
In het derde lid van dit artikel is, voorzover hier van belang, bepaald dat bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen in buitenstedelijk gebied die reeds aanwezig zijn een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 60 dB(A) niet te boven mag gaan.
Het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (hierna: het Besluit) geeft uitvoering aan de artikelen 82 tot en met 86 van de Wet geluidhinder.
In artikel 2, eerste lid, van het Besluit is bepaald dat gedeputeerde staten toepassing kunnen geven aan artikel 83 van de wet in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting, vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot 50 dB(A) onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit, voor zover thans van belang, vindt het eerste lid slechts toepassing indien het betreft geprojecteerde woningen, in aanbouw zijnde of aanwezige woningen en een nog niet geprojecteerde weg, voorzover die weg een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen.
2.3. Appellant stelt dat indien een hoger geluidscherm langs de omleidingsweg N219 ter hoogte van zijn woning wordt geplaatst, minder geluidhinder wordt ondervonden. Ter hoogte van de Bierhoogtweg 1 is voorzien in een geluidsscherm met een hoogte van 3 meter, zodat volgens appellant het gelijkheidsbeginsel met zich brengt dat ook ter hoogte van zijn woning wordt gekozen voor een geluidsscherm met een dergelijke hoogte, zodat aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 55 dB(A) kan worden voldaan.
Dit zou ook tot gevolg hebben dat de geluidbelasting van de buitenrijbaan van de bij zijn woning gelegen paardenhouderij en -fokkerij wordt gereduceerd. Met zijn bedrijf is bij het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden, aldus appellant.
Daarnaast stelt appellant dat het geluidscherm ter hoogte van zijn woning ondoorzichtig moet worden uitgevoerd.
2.3.1. De Afdeling stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de woning van appellant een aanwezige woning betreft en de omleidingsweg N219 een nog niet geprojecteerde weg welke een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen, zodat aan artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit wordt voldaan. Dit heeft appellant overigens ook niet weersproken.
Bij het verzoek om vaststelling van hogere waarden behoort een akoestisch rapport van 25 augustus 2003, nummer 226.9851.70, opgesteld door Adviesbureau RBOI, waarin de resultaten zijn neergelegd van een onderzoek naar de te verwachten geluidbelasting vanwege de N219 en mogelijke maatregelen om die te reduceren. Gesteld noch gebleken is dat verweerder niet ervan mocht uitgaan dat in het rapport juiste uitgangspunten zijn gehanteerd en dat de daarin vermelde uitkomsten van het onderzoek betreffende de te verwachten geluidbelasting juist zijn.
Uit het rapport blijkt dat indien op het wegdek van de N219 het zogenoemde ZSA (zeer stil asfalt) wordt gebruikt en een geluidscherm van anderhalve meter wordt geplaatst, de geluidbelasting van appellants woning 56 dB(A) bedraagt. Indien uitsluitend een geluidscherm van 3 meter hoogte wordt geplaatst ter hoogte van de woning van appellant zal de geluidbelasting van zijn woning eveneens 56 dB(A) bedragen. In het rapport staat vermeld dat het plaatsen van een geluidscherm van 3 meter hoogte langs een groter deel van het tracé van de omleidingsweg N219 stuit op landschappelijke bezwaren. Verweerder heeft daarnaast overwegende financiële bezwaren aanwezig geacht. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de N219 ter hoogte van de woning Bierhoogtweg 1 hoger ligt dan ter hoogte van de woning van appellant, zodat reeds daarom geen sprake is van gelijke gevallen. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg, overwegende bezwaren van landschappelijke en financiële aard ontmoeten.
Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in verband met de hoogte van de geluidbelasting van de buitenrijbaan aanleiding had moeten zien voor appellants woning de gevraagde hogere waarde niet vast te stellen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de woning van appellant een hogere waarde van 56 dB(A) kon worden vastgesteld.
2.4. Voorzover appellant nog heeft beoogd aan te voeren dat voor zijn paardenhouderij en -fokkerij dan wel de buitenrijbaan ten onrechte geen hogere waarde krachtens de Wet geluidhinder is vastgesteld, overweegt de Afdeling als volgt.
De Wet geluidhinder en het Besluit voorzien in de mogelijkheid hogere waarden voor de geluidbelasting en maatregelen vast te stellen wat betreft woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen. De bedrijfsbebouwing van appellant kan niet worden aangemerkt als woning of als een ander geluidgevoelig gebouw in de zin van artikel 4, tweede lid, van het Besluit. Als geluidgevoelige terreinen in de zin van artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit zijn slechts die terreinen aangemerkt die behoren bij gebouwen als genoemd in artikel 4, tweede lid, van het Besluit. De Afdeling stelt vast dat de woning van appellant niet is aan te merken als een dergelijk gebouw, zodat het terrein behorende bij deze woning dan ook geen geluidgevoelig terrein in de zin van het Besluit is. Nog daargelaten dat het verzoek van het college van burgemeester en wethouders daar geen betrekking op had, heeft verweerder, gezien het vorenstaande, terecht geen hogere waarde vastgesteld voor de paardenhouderij en -fokkerij van appellant. De beroepsgrond faalt.
2.5. De wijze van uitvoering van het geluidscherm staat in deze procedure tot vaststelling van een hogere waarde krachtens de Wet geluidhinder niet ter beoordeling.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005